ECLI:NL:RBSHE:2003:AH9668

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
54104 - HA ZA 00-1438
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.G. Robers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen linksaf slaande automobilist en tegemoetkomende motorrijder met fatale afloop

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval waarbij de auto van [L.] tijdens het linksaf slaan werd aangereden door de motorfiets van [D.], die als gevolg van het ongeval is overleden. De rechtbank heeft de snelheid van de motorfiets vastgesteld op gemiddeld 75 km/u, wat 50% boven de maximum snelheid van 50 km/u ligt. De rechtbank heeft geoordeeld dat [L.] niet in redelijkheid kon verwachten dat [D.] met een dergelijke snelheid zou naderen, maar dat [L.] wel een verwijt te maken valt voor het starten van zijn linksaf manoeuvre. De deskundige heeft berekend dat [D.] op een afstand van 64 meter van de kruising was toen [L.] begon met zijn manoeuvre, en dat [L.] ten minste 5,8 tot 7,4 seconden nodig had om deze veilig te voltooien. De rechtbank concludeert dat het ongeval voor 25% aan [L.] en voor 75% aan [D.] kan worden toegerekend. Eiseres, de weduwe van [D.], heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding, waarbij de rechtbank een billijkheidscorrectie van 40% heeft toegepast, rekening houdend met de overlijdensschade van de weduwe en haar kinderen. Gedaagde, de verzekeraar van [L.], is veroordeeld tot vergoeding van deze schade en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer : 54104 / HA ZA 00-1438
Datum uitspraak : 9 juli 2003
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (gemeente [x]),
zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2],
eiseres,
procureur mr. J.E.M. van den Muijzenberg-van Zoelen,
tegen:
de naamloze vennootschap AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet,
als vervolg op het tussenvonnis d.d. 17 juli 2002.
1. De verdere procedure
Het verdere verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de akte met depotnummer 145/2002, waaruit blijkt dat de deskundige het deskundigenbericht op 16 december 2002 ter griffie heeft gedeponeerd;
- de conclusie na deskundigenbericht van eiseres;
- de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van gedaagde .
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1. Aan de orde is een verkeersongeval, waarbij de auto van [L.] (de verzekerde van gedaagde) tijdens het linksaf slaan werd aangereden door de hem tegemoetkomende motorfiets van [D.] (de echtgenoot van eiseres), die als gevolg van dit ongeval is overleden. Omdat partijen van mening verschilden over de snelheid waarmee [D.] gereden heeft, is ing. [naam deskundige] als deskundige benoemd ter berekening van die snelheid. Partijen hebben geen bezwaren aangevoerd tegen het rapport van ing. [naam deskundige], zodat van de juistheid van diens berekeningen kan worden uitgegaan. Ing. [naam deskundige] heeft de snelheid van de [D.] bestuurde motorfiets berekend op minimaal 68 - 83 km/u. Mede gelet op de tegenover de politie afgelegde getuigenverklaringen zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde snelheid van 75 km/u, hetgeen betekent dat [D.] de geldende maximum snelheid van 50 km/u met 50% heeft overschreden.
2.2. Links afslaande verkeersdeelnemers zoals [L.] dienen bij een naderende tegenligger zich ervan te overtuigen dat zij hun manoeuvre veilig zullen kunnen voltooien voordat de tegenligger de kruising heeft bereikt. Daarbij dienen zij rekening te houden met in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen. Op zich hoefde [L.] mede gelet op de aard van de onderhavige weg (een doorgaande weg met een snelheidsremmende vluchtheuvel die nog door [D.] moest worden gepasseerd) in redelijkheid niet te verwachten dat tegenliggers met een snelheid van ca. 75 km/u zouden naderen. Dat betekent echter niet zonder meer, dat het verkeersgedrag van [L.] geen enkele rol heeft gespeeld bij de veroorzaking van het ongeval. Die conclusie mag alleen worden getrokken, indien [L.] zijn linksaf manoeuvre wel veilig had kunnen voltooien als [D.] zou hebben gereden met de snelheid van 60 à 65 km/u, die [L.] op deze weg in redelijkheid nog wel had kunnen verwachten. In dat kader is nauwelijks relevant dat [L.] de off-the-road motorfiets van [D.] heeft aangezien voor een bromfiets, omdat ook voor bromfietsen een dergelijke snelheid bepaald vaker voor komt.
2.3. Ing. [naam deskundige] heeft in zijn rapport berekend dat [D.] op ca 3,2 tot 4,6 seconden vóór het moment van de botsing is gaan reageren op de dreiging van het ongeval. In verband met de door ing. [naam deskundige] opgegeven reactietijd van 0,6 á 1 seconde betekent dit dat er minimaal (3,2 plus 0,6 is) 3,8 seconden en maximaal (4,6 plus 1,0 is) 5,6 seconden is verstreken tussen het moment waarop [D.] zag dat [L.] linksaf sloeg en het moment van de botsing. Ing. [naam deskundige] heeft berekend dat [L.] de afstand tussen de plaats waarop hij aan zijn linksaf manoeuvre begon en de plaats van de botsing heeft afgelegd in 2,4 tot 5,4 seconden. Die beide gegevens met elkaar gecombineerd betekenen dat er minimaal 3,8 en maximaal 5,4 seconden zijn verstreken tussen het moment waarop [L.] aan zijn linksaf manoeuvre begon en het moment van de botsing. Uit de bij het rapport van ing. [naam deskundige] gevoegde situatieschets (bijlage 5) blijkt dat de auto van [L.] zich op het moment van de botsing nog voor het grootste deel op de voor [D.] bestemde weghelft bevond, zodat mag worden aangenomen dat [L.] nog tenminste 1 seconde nodig zou hebben gehad om de kruising te verlaten. Bovendien had [L.] nog een veiligheidsmarge van tenminste 1 seconde in acht moeten nemen om te voorkomen dat de beide voertuigen elkaar rakelings zouden passeren. De tijd, die [L.] nodig zou hebben gehad om zijn gehele linksaf manoeuvre op een veilige manier uit te voeren, kan daarom op tenminste 5,8 tot 7,4 seconden worden gesteld.
2.4. Ing. [naam deskundige] heeft berekend dat de motorfiets van [D.] zich op een afstand van 55 tot 110 meter van de plaats van het ongeval bevond toen [L.] aan zijn linksaf manoeuvre begon. Die berekening is gebaseerd op de uiterste resultaten van andere berekeningen. Gelet op het aangetroffen remspoor van 43,1 meter en de afstand van 20,83 meter, die men bij een snelheid van 75 km/u in een schrikseconde aflegt, moet dat minimaal 64 meter zijn geweest. [L.] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de motorfiets van [D.] heeft gezien voordat hij besloot linksaf te gaan slaan, zodat de auto van [L.] andersom ook vanaf het begin voor [D.] zichtbaar moet zijn geweest. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel moet er vanuit worden gegaan dat [D.] oplettend heeft gereden (ook ing. [naam deskundige] ziet geen basis voor de veronderstelling dat [D.] niet adequaat zou hebben gereageerd op de manoeuvre van [L.]). De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat [D.] zich op een afstand van 64 meter bevond toen [L.] met zijn linksafmanoeuvre begon. Indien [D.] zich aan de maximumsnelheid van 50 km/u (13,89 meter per seconde) zou hebben gehouden, zou hij die afstand van 64 meter hebben afgelegd in 4,61 seconden. Dat betekent dat [L.], die - zoals hiervoor berekend - (tenminste) 5,8 tot 7,4 seconden nodig had voor zijn linksaf manoeuvre, hoe dan ook niet mocht aannemen dat hij die manoeuvre veilig zou kunnen voltooien voordat [D.] de kruising had bereikt. [L.] had daarom niet mogen beslissen om ondanks de nadering van [D.] aan die manoeuvre te beginnen althans had hij die manoeuvre sneller moeten uitvoeren dan hij feitelijk heeft gedaan. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat [L.] ook een verwijt kan worden gemaakt indien wordt uitgegaan van een afstand van 82,5 meter (het gemiddelde van de door ing. [naam deskundige] genoemde afstand van 55 tot 110 meter); die afstand legt men met een snelheid van 50 km/u af in 5,94 seconden en met een snelheid van 60 km/u in 4,95 seconden.
2.5. Het is duidelijk dat het ongeval niet alleen aan te wijten is aan het besluit van [L.] om ondanks de nadering van [D.] aan zijn linksaf manoeuvre te beginnen, maar ook (en in belangrijker mate) aan de forse snelheidsovertreding van [D.]. Aangenomen mag worden dat [D.], indien hij zich aan die maximum snelheid zou hebben gehouden, het ongeval met een remmanoeuvre had kunnen voorkomen. Gelet op de mate, waarin ieders rijgedrag aan de veroorzaking van het ongeval heeft bijgedragen, moet het ongeval voor 25% worden toegerekend aan het verkeersgedrag van [L.] en voor 75% aan het verkeersgedrag van [D.].
2.6. Bij haar conclusie na deskundigenbericht heeft eiseres nog aangegeven dat een billijkheidscorrectie van 25% naar 50% gerechtvaardigd is, omdat het hier gaat om overlijdensschade van de achtergebleven weduwe en haar twee nog jonge kinderen. Gedaagde meent echter dat omstandigheden die niet zien op de verhouding tussen de bij het ongeval betrokken personen, geen rol kunnen spelen bij de in art. 6: 101 BW bedoelde billijkheidscorrectie.
2.7. De rechtbank acht een billijkheidscorrectie van 25% naar 40% op haar plaats. Aangenomen mag worden dat het verzekeringsaspect ook in deze zaak een rol speelt. Eiseres heeft immers jegens de WAM-verzekeraar van [L.] aanspraak gemaakt op vergoeding van gederfd levensonderhoud, terwijl zij dergelijke schade niet zou lijden indien het verlies van het inkomen van [D.] door een verzekering zou zijn gedekt. In het arrest van 4 mei 2001 (VR 2001/167) heeft de Hoge Raad beslist dat een billijkheidscorrectie in verband met het verzekeringsaspect ook mogelijk is indien het slachtoffer de bestuurder van een motorvoertuig is. In datzelfde arrest (r.o. 3.7.3) is beslist dat ook de aard van de schade van belang is voor de beantwoording van de vraag of een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is. De omstandigheid, dat eiseres en haar kinderen niet zelf bij het ongeval betrokken waren, is geen reden om overlijdensschade op één lijn te stellen met zaakschade, waarbij meestal geen reden zal zijn voor een billijkheidsschade. Overlijdensschade is in dit kader te vergelijken met letselschade van het slachtoffer zelf, waarbij een billijkheidscorrectie vanwege het verzekeringsaspect in beginsel dient te worden toegepast, zij het niet een correctie die feitelijk neerkomt op de voor volwassen fietsers en voetgangers als zwakkere verkeersdeelnemers geldende zgn. 50%-regel.
2.8. Gedaagde zal dan ook worden veroordeeld tot vergoeding van 40% van de overlijdensschade van eiseres en haar kinderen. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige ad € 1.741,86, waarvan eiseres de helft ad € 870,93 heeft voorgeschoten.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt gedaagde tot vergoeding van 40% van de door eiseres en haar minderjarige kinderen als gevolg van het onderhavige ongeval geleden en nog te lijden schade terzake gederfd onderhoud en terzake kosten van lijkbezorging, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 2.859,96, waarvan € 1.755,00 salaris procureur en € 1.104,96 verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Robers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.