ECLI:NL:RBSHE:2003:AF5695

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/340 BESLU VV
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.H.C.M. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 februari 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. van Veelen-de Hoop, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd, dat de verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) per 4 februari 2003 had beëindigd. Dit besluit was genomen op 21 januari 2003 en verzonden op 23 januari 2003. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er onverwijlde spoed was gelet op de betrokken belangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hij bevoegd was om een voorlopige voorziening te treffen indien er beroep was ingesteld of bezwaar was gemaakt. Echter, de voorzieningenrechter kwam tot de conclusie dat hij zich kennelijk onbevoegd achtte om over het verzoek te oordelen. Dit was gebaseerd op artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dat bepaalt dat besluiten in het kader van de beëindiging van verstrekkingen behandeld dienen te worden door de rechtbank te 's-Gravenhage.

Daarom verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd en besloot hij het verzoek door te zenden naar de bevoegde rechter. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Awb. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er kon geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
UITSPRAAK
AWB 03/340 BESLU VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, in het geschil tussen:
[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde mr. J. van Veelen-de Hoop, advocaat te Rotterdam
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Landerd, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 21 januari 2003, verzonden op 23 januari 2003, heeft verweerder de aan verzoeker toegekende verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) op grond van artikel 15, derde lid, onder c van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997, voorheen ROA) met ingang van 4 februari 2003 beëindigd.
Tegen dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 3 februari 2003 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van gelijke datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Krachtens artikel 8:83, derde lid van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet omdat hij zich kennelijk onbevoegd acht te oordelen over het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA), zoals deze sinds 1 april 2001 luidt, zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister van Justitie regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
Ter uitvoering van deze bepaling heeft de Staatssecretaris van Justitie op 18 december 1997 de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: de Rva 1997) vastgesteld.
Het bestreden besluit betreft de beëindiging van verstrekkingen krachtens de Wet COA en is genomen op 21 januari 2003, derhalve na de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Uit voormeld artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) volgt dat een dergelijk besluit met ingang van 1 april 2001 wordt behandeld op de voet van de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000. Artikel 3a van de Wet COA is, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 18 juni 2002 (aangehecht) heeft overwogen, naar zijn bewoordingen duidelijk.
In hoofdstuk 7 van de Vw 2000 is onder meer artikel 71 opgenomen. Ingevolge dit artikel is de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd te oordelen op beroepen ingesteld tegen besluiten als het onderhavige.
Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd kan worden in de hoofdzaak. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter evenmin bevoegd is te oordelen over het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter zich kennelijk onbevoegd en kan gelet op het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak worden gedaan.
Gelet op het bepaalde in artikelen 8:81, lid 4 juncto 6:15, lid 1 van de Awb zal het verzoek worden doorgezonden naar de in deze bevoegde rechter.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003.
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
Afschrift verzonden: