De rechtbank stelt onweersproken vast dat eisers geen melding hebben gemaakt van het opzetten en in gebruik nemen van de hennepkwekerij, zodat sprake is van schending van de informatieplicht, als bedoeld in artikel 65, eerste lid van de Abw.
Vervolgens staat ter beoordeling of deze schending van de informatieplicht heeft geleid tot ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand.
Anders dan verweerder heeft de rechtbank daarvoor onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden. Uit de processen-verbaal van de politie, waarvan met name het gedetailleerde verslag van de aangetroffen hennepkwekerij kan niet worden opgemaakt dat er aanwijzingen zijn dat er reeds eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Kennelijk is verweerder hier ook van uitgegaan, nu de periode waarover de bijstandsuitkering is herzien is beperkt tot vijf weken, de geschatte groeiperiode van de aangetroffen hennepplanten. De aangetroffen hennepplanten zijn vernietigd en hebben derhalve geen inkomsten opgeleverd.
De vermelding in de stukken dat er op een eerder moment door politiebeambten, te weten op 11 juli 2001 (en op 3 september 2001) een hennepgeur is waargenomen in de nabijheid van het woonwagencentrum, gelegen aan de […], kan evenmin als bewijs van hennepteelt op die datum door eisers gelden, nu bij de inval op 5 oktober 2001 op meerdere percelen een hennepkwekerij is aangetroffen.
Verweerders stelling dat de door eiser opgegeven aanschafkosten niet geloofwaardig zijn, is verder niet geadstrueerd. In het procesverbaal van de politie is een opsomming gegeven van de aangetroffen materialen, zonder vermelding van de economische waarde. Noch uit het bestreden besluit, noch ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven welke (hogere) economische waarde deze materialen vertegenwoordigen, zodat de rechtbank zal uitgaan van de door eiser opgegeven kosten. Hiervan uitgaande kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn conclusie dat eiser zou beschikken over inkomsten waarvan hij verweerder geen opgave heeft gedaan.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat eisers inkomsten hebben genoten in de periode van
31 augustus 2001 tot en met 4 oktober 20012, waarvan zij verweerder verzuimd hebben op de hoogte te brengen. Verweerder heeft daarom in de voornoemde periode wel het recht op bijstand kunnen vaststellen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Abw. Derhalve is in strijd met artikel 69, derde lid, aanhef, en onder a van de Abw het toekenningsbesluit van eisers over de hiervoor genoemde periode herzien en ingetrokken.