ECLI:NL:RBSHE:2003:AF9458

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/2654
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-toeslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 16 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening van de AOW-toeslag. De SVB had aan eiser meegedeeld dat zijn AOW-toeslag over de periode van januari 1999 tot en met december 2000 herzien zou worden vanwege wijzigingen in het inkomen van zijn echtgenote. Eiser ontving een brief van de SVB waarin werd aangegeven dat hij te veel AOW-pensioen had ontvangen en dat dit bedrag van f 951,96 teruggevorderd zou worden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de SVB verklaarde zijn bezwaren ongegrond en niet-ontvankelijk voor wat betreft de terugvordering.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 10 oktober 2002 was eiser niet aanwezig, maar de SVB was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak opnieuw behandeld op 7 april 2003, waarbij eiser wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen grieven had ingediend tegen de herziening van de AOW-toeslag, maar wel tegen de hoogte van het terug te vorderen bedrag. De rechtbank oordeelde dat de brief van de SVB van 9 augustus 2001, waarin de terugvordering werd aangekondigd, wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van een bezwaarclausule.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB ten onrechte het bezwaar van eiser tegen de terugvordering niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de SVB opgedragen om alsnog een besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de SVB veroordeeld tot vergoeding van het door eiser gestorte griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 01/2654 AOW
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen, verweerder,
gemachtigde J.A.J. Groenendaal.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft verweerder aan eiser laten weten dat de toeslag op zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), alsnog over de periode van januari 1999 tot en met december 2000 wordt herzien wegens opgetreden wijzigingen in het inkomen van eisers echtgenote. Bij een brief van dezelfde datum heeft verweerder eiser bovendien bericht dat hij een bedrag van f 951,96 teveel aan AOW-pensioen heeft ontvangen. In deze brief deelt verweerder eiser tevens mede dat zij van plan is dit bedrag van hem terug te vorderen.
Eiser heeft op 29 augustus 2001 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard voor zover ze waren gericht tegen de beslissing tot herziening van de toeslag op het AOW-pensioen van eiser. De bezwaren tegen de mededelingen in zijn brief van 9 augustus 2001 betreffende de terugvordering, heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 oktober 2002, waar eiser niet is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door genoemde gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek onder toepassing van artikel 8:68 van de Awb te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het geding is vervolgens opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van de meervoudige kamer van 7 april 2003, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich, daartoe ambtshalve opgeroepen, ter zitting wederom doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Uit het beroepschrift, dat op 6 november 2001 is ingekomen ter griffie van de rechtbank, en uit eisers toelichting ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser in beroep bij de rechtbank uitdrukkelijk geen grieven naar voren heeft gebracht tegen dat deel van verweerders beslissing dat betrekking heeft op de herziening van de toeslag op zijn AOW-pensioen. Eisers bezwaren spitsen zich toe op het bedrag van de terugvordering, waarbij eiser aanvoert het met de nieuw vastgestelde toeslagbedragen niet oneens te zijn. Eiser kan evenwel niet instemmen met verweerders stellingen omtrent de door eiser in de in geding zijnde periode ontvangen bedragen aan AOW-uitkering. Eiser is het daarom niet eens met de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren, voor zover die waren gericht tegen de mededelingen met betrekking tot de terugvordering in de brief van 9 augustus 2001, niet-ontvankelijk verklaard. In dit geding is met dit al slechts de vraag aan de orde of verweerder het door eiser ingediende bezwaarschrift terecht ten aanzien van het onderhavige onderdeel niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eiser heeft overigens geen bezwaarschrift ingediend tegen de brief van verweerder van 30 oktober 2001 met als onderwerp “terugvordering en invordering”.
Aan het hier relevante deel van het bestreden besluit van 23 oktober 2001 ligt verweerders opvatting ten grondslag dat de betreffende mededelingen in de, tegelijk met het herzieningsbesluit aan eiser toegezonden brief van 9 augustus 2001, niet kunnen worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Verweerder heeft als gedragslijn dat, nog voor de afgifte van een herzieningsbesluit, wordt vastgesteld of er onverschuldigd uitkering is betaald en zo ja, hoeveel. Aan de betrokkene wordt vervolgens een mededeling toegezonden over de terugvordering, zoals is gedaan in de brief aan eiser van 9 augustus 2001. Na afloop van de in de brief genoemde termijn, of na ontvangst van een reactie op het betalingsvoorstel van verweerder, wordt vervolgens een gecombineerde mededeling over de terug- en invordering aan de betrokkene bekendgemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de brief van 9 augustus 2001 geen besluit is opgenomen en is van mening dat eerst tegen het gecombineerde terug- en invorderingsbesluit bezwaar en beroep kunnen worden ingesteld, een en ander in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 24, vijfde lid, en 24a van de AOW.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
In artikel 1:3 van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, dat wil zeggen een handeling gericht op rechtsgevolg. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan de belanghebbende bij een dergelijk besluit tegen dat besluit beroep instellen bij de rechtbank. Voordat een dergelijk beroep kan worden ingesteld, dient de belanghebbende conform artikel 7:1 van de Awb bezwaar te maken bij het bestuursorgaan.
Eerdergenoemde brief van 9 augustus 2001 bevat geen bezwaarclausule. De brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"In de bijgevoegde brief kunt u lezen dat uw recht op AOW-pensioen is gewijzigd. Hierdoor heeft u f 951,96 (€ 431,98) te veel AOW-pensioen ontvangen. Wij zijn van plan het te veel ontvangen bedrag van u terug te vorderen.
In deze brief doen wij een voorstel over hoe u het teveel ontvangen bedrag kunt betalen. U krijgt eerst de gelegenheid om te reageren op het betalingsvoorstel. Daarna ontvangt u een beslissing over de terugvordering. Bovendien nemen wij een beslissing over de wijze van betaling van het teveel betaalde.
HOE U KUNT BETALEN
Wij stellen voor om met ingang van september 2001 elke maand f.158,66 te verrekenen met uw AOW-pensioen. Het bedrag dat na verrekening overblijft, wordt op de gebruikelijke manier betaald.
HOE U KUNT REAGEREN OP DEZE BRIEF
- U kunt ook zelf aangeven hoe u de vordering wil betalen. In principe gaan wij akkoord met elk redelijk voorstel waarbij u het totale bedrag binnen een jaar betaalt. Voor het treffen van een betalingsregeling die langer duurt dan een jaar stellen wij een inkomensonderzoek in.
- (….)
- Als wij uw reactie niet binnen 6 weken na dagtekening van deze brief hebben ontvangen, nemen wij aan dat u akkoord gaat met ons voorstel. U ontvangt dan een beschikking over de terugvordering en de wijze van betalen. Tegen die beschikking kunt u een bezwaarschrift indienen."
De rechtbank constateert dat verweerders brief van 9 augustus 2001 onmiskenbaar een ondubbelzinnige mededeling bevat met betrekking tot de beslissing van verweerder omtrent de hoogte van de terugvordering van de vanaf 1 januari 1999 ten onrechte betaalde uitkering. De brief is op dat punt zonder enig voorbehoud geformuleerd. Het bedrag van de terugvordering staat vast en is in de brief vermeld. Ter zitting van de rechtbank op 7 april 2003 heeft de gemachtigde van verweerder ook aangegeven dat (nadere) besluitvorming vervolgens wat dit betreft niet heeft plaatsgevonden. Verweerders mededeling in de brief is in zoverre naar het oordeel van de rechtbank dan ook gericht op rechtsgevolg, te weten het doen ontstaan van de desbetreffende betalingsverplichting voor eiser. De brief is daarmee aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De omstandigheid dat die brief geen bezwaarclausule bevat en op het onderhavige punt summier is gemotiveerd doet daaraan niet af. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 juni 2001, gepubliceerd in AB 2001/5. Het feit dat verweerder in de brief voorts vermeldt dat een beslissing over de terugvordering pas zal worden afgegeven nadat eiser zal hebben gereageerd op een betalingsvoorstel van verweerder, doet evenmin af aan het hiervoor vastgestelde besluitkarakter van de terugvordering. De besluitvorming over de terugvordering was immers al afgerond toen de onderhavige brief van 9 augustus 2001 werd verstuurd en middels die brief heeft verweerder dat bekendgemaakt aan eiser als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. Verweerder diende nog slechts te beslissen over de wijze van invordering van het teruggevorderde bedrag, rekening houdend met een eventuele reactie van eiser op dat punt.
In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat een uitvoeringspraktijk waarbij eerst een terugvorderingsbesluit en later een invorderingsbesluit wordt genomen niet in strijd hoeft te komen met de artikelen 24, vijfde lid, en 24a van de AOW. Vereist is dan wel dat het invorderingsbesluit uiterlijk wordt genomen ten tijde van de beslissing op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 september 1999, gepubliceerd in RSV 2000/86, waar de vergelijkbare artikelen 36, derde (thans vijfde) lid, en 36a van de WW aan de orde waren.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eisers bezwaren tegen de in de brief van 9 augustus 2001 opgenomen mededeling over de terugvordering van eiser van f 951,96 ( € 431,98), ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep van eiser slaagt derhalve en zal gegrond worden verklaard. Het door eiser bestreden deel van verweerders besluit van 23 oktober 2001 zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen alsnog - in overeenstemming met eerdergenoemde uitspraak uit RSV 2000/86 - te beslissen naar aanleiding van eisers bezwaren tegen het besluit tot terugvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, omdat er geen kosten voor rechtsbijstand zijn gemaakt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij eiser niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren tegen het besluit tot terugvordering, zoals dat is verwoord in verweerders brief van 9 augustus 2001;
- draagt verweerder op naar aanleiding van eisers bezwaren tegen het besluit tot terugvordering alsnog een besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht.
Aldus gedaan door mrs. A.A.H. Schifferstein, P.J.H. van Dellen en G.H. de Heer-Schotman als rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D. Heuker of Hoek als griffier op 16 mei 2003.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden: