RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
Vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.F.H. Hulshuizen,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin ,
[de man]
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
procureur mr. P.A. Blaas.
Partijen zullen hierna respectievelijk "de vrouw" en "de man" worden genoemd.
Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord van de man;
- de conclusie van repliek van de vrouw;
- de conclusie van dupliek van de man.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
2.2. Partijen zijn op [in] 1970 met elkander gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
2.3. Uit het huwelijk tussen partijen is op [[ de zoon ]n]atum] [ voornamen] [ achternaam ] geboren (verder te noemen [ de zoon ]). [ de zoon ] is meervoudig (zowel verstandelijk als lichamelijk) gehandicapt. Nadat [ de zoon ] op [ in] 1991 meerderjarig is geworden, is hij bij beschikking van de arrondissementsrechtbank te 's Hertogenbosch van 16 januari 1991 ondercuratelegesteld met benoeming van de man tot curator en van de vrouw tot toeziend curatrice. Als gevolg van wetswijziging is in 1995 de functie van toeziend curator vervallen, waardoor de vrouw geen enkele formele bevoegdheid meer heeft over [ de zoon ].
2.4. Bij beschikking van 18 juni 1999 heeft de arrondissementsrechtbank te 's Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 1 oktober 1999 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5. Nadat bij beschikking van 24 november 1999 (rek.nr. [ X]) deze rechtbank een door de vrouw ingediend verzoekschrift strekkende tot omzetting van de ondercuratelestelling van [ de zoon ] in een bewind over diens goederen en instelling van mentoraat heeft afgewezen, heeft de vrouw deze rechtbank bij een op 4 januari 2000 ingediend verzoekschrift verzocht om de man als curator te ontslaan en in zijn plaats een opvolgend curator over [ de zoon ] te benoemen. De rechtbank heeft dat verzoek bij beschikking van 1 maart 2000 (rek.nr. [ Y]) afgewezen, welke beschikking door het gerechtshof in hoger beroep bij beschikking van 18 oktober 2001 (rekestnummer [ Z]) is bekrachtigd.
2.6. Bij dagvaarding van 13 juli 1999 heeft de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt waarna de President bij kort geding vonnis van 30 maart 2000 een regeling tussen [ de zoon ] en de vrouw is vastgesteld in die zin dat de vrouw gerechtigd is, behoudens in de vakanties van [ de zoon ], eenmaal per 14 dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur omgang te hebben met [ de zoon ], waarbij de man [ de zoon ] bij de vrouw brengt en de vrouw [ de zoon ] weer terugbrengt bij de man, alsmede dat de man aan de vrouw een bedrag van fl. 37,50 per 24 uur die [ de zoon ] bij haar verblijft dient te betalen, waarbij voor het overige in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2.7. Bij dagvaarding van 14 maart 2000 heeft de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt met betrekking tot medewerking door de man aan verkoop van de voormalige echtelijke woning subsidiair tot verdeling van de opbrengst daarvan, welke vorderingen door de President bij kort geding vonnis van 30 maart 2000 zijn afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
2.8. Bij verzoekschrift van 13 maart 2001 is door de man om wijziging van de partneralimentatie verzocht, waartegen de vrouw zich heeft verweerd, op welk verzoek door de rechtbank bij beschikking van 29 juni 2001 is beslist en wel in dier voege dat de eerder opgelegde alimentatie met ingang van 13 maart 2001 is gewijzigd in fl. 310,-- per maand.
2.9. Het is de bedoeling van partijen dat [ de zoon ] zo spoedig mogelijk zal worden geplaatst in een kleinschalige woonvorm voor gehandicapten. [ de zoon ] is daarvoor aangemeld.
3.1. de vrouw vordert thans dat:
bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, uitvoerbaar bij voorraad:
1.zal worden bepaald dat partijen in gelijke delen zullen bijdragen in de verzorging en opvoeding van [ de zoon ];
2.zal worden bepaald dat [ de zoon ] afwisselend om de week van maandag tot en met zondag bij één van partijen zal verblijven en dat -na de uithuisplaatsing van [ de zoon ]- partijen om de week omgang met [ de zoon ] zullen hebben in de woonvoorziening van [ de zoon ] of in hun eigen woning;
3.de man -in zijn hoedanigheid van curator- zal worden veroordeeld om de vrouw in de gelegenheid te stellen om tot maximaal de helft van het beschikbare bedrag gebruik te maken van het aan [ de zoon ] toegekende persoonsgebonden budget (althans van de door de man gecontracteerde personen en/of instellingen);
4.de man -in zijn hoedanigheid van curator- zal worden veroordeeld om, zolang [ de zoon ] nog niet in een eigen woonvoorziening is geplaatst, iedere maand de helft van het netto-inkomen van [ de zoon ] aan de vrouw te betalen en, zodra [ de zoon ] in een eigen woonvoorziening is geplaatst, iedere maand de helft van het voor [ de zoon ] beschikbare zak- en kleedgeld aan de vrouw te betalen, althans tot betaling van zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
5.de man zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.2. De man voert daartegen uitvoerig verweer.
Partijen dienen in gelijke mate bij te dragen
4.1. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat de vrouw voor de helft van de tijd de feitelijke zorg voor [ de zoon ] wil hebben. Deze vordering mist elke wettelijke grondslag en zal mitsdien worden afgewezen.
Verblijfs- c.q. omgangsregeling
4.2. Voorzover de vrouw bedoeld heeft dat er een verblijfs- c.q. omgangsregeling vastgesteld dient te worden en zij haar verzoek grondt op artikel 1:377a B.W., kan zij daar niet in worden ontvangen.
In dat artikel wordt immers met "kind" bedoeld een "minderjarig kind" en in casu is [ de zoon ] een meerderjarig, weliswaar gehandicapt, kind (vergelijk Hof 's-Hertogenbosch 26-01-1995, NJ 1995/573 en impliciet HR 27-01-1989, NJ 1990/55, RvdW 1989/43 en conclusie AG Moltmaker onder 1.2 in HR 10-04-1992, NJ 1992/444, RvdW 1992/107). [ de zoon ] is op [ geboortedatum] geboren en is dus vanaf [ in] 1991 meerderjarig. Vanaf dat moment is er voor de man en/of de vrouw geen sprake meer van ouderlijk gezag en kan daarom ook niet gezegd worden dat de vrouw thans als de niet met het gezag belaste ouder aangemerkt kan worden.
4.2.1. Een andere grondslag op grond waarvan een verblijfs- c.q. omgangsregeling door de rechtbank vastgesteld zou moeten worden is gesteld noch gebleken, terwijl de rechtbank voorts geen aanleiding ziet om artikel 1:377a B.W. in het onderhavige geval analoog toe te passen.
In dat verband heeft de rechtbank ook acht geslagen op het navolgende.
Nu zowel de vrouw als de man (pro se) geen gezag heeft kan geen van hen als zodanig een verblijfs- c.q. omgangsregeling vaststellen. Hij/zij kan hooguit al of niet bereid zijn om zijn/haar medewerking daaraan te verlenen. In casu loopt er een dergelijke verblijfs- c.q. omgangsregeling en die wordt naar de rechtbank begrepen heeft zowel door de man als door de vrouw in beginsel nagekomen. Voortzetting daarvan staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Voorzover de vrouw bedoeld heeft aan te geven dat de man in zijn hoedanigheid van curator over [ de zoon ] ook andere dan diens financiële belangen dient te behartigen, zoals vertegenwoordiging als het gaat om verzorging, verpleging, behandeling en/of begeleiding, en op grond daarvan als zijn vertegenwoordiger aan de totstandkoming van de verblijfsregeling van [ de zoon ] c.q. de omgang met [ de zoon ] als door haar verzocht zijn medewerking dient te verlenen, is allereerst van belang dat de man enkel pro se gedagvaard is en niet in zijn hoedanigheid van curator over [ de zoon ]. Dat in het dictum onder 3 en 4 gesproken wordt over de man -in zijn hoedanigheid van curator- doet daaraan niet af, nog daargelaten dat daarover niet gesproken wordt in het dictum onder 2, handelend over de onderhavige vordering tot vaststelling van een verblijfs- c.q. omgangsregeling.
Ook al zou de vrouw de man (tevens) in zijn hoedanigheid van curator over [ de zoon ] gedagvaard hebben en verzocht hebben om te bepalen dat de man in die hoedanigheid mee moet werken aan een uitbreiding van die verblijfs- c.q. omgangsregeling (hetgeen niet gevorderd is), dan nog zou er geen reden zijn om hem in die hoedanigheid tot medewerking te verplichten.
Indien [ de zoon ] "wilsonbekwaam" is, beslist de curator in overleg met de hulpverlener bij medische kwesties. Gesteld noch gebleken is dat de in casu bedoelde verblijfs- c.q. omgangsregeling een medische kwestie is.
Voorts dient de curator de curandus wel zoveel mogelijk te betrekken bij wat er moet gebeuren en moet hij de curandus stimuleren om zoveel mogelijk zelf te beslissen en te doen, als hij daartoe in staat is. Enerzijds is gesteld noch gebleken dat [ de zoon ] tot een dergelijke beslissing met betrekking tot verblijf en omgang (alleen) in staat is, terwijl anderzijds gesteld noch gebleken is dat de curator ter zake de belangen van [ de zoon ] niet goed behartigd heeft en/of [ de zoon ] niet in voldoende mate bij die beslissingen heeft betrokken. Een eerder verzoek tot ontslag van de man als curator is afgewezen en er zijn thans geen (nieuwe) gewichtige redenen gesteld of gebleken op grond waarvan de man thans als curator ontslagen zou moeten worden. Bij dit laatste is nog daargelaten dat de vorderingen van de vrouw in deze procedure niet als een dergelijk verzoek door de rechtbank aangemerkt kunnen worden.
4.2.2. Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen is, is de rechtbank ook niet gebleken van een schending van het EVRM , met name niet van de artikelen 3, 8 en 12.
Gebruik persoonsgebonden budget (PGB)/verdeling netto inkomen [ de zoon ]
4.3. Zoals hiervoor reeds overwogen is de man enkel pro se en niet in zijn hoedanigheid van curator gedagvaard. Hetgeen de vrouw onder 3 en 4 in het dictum van de dagvaarding vordert met betrekking tot het gebruik van het PGB/verdeling netto inkomen van [ de zoon ], is gericht tot de man in zijn hoedanigheid als curator. Zij kan daarin dan ook niet ontvangen worden.
4.3.1. Voorzover de vrouw overweegt in een andere procedure de man in zijn hoedanigheid van curator aan te spreken wijst de rechtbank er op dat in het kader van de door de man in zijn hoedanigheid als curator af te leggen rekening en verantwoording ook getoetst wordt of hij de beschikbare financiën, waaronder het PGB, verantwoord besteed, terwijl bovendien aan de toekenning van het PGB door het zorgkantoor voorwaarden gesteld zullen zijn waaraan de man als curator zich zal hebben te houden.
Gesteld noch gebleken is dat er in het verleden op- en/of aanmerkingen zijn gemaakt bij de door de man uit hoofde van zijn curatorschap (jaarlijks) af te leggen rekening en verantwoording betreffende de besteding van de financiën en het beheer van de goederen van [ de zoon ], noch dat hij zich niet gehouden heeft aan de bij de toekenning van het PGB gestelde voorwaarden. In dat verband wijst de rechtbank ten overvloede ook op hetgeen in haar beschikking van 1 maart 2000 (rek.nr. [ Y]) is overwogen, welke beschikking door het Hof bij beschikking van 18 oktober 2001 ([ Z]) bekrachtigd is.
4.3.2. Overigens blijkt uit de stukken, en is ook niet weersproken, dat de man in zijn hoedanigheid als curator reeds bijdraagt in de kosten welke de vrouw vergoed wenst te zien. De vrouw heeft op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zij momenteel meer kosten maakt dan door de man in zijn voormelde hoedanigheid al vergoed worden, laat staan dat die meerkosten noodzakelijk zijn en dat er reden is dat de man (al of niet pro se) geheel of gedeeltelijk in die meerkosten dient bij te dragen en op grond waarvan.
4.4. Hetgeen hiervoor overwogen is dient in onderling verband gelezen en verstaan te worden en op grond daarvan zullen de vorderingen van de vrouw deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard worden.
Aan wat partijen overigens hebben aangevoerd komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.5. Gelet op hetgeen de man omtrent een proceskostenveroordeling heeft opgemerkt (cvd onder 26) en gelet op het gegeven dat partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank, ook al is de vrouw geheel in het ongelijk gesteld, de kosten als na te melden compenseren.
- wijst het door de vrouw in het dictum van de dagvaarding onder 1, 2 en 5 gevorderde af;
- verklaart de vrouw niet ontvankelijk in hetgeen zij in het dictum van de dagvaarding onder 3 en 4 gevorderd heeft.
- compenseert de proceskosten in dier voege dat elk van partijen zijn/haar kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gelder, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2002, in aanwezigheid van de griffier.