ECLI:NL:RBSHE:2003:AH9258

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/045184-02
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van bewezenverklaring en strafoplegging voor moord en openlijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 3 juli 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en openlijk geweld. De verdachte is op 28 juli 2002 in Vlijmen, gemeente Heusden, samen met anderen betrokken geweest bij de dood van [slachtoffer 1] door deze met een hagelgeweer te schieten. Daarnaast heeft hij openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waarbij hij hen met een bijl heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde partij 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wegen in de strafoplegging. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, wat ook in de overwegingen is meegenomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/045184-02
Uitspraakdatum: 3 juli 2003
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] [adres]
thans preventief gedetineerd in de P.I. Breda - HvB De Boschpoort te Breda
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van
16 januari 2003, 24 april 2003 en 19 juni 2003.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 oktober 2002.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2002 te Vlijmen, gemeente Heusden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een (hagel)geweer in de borst, althans het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
(artikel 289 wetboek van strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2002 te Vlijmen, gemeente Heusden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] met een (hagel)geweer in de borst, althans het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden
(artikel 287 wetboek van strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2002 te Vlijmen, gemeente Heusden, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Frans Halsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of andere in de nabijheid van de woning Frans Halsstraat 12 aanwezige perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het slaan met een honkbalknuppel en/of bijl tegen en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die andere in de nabijheid van die woning Frans Halsstraat 12 aanwezige perso(o)n(en), waarbij hij, verdachte, (meermalen) met die bijl tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] heeft geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (vleeswonden aan de rechterarm, gekneusde spieren in de linkerschouder, gekneusde linker pols) voor [slachtoffer 2] en/of enig lichamelijk letsel (een forse bloeduitstorting op de linker bil) voor [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad
(artikel 141 wetboek van strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2002 te Vlijmen, gemeente Heusden, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Frans Halsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een aan die weg gelegen woning (nr. 12), welk geweld bestond uit het stukslaan van een/of meer ruit(en) en/of een (voor)deur) van die woning
(artikel 141 wetboek van strafrecht).
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd, maar acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daadwerkelijk met de bijl heeft geraakt. Gelet op de omvang van de bijl en de aard van de verwondingen valt niet uit te sluiten dat de snijwonden zijn ontstaan doordat de huid in aanraking is gekomen met het overvloedig aanwezige gebroken glas.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, 2 en 3:
- gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- toewijzen van de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 797,60, subsidiair 15 dagen hechtenis, en niet-ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering;
- toewijzen van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis;
- toewijzen van de vordering van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 3], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, en niet-ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 8;
- teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 9, 10 en 11.
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregelen.
Bij de beslissing over de straf, bijkomende straf en maatregelen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder diens draagkracht.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om samen met een ander dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemensen te gebruiken alsmede dat verdachte zich om het lot van de slachtoffers kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd;
- verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, ten gevolge van de onder 1 tenlastegelegde gedraging, een onherstelbaar leed aangedaan;
- verdachte verkeerde in de positie om zijn mededader te weerhouden van het plegen van het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde, doch heeft dat niet gedaan.
Voorts zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat
verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit de hierna weergegeven conclusies en adviezen uit de rapporten zoals opgesteld door psychiater in opleiding M. van Gaalen en psychiater drs. W.J. Canton en psycholoog drs. A.J. de Groot
.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De psychiater in opleiding M. van Gaalen en psychiater drs. W.J. Canton hebben, op verzoek van de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2002, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt - zakelijk weergegeven - :
[...............................]
Het is te adviseren om betrokkene intensief en langdurig te behandelen om te leren zijn kwetsbaarheden duidelijk te herkennen en erkennen en om alternatieve manieren te ontwikkelen om met deze kwetsbaarheden om te gaan. Daarbij dient behandeling aangepast te zijn aan de beperkte intelligentie van betrokkene. Gezien de ernst van het tenlastegelegde, de geringe motivatie van betrokkene en zijn wantrouwen naar hulpverleners en de duidelijke relatie tussen zijn stoornis en het tenlastegelegde zien wij voor deze behandeling geen ander mogelijk kader dan de TBS.
Op 3 juni 2003 heeft de psycholoog drs. A.J. de Groot een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
De in dit rapport vermelde conclusie luidt - zakelijk weergegeven - :
[..............]
De kans op delictrecidivering is op langere termijn aanwezig, maar berust niet alleen rechtstreeks op betrokkenes pathologie. Het zijn ook situatieve en contextuele factoren die hebben bijgedragen tot het tenlastegelegde. Er kan echter gesteld worden dat betrokkene - ondanks zijn vermijdende en ontwijkende inzet - zich niet gemakkelijk los zal kunnen maken van contexten en situaties die een verhoogd risico op conflicten en escalatie hiervan met zich meebrengen. Als betrokkenes rouw onverwerkt blijft en hij verdringing en vermijding rigide blijft hanteren bestaat de kans dat dit opnieuw een kortsluitingsreactie kan geven als betrokkene onder druk komt te staan.
Uit gedragskundig oogpunt kan gesteld worden dat een behandeling zeker geïndiceerd is om het recidivegevaar in te perken. De ernst van de feiten in samenhang met het recidivegevaar legitimeren een TBS-kader. Mocht de strafmaatbepaling het kader van de TBS met voorwaarden niet toelaten dan is uiteindelijk een terbeschikkingstelling met verpleging de enige restoptie".
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank overweegt voorts dat de hierna te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en de onder 1 en 2 te kwalificeren feiten, misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht aan benadeelden en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijk schadevergoeding aan de benadeelden bevordert. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan of die tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd
en die toebehoren aan verdachte, danwel waarvan niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 en 3).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 797,60 (schadeposten "de Bossche Tapijtschuur") kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de schadepost "smartengeld", is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, immateriële schade heeft geleden kan deze vordering volledig worden toegewezen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte immateriële schade heeft geleden kan de vordering - bij wijze van voorschot - tot een bedrag van EUR 1.000,- worden toegewezen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de schadepost "materiële schade aan schoenen, shorts en T-shirt" en de overige gevorderde immateriële schade, is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden [benadeelde partij 1] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven::
ten aanzien van feit 1 primair :
moord
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
(artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl hij opzettelijk
goederen vernielt
(artikel 141, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregelen:
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
ten aanzien van feit 1 primair en feit 3:
- maatregel van schadevergoeding van EUR 797,60, subsidiair 15 dagen hechtenis;
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 797,60 (zegge: zevenhonderdzevenennegentig euro en zestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
ten aanzien van feit 2:
- maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis;
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
- maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis;
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
ten aanzien van feit 2 en feit 3:
- verbeurdverklaring van de hierna te noemen inbeslaggenomen goederen:
- één pijp, ijzeren staaf;
- één bezem, restant bezemsteel;
- één schoffel, betreft steel schoffel;
- één schoffel, metalen deel schoffel;
- één bezem, bezemsteel;
- één stofzuiger, betreft stofzuigerpijp;
- één stofzuiger, betreft mondstuk stofzuigerpijp;
- één bezem, betreft splinter bezemsteel;
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
- teruggave van de hierna te noemen inbeslaggenomen goederen aan verdachte:
- één broek, lange sportbroek van [verdachte]]
- één hemd, betreft hemd verdachte [verdachte]
- twee stuks schoeisel, betreft sportschoenen van [verdachte].
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 primair en feit 3).
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 797,60 (zegge: zevenhonderdzevenennegentig euro en zestig eurocenten). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is in het overige deel van haar vordering en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2).
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1.000,- (zegge: duizend euro). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2).
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 3] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 1.000,- (zegge: duizend euro). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is vergoed.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. I.M.E.A. de Quincey-van Eldonk, voorzitter,
mr. M.H. Kobussen en mr. M.L.W.M. Viering, leden,
in tegenwoordigheid van J.H.G.M. van Goch, griffier
en is uitgesproken op 3 juli 2003.