RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, in het geschil tussen:
[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat te Rotterdam
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Landerd, verweerder.
Bij besluit van 21 januari 2003, verzonden op 23 januari 2003, heeft verweerder de aan verzoeker toegekende verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) op grond van artikel 15, derde lid, onder c van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997, voorheen ROA) met ingang van 4 februari 2003 beëindigd.
Tegen dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 3 februari 2003 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van gelijke datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Krachtens artikel 8:83, derde lid van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet omdat hij zich kennelijk onbevoegd acht te oordelen over het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA), zoals deze sinds 1 april 2001 luidt, zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister van Justitie regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Ter uitvoering van deze bepaling heeft de Staatssecretaris van Justitie op 18 december 1997 de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: de Rva 1997) vastgesteld.
Het bestreden besluit betreft de beëindiging van verstrekkingen krachtens de Wet COA en is genomen op 21 januari 2003, derhalve na de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Uit voormeld artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) volgt dat een dergelijk besluit met ingang van 1 april 2001 wordt behandeld op de voet van de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000. Artikel 3a van de Wet COA is, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 18 juni 2002 (aangehecht) heeft overwogen, naar zijn bewoordingen duidelijk.
In hoofdstuk 7 van de Vw 2000 is onder meer artikel 71 opgenomen. Ingevolge dit artikel is de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd te oordelen op beroepen ingesteld tegen besluiten als het onderhavige.
Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd kan worden in de hoofdzaak. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter evenmin bevoegd is te oordelen over het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter zich kennelijk onbevoegd en kan gelet op het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak worden gedaan.
Gelet op het bepaalde in artikelen 8:81, lid 4 juncto 6:15, lid 1 van de Awb zal het verzoek worden doorgezonden naar de in deze bevoegde rechter.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003.
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.