ECLI:NL:RBSHE:2002:AF6973

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72711 FA RK 01-4208
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie tussen man en vrouw met betwisting van draagkracht en behoefte

In deze zaak verzoekt de vrouw om echtscheiding en een nevenvoorziening inzake partneralimentatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 april 2002, waarbij zowel de vrouw als haar advocaat, alsook de man en zijn procureur aanwezig waren. De man verzet zich tegen de verzochte partneralimentatie en voert verschillende gronden aan, waaronder de toepasselijkheid van artikel 1:160 BW en het grievende gedrag van de vrouw. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren voor zijn stelling dat de vrouw samenwoont met een ander als waren zij gehuwd.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft om de verzochte alimentatie te betalen, terwijl de vrouw een bijdrage van fl. 25.000,-- per maand vraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in staat is om Euro 5.645,-- per maand aan de vrouw te voldoen, maar heeft de beslissing hierover aangehouden totdat de man het bewijs heeft geleverd dat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de man over het grievende gedrag van de vrouw besproken, maar heeft geconcludeerd dat dit gedrag niet zodanig grievend is dat het de hoogte van de alimentatie zou moeten beïnvloeden. De vrouw heeft gesteld dat zij jarenlang in grote welstand heeft geleefd, maar de man betwist dit en heeft zijn eigen uitgavenpatroon gepresenteerd. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op basis van het inkomen dat partijen gedurende het huwelijk hebben genoten.

De rechtbank heeft uiteindelijk de echtscheiding uitgesproken en de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling over de samenwoning van de vrouw. De beslissing over de alimentatie is aangehouden, en de rechtbank heeft verdere beslissingen gereserveerd voor een latere datum.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 72711/FA RK 01-4208
Uitspraak : 21 mei 2002
Beschikking betreffende echtscheiding in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. L.J.H. Gijbels,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
procureur mr L.H.M. Zonnenberg,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2001;
- het verweerschrift van de man;
- de correspondentie, waaronder met name:
- een vijftal brieven (allen met bijlagen) van mr. Gijbels, respectievelijk gedateerd 9 april 2002, 10 april 2002, 15 april 2002, 18 april 2002 en 22 april 2002;
- een drietal brieven (allen met bijlagen) van mr. Zonnenberg, respectievelijk gedateerd 10 april 2002, 15 april 2002 en 18 april 2002;
De vrouw verzoekt echtscheiding met een nevenvoorziening inzake partneralimentatie.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 april 2002. Verschenen zijn de vrouw en haar advocaat alsmede de man en zijn procureur. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Bewijsstukken
Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt de nationaliteit en de woonplaats van partijen, alsmede waar en wanneer zij met elkaar zijn gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.
Echtscheiding
Het verzoek tot echtscheiding is gegrond op de stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu de man de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist, staat deze daarmee vast. Het verzoek kan derhalve worden toegewezen.
Partneralimentatie
De vrouw verzoekt een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud van fl. 25.000,-- per maand, stellende dat zij daaraan behoefte heeft en de man in staat is deze bijdrage te betalen.
De man voert verweer tegen de verzochte partneralimentatie en voert daartoe diverse gronden aan, zoals de toepasselijkheid van artikel 1:160 BW en het grievende gedrag van de vrouw. De rechtbank zal deze gronden afzonderlijk bespreken. Daarnaast heeft de man de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de grootte als verzocht betwist en heeft tot slot gesteld geen draagkracht te hebben om de verzochte bijdrage te kunnen betalen. De man verzoekt primair de gevraagde partneralimentatie af te wijzen, althans, subsidiair, deze vast te stellen op maximaal fl. 2.480,-- per maand.
Samenleven
De man heeft gesteld geen partneralimentatie verschuldigd te zijn, nu de vrouw samenleeft met [nieuwe partner] als waren zij gehuwd. De vrouw heeft erkend een affectieve relatie te hebben met [nieuwe partner], doch zij heeft gesteld dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding van haarzelf en [nieuwe partner], noch van wederzijdse verzorging. Zij woont ook niet samen met [nieuwe partner], zo stelt de vrouw.
Nu de man heeft gesteld dat de vrouw samenwoont met een ander als waren zij gehuwd en aan deze stelling rechtsgevolg heeft verbonden, zal de rechtbank de man toelaten tot het leveren van het bewijs dat er sprake is van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:160 BW, nu de man uitdrukkelijk dit bewijs heeft aangeboden.
Om redenen van proceseconomie en op verzoek van partijen, zal reeds in deze beschikking worden ingegaan op de overige stellingen van partijen met betrekking tot de alimentatie.
Grievend gedrag
De man acht met name het feit dat de vrouw een relatie is aangegaan met één van zijn beste vrienden terwijl beide partijen nog de intentie hadden en pogingen deden hun huwelijk te redden zodanig grievend dat dit gevolgen moet hebben voor de hoogte van de alimentatie.
De vrouw stelt dat voor beide partijen de relatie al over was toen zij een relatie aanging met [nieuwe partner].
Uit het voorgaande volgt dat partijen een tegengesteld oordeel over de mogelijkheden van hun huwelijk hadden. Daarmee staat enkel vast dat de vrouw een relatie met één van de beste vrienden van de man is aangegaan. Dit gedrag van de vrouw wordt niet zodanig grievend geacht dat matiging van de alimentatie gerechtvaardigd is.
De behoefte
De vrouw stelt dat partijen jarenlang in grote welstand hebben geleefd en dat zij gewoon was jaarlijks een bedrag te spenderen van zo'n fl. 250.000,--, welk uitgavenpatroon de man in staat was te financieren.
De man betwist de door de vrouw gestelde grote welstand, alsmede het door haar opgegeven uitgavenpatroon. De man heeft becijferd dat de vrouw de laatste tijd gemiddeld fl. 5.265,-- netto heeft uitgegeven. Daarnaast is de man van oordeel dat de vrouw door arbeid in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Zij heeft immers, zo stelt de man, bij hem in het bedrijf gewerkt en doet ook aan vrijwilligerswerk.
De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij enig sociaal werk verricht. Zij heeft na de middelbare school geen enkele relevante scholing meer gehad. Haar arbeidservaring heeft bestaan uit het verrichten van enige arbeid in het bedrijf van de man, zonder dat zij daartoe nader was opgeleid. De vrouw is van oordeel dat van haar, gezien haar leeftijd van 55 jaar, niet gevergd kan worden dat zij thans nog een opleiding gaat volgen voor het vinden van passende arbeid.
Gezien de leeftijd van de vrouw, alsmede gezien het feit dat de vrouw geen recente scholing heeft gehad noch toepasbare feitelijk werkervaring, is het thans redelijkerwijs niet te voorzien dat de vrouw op korte termijn in staat is zodanige inkomsten te verwerven dat zij (substantieel) in haar voormelde behoefte kan voorzien.
Bepalend voor de welstand van partijen gedurende het huwelijk en daarmee voor de behoefte van de vrouw is het inkomen dat partijen gedurende het huwelijk hebben genoten (HR 19 oktober 2001, JOL 548, r.o. 3.2.2), welke behoefte op de helft van dat inkomen wordt begroot. Voor de vaststelling van dat inkomen wordt verwezen naar hetgeen daarover bij de draagkracht van de man is overwogen.
Tenslotte heeft de man nog opgemerkt dat [nieuwe partner] kosten van de vrouw voor zijn rekening neemt, hetgeen gevolgen heeft voor de behoefte van de vrouw. Nu de vrouw dit heeft weersproken, staat dit niet vast. De man mag zijn stelling bewijzen.
De draagkracht van de man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de navolgende financiële gegevens van de man. Voor zover die gegevens tussen partijen niet vaststaan zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
Inkomen
De man is directeur-grootaandeelhouder van [X BV]. Als zodanig ontvangt hij een jaarlijks inkomen van bruto fl. 192.000,--, zo is tussen partijen niet in debat. Wel heeft de vrouw ter zitting nog opgemerkt dat de man in het jaar 2000 in de aangifte een bedrag heeft opgegeven van fl. 234.643,00 zodat van dat inkomen moet worden uitgegaan. Nu de man heeft gesteld dat dit hogere inkomen voortvloeit uit een éénmalige bate in het jaar 2000 en deze stelling door de vrouw niet nader is betwist, zal de rechtbank uitgaan van genoemd inkomen van bruto fl. 192.000,--.
Uit de overgelegde financiële bescheiden is duidelijk geworden dat een managementfee is betaald aan een extern aangetrokken manager. Hoewel ter zitting door de man is gesteld dat deze manager inmiddels niet meer in functie is en de fee als zodanig dan ook niet meer betaald behoeft te worden, zal de rechtbank deze kostenbesparing niet in aanmerking nemen bij het inkomen van de man, nu uit de stukken genoegzaam is gebleken dat het genormaliseerde resultaat over 1999/2000, 2000/2001 en 2001/2002 (te verwachten) daartoe onvoldoende ruimte biedt.
De rechtbank zal wel rekening houden met inkomsten uit onroerende zaken ten bedrage van fl. 21.143,-- per jaar, conform de aangifte IB 2000, welke inkomstenbron ter zitting door de man is erkend. Weliswaar heeft de man gesteld dat tegenover deze inkomsten ook kosten staan, doch nu slechts het zetten van een hek als éénmalige kostenpost is komen vast te staan en in de aangiften ter zake ook geen kosten zijn opgevoerd, zal de rechtbank rekening houden met het volledige bedrag van fl. 21.143,--.
Met de verkoop van [onderdeel X BV] werd in de onderneming een bedrag ontvangen van zo'n
fl. 6.000.000,-- na aftrek van vennootschapsbelasting. De man heeft dit bedrag als lening uit het bedrijf opgenomen en belegd in aandelen. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat van de man verwacht mag worden dat hij het ontvangen bedrag zodanig zal aanwenden dat daarmee een redelijk rendement kan worden behaald, welk rendement aan het inkomen van de man kan worden toegevoegd. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een minimaal te behalen rendement van 4%. De stelling van de man dat hij tot op heden verlies heeft geleden met zijn beleggingen doet hieraan niet af, nu het hier gaat om het rendement op lange termijn.
De vrouw heeft gesteld dat de man nog inkomsten heeft uit een effectenportefeuille van fl. 850.000,--. De man heeft gesteld dat tegenover deze effectenportefeuille een schuld staat gelijk groot aan genoemd bedrag.
De rechtbank is van oordeel, nu deze schuld blijkt uit de overgelegde financiële bescheiden, dat de inkomsten uit de effectenportefeuille buiten beschouwing dienen te blijven, nu daar tegenover lasten bestaan van een gelijke omvang.
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man in Zwitserland nog over een aanzienlijk bedrag aan zwart geld zou beschikken. De man heeft zulks ontkend. De vrouw heeft een verklaring overgelegd van [Y], doch daar staan ook weer andere verklaringen, zijdens de man overgelegd, tegenover. Ter zitting hebben partijen gedebatteerd over een bankrekening in Zwitserland op beider naam welke rekening, daar zijn partijen het over eens, ten tijde van het huwelijk reeds is leeggehaald. Naar de man heeft gesteld is deze rekening opgeheven en zou er nog een klein saldo resteren in Zwitserland. Nu de vrouw dit niet nader heeft betwist en geen bewijs heeft aangeboden van de stelling dat er ook nu nog, na het opheffen van voornoemde rekening op beider naam, zwart geld in Zwitserland zou moeten zijn, acht de rechtbank dit onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal daarmee dan ook geen rekening houden.
Normbedrag
Het Abw-normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, doch inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten voor levens-onderhoud.
Maandelijkse lasten
* Woonlasten
De man heeft geen eigen, boven de norm-huur uitstijgende woonlasten. Nu de man ter zitting heeft gesteld dat na echtscheiding de woonlasten van de vrouw niet langer door hem zullen worden voldaan, wordt met deze woonlast geen rekening gehouden.
* Ziektekosten
De rechtbank houdt rekening, nu dit tussen partijen niet in debat is, met een premie van fl. 270,-- per maand (fl. 300,-- -/-
fl. 30,-- nominale premie) en een eigen-risico van fl. 1.250,-- per jaar.
* Premie lijfrente
De man voert een bedrag op van fl. 1.767,50 per maand, stellende dat dit bedrag al jaren wordt betaald. De vrouw verzoekt met dit bedrag geen rekening te houden, nu zij geen enkel bewijs van feitelijke betaling heeft gezien en daarnaast door de man reeds voldoende voorzieningen zijn getroffen.
De rechtbank zal deze last niet in aanmerking nemen nu de man de noodzaak voor deze voorziening niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Immers uit de jaarstukken blijkt dat reeds voldoende voorzieningen zijn getroffen, waaronder twee lijfrenten ten gunste van de man.
* Premie WAZ
Een bedrag van fl. 403,33 per maand.
* Rente rekening-courant
Met de gestelde rente van fl. 4.248,-- per maand ter zake van de rekening-courant schuld van circa fl. 850.000,-- zal geen rekening worden gehouden, omdat die rente niet feitelijk door de man wordt betaald.
Al het voorgaande brengt mee dat de man, rekening houdend met fiscale aspecten, in staat is Euro 5.645,-- per maand aan de vrouw te voldoen, waarmee de grens van haar behoefte is bereikt. Het voorgaande zal nog niet in de beslissing worden opgenomen, omdat de man nog in staat wordt gesteld het in de beslissing vermelde bewijs te leveren.
De proceskosten
De beslissing ter zake de proceskosten zal worden aangehouden
De beslissing
De rechtbank:
spreekt tussen partijen, die op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar zijn gehuwd, de echtscheiding uit;
stelt de man in de gelegenheid om te bewijzen dat de vrouw samenwoont met [nieuwe partner] als waren zij gehuwd, althans dat [nieuwe partner] kosten van de vrouw draagt;
beveelt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in één der zittingzalen van deze rechtbank aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op [datum verhoor] te 9.30 uur;
bepaalt dat een verzoek om uitstel dient te geschieden binnen veertien dagen na het geven van deze beschikking en dat daarna - behoudens in geval van klemmende redenen - een dergelijk verzoek niet meer zal worden gehonoreerd;
wijst de procureur van de man erop dat de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste 7 dagen voor de datum van verhoor aan de wederpartij en de griffier dienen te worden opgegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.G.H. Milar, vice-president, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2002, in aanwezigheid van de griffier.