ECLI:NL:RBSHE:2003:AN4722

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/075043-03
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Buhrs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging voor verdachte wegens vergunning voor opslag van verontreinigde grond

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte]. De zaak betreft de tenlastelegging van het onrechtmatig opslaan van verontreinigde grond in de periode van 20 april 2000 tot en met 1 mei 2000 te Koningsbosch. De verdachte had een vergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, verleend op 18 februari 1997, voor het opslaan en bewerken van grond. De rechter heeft vastgesteld dat de verdachte binnen de vergunningsvoorwaarden is gebleven en dat de vergunning het strafbare handelen in dit geval legitimeert.

De economische politierechter heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de feiten 1 primair en subsidiair niet strafbaar zijn. De rechter heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2 en 3, omdat deze niet bewezen zijn verklaard. De rechter heeft daarbij de bewijsmiddelen en de resultaten van de toetsing door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in overweging genomen. De toetsing van de grondmonsters heeft aangetoond dat de samenstellingswaarden voor bepaalde verontreinigingen zijn overschreden, maar de rechter oordeelde dat de verdachte niet in strijd met de vergunning heeft gehandeld.

De uitspraak houdt in dat de verdachte niet strafbaar is voor de feiten die aan haar zijn ten laste gelegd, en dat de economische politierechter haar heeft ontslagen van rechtsvervolging. De rechter heeft ook de toepasselijke wetsartikelen genoemd en de eis van de officier van justitie besproken, maar heeft uiteindelijk besloten dat er geen straf opgelegd hoeft te worden. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Buhrs, in tegenwoordigheid van griffier J.T. Vorstenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 01/075043-03
Uitspraakdatum: 22 oktober 2003
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak tegen:
[verdachte]
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats en adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2003.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 maart 2003. De dagvaarding werd ten aanzien van feit 2 ter terechtzitting van 8 oktober 2003 gewijzigd. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 20 april 2000 tot en met 1 mei 2000 te
Koningsbosch, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, als
degene die, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
op of in de bodem handelingen verrichtte, te weten het, met voornoemde
ander(en), althans alleen, (telkens) op of in de bodem brengen van met zware
metalen en/of xyleen verontreinigde grond, waardoor de bodem kon worden
verontreinigd en/of aangetast - terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had
kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd
en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan haar verplichting
heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kon worden
gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel,
terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de bodem te
saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel
mogelijk ongedaan te maken;
(Artikel 13 van de Wet Bodembescherming)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 20 april tot en met 1 mei 2000 te
Koningsbosch, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte
aan een ander heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen, te weten (een)
hoeveelheid/hoeveelheden met zware metalen en/of xyleen verontreinigde grond;
(Artikel 10.37 van de Wet Milieubeheer)
2.
zij op of omstreeks 18 april 2000, althans in de maand april 2000 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich door
afgifte aan een ander (te weten de Asfaltcentrale Eindhoven) heeft ontdaan van
bedrijfsafvalstoffen, te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden met zware metalen en/of xyleen verontreinigde grond, althans met puin en/of teer en/of (stukken) asfalt, althans met een zwartachtige substantie verontreinigde grond;
(Artikel 10.37 van de Wet Milieubeheer)
3.
zij in of omstreeks de periode van 19 april tot en met 13 juli 2000 te
Koningsbosch, gemeente Echt, terwijl aan [verdachte] door Gedeputeerde
Staten van de provincie Limburg bij besluit van 18 februari 1997 een
vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in de gemeente
Echt in of op het perceel Kerkstraat 7, oprichten en in werking hebben van een
inrichting als bedoeld in categorie 11 van bijlage I van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in
de bijlagen I en III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk,
heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde
vergunning, immers heeft zij toen daar
- in strijd met voorschrift B.1.a grond geaccepteerd niet zijnde
lichtverontreinigde grond behorende tot de categorie-1 als bedoeld in het
Bouwstoffenbesluit en/of
- in strijd met voorschrift B.2.a zich er niet van overtuigd dat de aard,
samenstelling en eigenschappen van een of meer partijen licht verontreinigde
grond overeenkwamen met de gegevens zoals die door de aanbieder waren
verstrekt;
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de economische politierechter.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
2.
op 18 april 2000 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zich door afgifte aan een ander (te weten de Asfaltcentrale Eindhoven) heeft ontdaan van bedrijfsafvalstoffen, te weten hoeveelheden met puin en/of (stukken) asfalt verontreinigde grond;
3.
zij in de periode van 19 april tot en met 13 juli 2000 te Koningsbosch, gemeente Echt, terwijl aan [verdachte] door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg bij besluit van 18 februari 1997 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in de gemeente
Echt in of op het perceel Kerkstraat 7, oprichten en in werking hebben van een
inrichting als bedoeld in categorie 11 van bijlage I van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, zich, opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft zij toen daar
- in strijd met voorschrift B.2.a zich er niet van overtuigd dat de aard,
samenstelling en eigenschappen van een of meer partijen licht verontreinigde
grond overeenkwamen met de gegevens zoals die door de aanbieder waren
verstrekt;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zijn in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten lastegelegde:
De wettekst van artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, waarnaar verwezen is onder de feiten 1 primair en 2 zijn in werking getreden op 7 mei 2002. Ten tijde van de tenlastegelegde feit gold
artikel 10.19 van de Wet milieubeheer. Naast een vernummering is de wettekst veranderd. De aan verdachte verweten gedraging is echter in beide gevallen onveranderd gebleven.
Ten tijde van de verweten gedraging was artikel 10.19 van de Wet milieubeheer strafbaar gesteld in artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten. Thans is een dergelijke overtreding strafbaar gesteld onder artikel 1a onder 1 van de Wet op de economische delicten.
Was aanvankelijk een bewezenverklaring van het opzet bepalend voor de klassificatie misdrijf of overtreding, thans levert een dergelijk feit na bewezenverklaring een misdrijf op.
In het midden latend of deze wijziging berust op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke bepaling, is de nieuwe bepaling , voorzover hier van belang, in geen enkel opzicht gunstiger voor de verdachte. Daarom wordt het recht toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan worden gesteld dat de verweten gedragingen plaatsvonden in de groeve[verdachte]]
De directie van zowel [medeverdachte] als [verdachte] word gevoerd door [beheermaatschappij] Uit juridisch oogpunt kunnen de dochterondernemingen [medeverdachte] en [verdachte] als een organisatorische eenheid worden beschouwd, waarbij de bedrijfsactiviteiten blijkens de omschrijvingen in de uittreksels van de Kamer van Koophandel en Fabrieken Noord-Limburg, deels complementair deels overlappend zijn. De samenwerking is hecht.
De bedrijfsactiviteiten van de ondernemingen bestaan uit zowel de winning van (en handel in) primaire grondstoffen als het in bedrijf hebben van een zogenaamde grondbank.
De groeve van [verdachte] is gelegen te Koningsbosch, plaatselijk bekend Kerkstraat 7 en kadastraal bekend onder de gemeente Echt, sectie X, nrs. 196, 197, 214, 215, 316 en 317.
Door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg is op 18 februari 1997 aan [verdachte] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid van de Wet Milieubeheer, voor een inrichting als bedoeld in de categorie 11 Bijlage I van het Inrichtingen-en vergunningenbesluit milieubeheer.
Krachtens genoemde vergunning (met voorwaarden) is het de vergunninghouder toegestaan per jaar maximaal 15.000 ton categorie 1- grond van het Bouwstoffenbesluit op te slaan en te bewerken. Deze grond mag blijkens genoemde vergunning zonder bodembeschermende maatregelen opgeslagen worden. Voor de opslag van partijen ten aanzien waarvan twijfel bestaat met betrekking tot de aanname moet een voldoende grote vloeistofdichte vloer aanwezig zijn.
In de periode van 20 april 2000 tot en met 1 mei 2000 heeft verdachte een aanmerkelijke hoeveelheid grond in depot gehad, waarvan het openbaar ministerie thans stelt dat de grond dusdanig vervuild was met zware metalen en xyleen, dat deze opslag een overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming oplevert, naast het doorleveren c.q. zich ontdoen van genoemde grond, hetgeen een overtreding van artikel 10.19 (oud, thans 10.37) van de Wet milieubeheer inhoudt.
Deze grond afkomstig van de bodemsaneringslocatie Korte Havenstraat /Tongelresestraat in Eindhoven (ook wel bekend als terrein [betrokkene] is door de milieukundig begeleider van de sanering, GroenHolland BV, geklassificeerd als licht verontreinigd.
Van de in depot zijnde grond zijn monsters getrokken. In de eerste plaats heeft Bureau Milieumetingen van de Provincie Noord-Brabant een monsterneming in het kader van het Bouwstoffenbesluit op de locatie Koningsbosch gedaan. Dit is geschied conform de richtlijnen van het Handhavingsprotocol Bouwstoffen uit de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit (1998). De economische politierechter acht onvoldoende aannemelijk gemaakt -zoals door de verdediging aangevoerd-, dat de monsterneming niet conform het protocol is geschied.
De conclusie van Bureau Milieumetingen luidt dat in de bemonsterde partij de parameters tolueen, ethylbenzeen, koper en lood de samenstellingswaarden voor niet schone grond overschrijden. De partij overschrijdt voor xylenen de samenstellingswaarden voor niet schone grond.
Op basis van de overschrijding voor xylenen, voldoet de partij niet aan de samenstellingseisen voor grond uit het Bouwstoffenbesluit. Conform het bouwstoffenbesluit is de partij niet toepasbaar, aldus de conclusie van het Bureau Milieumetingen.
Aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk is vervolgens de vraag voorgelegd of de bemonsterde partij grond in het depot te Echt aangemerkt kan worden als schone grond of als categorie 1- grond. In het rapport van 2 oktober 2000 concludeert het NFI als volgt:
Bij toetsing van de resultaten volgens het Handhavingsprotocol van het Bouwstoffenbesluit blijkt dat in partij 1:
1. de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bouwstoffenbesluit) voor minerale olie, tolueen, etylbenzeen, xylenen, koper, lood, PAK en EOX worden overschreden.
2. de samenstellingswaarden voor grond (bijlage 2 Bouwstoffenbesluit) voor xylenen worden overschreden.
Om een statistisch goed onderbouwde uitspraak te kunnen doen, zijn de resultaten ook getoetst volgens de Wilcoxon-teken-rang-toets, zoals die wordt beschreven in bijlage C van de Nederlandse voornorm NVN 5860. Uit het resultaat van deze toetsing blijkt dat met 95% betrouwbaarheid kan worden geconcludeerd dat in partij 1 de samenstellingswaarde voor schone grond voor xylenen wordt overschreden. Aangezien er geen uitloogproeven zijn uitgevoerd kan niet worden bepaald of het een categorie 1-grond of een categorie 2-grond betreft, aldus het NFI.
In een nadere toelichting van 26 augustus 2003 laat het NFI weten dat in eerste instantie de analyseresultaten zijn getoetst volgens de wettelijke methode, namelijk paragraaf 14 van het Handhavingsprotocol Bouwstoffen. Dit is de methode die voor wat betreft de bestuurlijke handhaving van het Bouwstoffenbesluit door de provincie wordt gehanteerd en een betrouwbaarheidsinterval kent van 90%.
Het NFI stelt echter dat bij toetsing volgens de wettelijk voorgeschreven methode impliciet gebruik wordt gemaakt van aannamen. Zo wordt impliciet aangenomen dat de spreiding in de bemonsterde partij maximaal 65% bedraagt. Als de spreiding in de partij lager is dan 65%, is de betrouwbaarheid van de toetsing volgens het Handhavingsprotocol Bouwstoffenbesluit tenminste 90%. In het onderhavige geval is de spreiding echter niet 65% maar 180%, aldus het NFI. De aanname van maximaal 65% spreiding klopt dus niet en dit betekent dat de betrouwbaarheid onbekend maar in ieder geval lager is dan 90%.
Toetsing volgens het Handhavingsprotocol Bouwstoffen leidt volgens het NFI altijd tot uitspraken met een getalsmatige onbekende betrouwbaarheid en in gevallen waarin de spreiding in de partij hoger is dan 65% leidt deze toetsing zelfs tot uitspraken met een (onbekende) betrouwbaarheid die lager is dan 90%.
Om deze reden heeft het NFI besloten om de analyse resultaten voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen (BTEX) ook te toetsen met de Wilcoxon-teken-rang-toets. Na toetsing met behulp van deze toets bleek met 95% betrouwbaarheid dat de samenstellingswaarden voor BTEX uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit worden overschreden. Er kon niet met 95% betrouwbaarheid worden geconcludeerd dat de samenstellingswaarde voor xylenen uit bijlage 2 van het Bouwstoffenbesluit wordt overschreden.
De economische politierechter leidt hieruit af dat de wettelijk voorgeschreven toetsingsmethode om te bepalen of er sprake is van schone grond of categorie 1- grond in deze casus leidt tot een conclusie die is gebaseerd op een onbekende mate van betrouwbaarheid, in elk geval minder dan 90%.
De oorzaak hiervan is volgens het NFI dat de aanname van 65% spreiding in deze casus niet opgaat.
De economische politierechter ziet hierin aanleiding voor deze zaak niet de conclusies te volgen zoals
getrokken door het Bureau Milieumetingen van de Provincie Noord-Brabant, maar wel de conclusies zoals getrokken door het NFI, welke conclusies immers een wel vastgestelde en hogere mate van betrouwbaarheid kennen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat als uitgangspunt wordt genomen dat de samenstellingswaarden voor BTEX uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit worden overschreden, er is dus geen sprake van schone grond. Tevens geldt dat niet vast is komen te staan of de samenstellingswaarden voor xylenen van bijlage 2 worden overschreden, hetgeen met zich brengt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat andere dan categorie 1- verontreinigde grond in groeve Koningsbosch werd opgeslagen.
Krachtens de vergunningsvoorwaarden was [verdachte] bevoegd categorie 1- grond in ontvangst te nemen en op te slaan, zonder dat er bodembeschermende maatregelen moesten worden getroffen.
Dit impliceert dat verdachte binnen de vergunningsvoorwaarden is gebleven en dat de vergunning het strafbare handelen in dit geval legitimeert.
Nu de feiten 1 primair en 1 subsidiair niet strafbaar zijn zal de economische politierechter verdachte ten aanzien van dit onderdeel ontslaan van rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van feit 2 en feit 3 of van verdachte uitsluiten.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde feiten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 47, 51, 57, 91;
Wet op de economische delicten 1a, 2, 6 en 87;
Wet milieubeheer art. 1.1, 10.19 (oud, thans 10.37), 18.18 en 22.2 van de Wet Milieubeheer.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een geldboete van EUR 7200,-- waarvan EUR 3600,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de economisch politierechter gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de financiële omstandigheden van verdachte;
c. tijdsverloop.
UITSPRAAK
Vrijspraak van het onder feit 3 -eerste liggend streepje- tenlastegelegde.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in feit 2 en feit 3 -tweede liggend streepje- meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.19 (oud, thans 10.37) van de Wet milieubeheer, opzetttelijk begaan door een rechtspersoon;
T.a.v. feit 3:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet
milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 2, feit 3:
Geldboete van EUR 3000,00 waarvan EUR 1000,00 voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 jaren.
T.a.v. feit 1 primair en feit 1 subsidiair:
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 primair en feit 1 subsidiair.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J. Buhrs, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van J.T. Vorstenbosch, griffier
en is uitgesproken op 22 oktober 2003.
1
Parketnummer01/075043-03 6
[verdachte]