RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 51197 / HA ZA 00-898
Datum uitspraak : 18 december 2002
Vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.L. Brens,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.F.L.M. van Dooren.
Partijen zullen hierna met hun roepnamen "[eiser]" en "[gedaagde]" worden aangeduid.
Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van eis;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de nadere conclusie van [eiser];
- de nadere conclusie van [gedaagde].
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2. Partijen, die neven van elkaar zijn, waren betrokken bij de ontploffing van een zelfgemaakte vuurwerkbom op 31 december 1998. [Eiser], destijds 17 jaar oud, liep daarbij ernstige verminkingen aan zijn rechterhand op, alsmede verwondingen aan zijn linkerhand en aangezicht. [Gedaagde], destijds ook 17 jaar oud (ca. een half jaar ouder dan [eiser]), liep verwondingen op aan zijn rechteroor, rechteroog, gezicht en handen.
2.3. Het materiaal voor de vuurwerkbom was gekocht door [gedaagde]. [Gedaagde] had de bom ook ontworpen. De vuurwerkbom was op de kamer van [eiser] gebouwd door [eiser], [gedaagde] en [betrokkene 1], het 13-jarig broertje van [eiser]. Als ontsteking zou een sterretje worden gebruikt. Omdat op dat moment geen sterretje beschikbaar was, nam [gedaagde] de vuurwerkbom mee naar huis om de ontsteking daar af te maken.
2.4. Op oudejaarsdag plaatsten [eiser] en [gedaagde] de vuurwerkbom samen in een struik, terwijl [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de 19-jarige broer van [gedaagde], op een afstand stonden toe te kijken. Na de plaatsing liep [gedaagde] naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] toe, waarna [eiser] het sterretje met behulp van een aansteker aanstak en ook naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] toeliep om de ontploffing op afstand te bekijken. Het sterretje bleek echter te doven. Nadat men voor alle zekerheid nog ca. vijf minuten had gewacht, haalde [eiser] de vuurwerkbom uit de struik om te bezien wat de oorzaak van het niet-ontploffen zou kunnen zijn geweest. [Eiser] voelde aan het sterretje, dat koud bleek. Daarna liep [gedaagde] naar [eiser] toe en gaf aan dat de resten van de ontsteking verwijderd moesten worden om de blindganger onklaar te maken. Nadat [eiser] en [gedaagde] daarover overleg hadden gepleegd, probeerde [gedaagde] de vuurwerkbom te ontmantelen door het sterretje uit de bom te trekken terwijl [eiser] de vuurwerkbom vast hield. Tijdens die poging ontplofte de vuurwerkbom, met alle fatale gevolgen vandien.
3.1. [Eiser] vordert -kort gezegd - dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van 60% van de bij staat op te maken schade van [eiser], alsmede tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad f 2.250,-- vermeerderd met rente.
3.2. [Eiser] legt naast de genoemde vaststaande feiten (voor zover door hem aangedragen) aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag.
[Gedaagde] was zeker op het gebied van technisch inzicht en handvaardigheid de natuurlijke leider en de initiatiefnemer van de twee neven. [Eiser], die als gevolg van een hersenbeschadiging dyslectisch is en zijn linkerhand niet volledig kan gebruiken, keek tegen [gedaagde] op. Op het gebied van vuurwerk was [gedaagde] de onbetwiste leider. Hij maakte al vanaf zijn 12de jaar zelf klein vuurwerk. Vuurwerk is zijn hobby. Hij ontwikkelde zelf nieuwe technieken en surfte regelmatig op het internet op zoek naar informatie over vuurwerk en nieuwe technieken. [Eiser] stak vanaf zijn 14de jaar knalvuurwerk af, maar maakte pas vanaf zijn 16de jaar klein vuurwerk. Dat deed hij altijd samen met [gedaagde]. Hij liet zich daarbij door [gedaagde] leiden en vertrouwde volledig op de in zijn ogen op het gebied van vuurwerk zeer deskundige [gedaagde]. Er was derhalve een duidelijk verschil in ontwikkeling, ervaring en deskundigheid tussen partijen. [Eiser] had slechts een gering aandeel in het vervaardigen van het vuurwerk. Ook bij het ontmantelen van het vuurwerk heeft [gedaagde] beslissende invloed gehad. Er heeft weliswaar overleg plaatsgevonden over de vraag wat ze zouden doen, maar [gedaagde] nam het voortouw en bepaalde dat en hoe de vuurwerkbom ontmanteld moest worden. Omdat hij de ontsteking had ontworpen en gemaakt, was hij ook de enige die wist hoe de vuurwerkbom ontmanteld kon worden. [Gedaagde] heeft de leiding genomen en is daarom verantwoordelijk voor het afgaan van de vuurwerkbom. [eiser] heeft bij het ontmantelen gehoorzaamd aan [gedaagde], die hem opdroeg de vuurwerkbom in de hand te houden.
De ontploffing is veroorzaakt doordat [gedaagde] de vuurwerkbom demonteerde. [gedaagde] heeft daartoe het sterretje een aantal keren bewogen en daarmee wrijving veroorzaakt. Waarschijnlijk is daarbij de achterzijde van het sterretje over het papier van de in de vuurwerkbom verwerkte klappertjes geschuurd. Een andere toedracht is haast niet mogelijk, omdat partijen hadden geconstateerd dat het sterretje gedoofd en koud was. Omdat [gedaagde] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en het gevaar van ontploffing van de bom zich vervolgens heeft verwezenlijkt, is het hoe dan ook aan [gedaagde] om te bewijzen dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien hij niet had geprobeerd de vuurwerkbom te demonteren.
Het demonteren van de vuurwerkbom was zo onvoorzichtig en gevaarlijk voor [eiser], dat deze gedraging naar maatstaven van zorgvuldigheid achterwege had moeten blijven. Bovendien geldt dat [gedaagde] niet de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht heeft genomen, waartoe hij jegens [eiser] gehouden was. Het ongeval had eenvoudig vermeden kunnen worden, indien de vuurwerkbom gedemonteerd zou zijn terwijl die op de grond lag, indien daarvoor een deskundige zou zijn ingeschakeld of indien vóór de demontage het kruit nat zou zijn gemaakt door de vuurwerkbom in een emmer of sloot te dompelen. Door meer risico te nemen dan redelijkerwijs verantwoord was heeft [gedaagde] het vertrouwen van [eiser] in zijn deskundigheid beschaamd. Door de vuurwerkbom te demonteren heeft [gedaagde] derhalve verwijtbaar onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en is hij aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
Subsidiair stelt [eiser] dat het maken en ontmantelen van vuurwerk zo gevaarlijk is, dat ook de deelname van [gedaagde] aan die activiteiten onrechtmatig is.
[Eiser] erkent dat sprake is van "eigen schuld" aan zijn zijde, omdat hij zich bewust had moeten zijn van het gevaar dat verbonden is aan het omgaan met vuurwerk. Hij meent dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] gelet op de verhouding tussen partijen met niet meer dan 40% kan worden verminderd.
3.3. [Gedaagde] voert het volgende verweer.
[Gedaagde] benadrukt dat sprake was van een gezamenlijke actie van twee personen die goed wisten waarmee zij bezig waren. De campagne onder de slogan "je bent een rund als je met vuurwerk stunt" kan niemand zijn ontgaan, maar partijen hebben zich daardoor niet laten weerhouden om op uiterst riskante wijze met vuurwerk te experimenteren. Er was geen sprake van een discrepantie tussen de ontwikkeling van de even oude neven en/of van een natuurlijk leiderschap van [gedaagde] ten opzichte van [gedaagde]. De woordblindheid en de motorisch enigszins gestoorde linkerhand van [eiser] speelden in de verhouding tussen partijen geen enkele rol. Inderdaad beschikte [gedaagde] over meer technisch inzicht en was hij vanzelfsprekend ook enigszins handvaardiger, maar beide neven waren geïnteresseerd in het afsteken en maken van vuurwerk en hadden daarmee ook de nodige ervaring. Er was derhalve geen sprake van een verschil in ervaring, althans niet van een zodanig verschil dat op [gedaagde] een aanzienlijk hogere verantwoordelijkheid rustte dan op [eiser]. [Eiser] doet het ten onrechte voorkomen alsof [gedaagde] de deskundige was en [eiser] de leek. Ook [eiser] kon immers bogen op een meer dan gebruikelijke ervaring met en kennis van de gevaren van het omgaan met vuurwerk.
[Eiser] beweert ten onrechte dat hij slechts een gering aandeel heeft gehad in het vervaardigen van het vuurwerk. Daaraan doet niet af dat de vuurwerkbom door [gedaagde] is afgemaakt, omdat dit alleen gebeurde vanwege het ontbreken van een sterretje. Uit een verklaring van [eiser] tegenover een schade-expert blijkt dat [eiser] op de hoogte was van de wijze van afwerking. De beide neven hebben zowel bij het vervaardigen van de vuurwerkbom als het afsteken daarvan een nagenoeg gelijke rol gespeeld. Partijen hebben ook gezamenlijk besloten dat de vuurwerkbom niet mocht blijven liggen omdat dat gevaar voor anderen zou opleveren en zij hebben zich er tezamen van overtuigd dat het sterretje daadwerkelijk uit was. Het ontmantelen van de vuurwerkbom was op dat moment voor alle partijen de logische keuze. Het was louter toeval dat [eiser] en niet [gedaagde] de vuurwerkbom op het moment van de ontploffing in zijn handen had. [Gedaagde] betwist dan ook dat hij bij het ontmantelen de beslissende invloed heeft gehad.
Het staat niet vast door welke oorzaak de vuurwerkbom plotseling alsnog ontplofte. De vuurwerkbom ontplofte op het moment dat [gedaagde] het sterretje alleen nog maar vast pakte, zelfs voordat hij dat bewoog om het voorzichtig naar buiten te trekken. Op basis van de hoofdregel omtrent de bewijslast dient [eiser] te bewijzen dat het vuurwerk is ontploft doordat [gedaagde] het sterretje heeft aangeraakt.
[Gedaagde] betwist dat hij door deel te nemen aan het vervaardigen en afsteken van een vuurwerkbom onrechtmatig heeft gehandeld jegens zijn mededeelnemer. Het ongeval was een gevolg van een door beide deelnemers aan het riskante vuurwerkexperiment niet verwachte ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het enkele feit dat een spel of gemeenschappelijke bezigheid gevaarlijk kan worden genoemd, brengt nog niet mee dat deelneming aan dat spel of die bezigheid op zichzelf reeds een onrechtmatig handelen jegens de andere deelnemers oplevert. Gevaarscheppend gedrag is alleen onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid dat als gevolg van dat gedrag een ongeval plaatsvindt, waardoor een ander letsel oploopt, zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. [Eiser] en [gedaagde] hebben echter bij het afsteken van het vuurwerk niet ondoordacht gehandeld en hebben niet meer risico's genomen dan redelijkerwijs verantwoord was.
[Gedaagde] betwist ook dat hij meer in het bijzonder onrechtmatig heeft gehandeld door de vuurwerkbom te ontmantelen. Een gedraging die juist is ingegeven ter voorkoming van mogelijk gevaar voor anderen, kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. [Eiser] en [gedaagde] zijn bij de ontmanteling zo voorzichtig mogelijk te werk gegaan door eerst een behoorlijke tijd te wachten alvorens te gaan kijken en door zich ervan te overtuigen dat het sterretje daadwerkelijk uit was. De mate van waarschijnlijkheid van een ontploffing tijdens de ontmanteling was daarom niet zó groot dat [gedaagde] jegens [eiser] om die reden had moeten afzien van zijn poging het gedoofde sterretje uit de vuurwerkbom te verwijderen. [gedaagde] heeft naar beste inzicht getracht de vuurwerkbom te demonteren. Hij betwist dat het ongeval vermeden had kunnen worden indien de demontage op de grond zou hebben plaatsgevonden, omdat dat een soortgelijke handenarbeid zou hebben gevergd. De suggestie dat bijvoorbeeld de EOD de vuurwerkbom maar onschadelijk had moeten maken is niet reëel. Het staat niet vast dat, indien partijen zouden hebben besloten de vuurwerkbom onder te dompelen in een emmer of sloot, de bom niet zou zijn ontploft op het moment dat de vuurwerkbom daartoe zou zijn opgepakt.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat van enige aansprakelijkheid van [gedaagde] sprake is, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de schade volledig voor rekening van [eiser] moet blijven omdat die in alles overheersende mate te wijten is aan de eigen onvoorzichtigheid van [eiser]. Indien twee personen zich bewust overgeven aan een gemeenschappelijk gevaarzettend gedrag en daaruit schade voor hen voortvloeit, geldt dat in beginsel ieder de eigen schade dient te dragen, behoudens bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen. Door met [gedaagde] een evident gevaarlijke activiteit als het vervaardigen van een eigen stuk vuurwerk te ondernemen, heeft [eiser] het risico aanvaard dat daarmee iets mis zou (kunnen) gaan en dat hij daarbij letsel zou kunnen oplopen. Gelet op voormelde campagne mag de kans op ernstig letsel als feit van algemene bekendheid worden beschouwd. In ieder geval is er geen reden het aandeel van [gedaagde] op een hoger percentage te stellen dan dat van [eiser].
4.1. Vooropgesteld moet worden dat - zoals uit de vaststaande feiten volgt - partijen als min of meer gelijkwaardige partners hebben deelgenomen aan een gemeenschappelijke gevaarlijke activiteit, bestaande uit het bouwen, afsteken en demonteren van een vuurwerkbom. [Eiser] heeft een essentieel aandeel in dat gezamenlijke optreden gehad. Hij heeft niet alleen met [gedaagde] samengewerkt, maar ook bepaalde handelingen zelfstandig verricht, zoals het aansteken van de lont en het ophalen van de vuurwerkbom. Dat betekent dat [eiser] als een volwaardig mededader is opgetreden en niet slechts als een soort assistent van [gedaagde]. De omstandigheid, dat [gedaagde] volgens [eiser] wat meer ervaring in het bouwen van vuurwerk en wat meer technisch inzicht en handvaardigheid had dan [eiser], heeft niet tot gevolg dat [gedaagde] moet worden beschouwd als de specialist waarop [eiser] als leek mocht vertrouwen.
4.2. De gezamenlijke demontagepoging was geen op zichzelf staande handeling, maar betrof een onderdeel van het gezamenlijk optreden dat door partijen - zoals ook de daaraan voorafgaande onderdelen van het bouwen en het afsteken van de vuurwerkbom - in onderling overleg samen is uitgevoerd. Het optreden van partijen moet daarom als geheel worden beoordeeld. Het is niet beslissend of de ontploffing van de vuurwerkbom is veroorzaakt door de ontmantelingspoging, wat de redenen voor die poging waren, wat de exacte rolverdeling daarbij was en of daarbij voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden getroffen. Indien partijen de vuurwerkbom niet zouden hebben gebouwd en afgestoken, zou immers ook de demontagepoging niet zijn gevolgd.
4.3. De rechtbank verwerpt het standpunt van [gedaagde], dat sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Gevaarscheppend gedrag is onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid dat als gevolg van dat gedrag een ongeval plaatsvindt, waardoor een ander letsel oploopt, zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bouwen van vuurwerk en het omgaan met zelfgemaakt vuurwerk een zeer aanmerkelijk gevaar voor (ernstig) letsel oplevert. De kans op een ongeval met ernstig letsel is dermate groot, dat het deelnemen aan dergelijke activiteiten zonder meer onrechtmatig moet worden geacht, niet alleen jegens omstanders maar ook jegens gelijkwaardige mededaders. Ook jegens een volwaardige mededader als [eiser] diende [gedaagde] zich van deelname aan dergelijke uiterst gevaarzettende activiteiten te onthouden. Het bouwen en omgaan met zelfgemaakt vuurwerk kan niet op één lijn worden gesteld met het deelnemen aan een sport of spel, waarbij men zich bewust blootstelt aan bepaalde aan de sport of het spel verbonden risico's en zich daarom in beginsel niet kan beroepen op een onrechtmatige daad indien men door toedoen van een medespeler letsel oploopt. Bij sport en spel gaat het om maatschappelijk aanvaarde activiteiten waarbij de risico's door middel van veiligheidsvoorschriften en spelregels tot een acceptabel niveau worden beperkt. Dat geldt niet voor het "spelen" met eigengemaakt vuurwerk, dat niet maatschappelijk aanvaard is en waaraan veel grotere risico's verbonden zijn.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld (zoals overigens ook [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld). Partijen zijn het erover eens dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] moet worden verminderd, omdat de schade van [eiser] vanwege diens eigen aandeel in de vuurwerkstunt mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt het standpunt van [gedaagde], dat zijn vergoedingsplicht tot nihil moet worden verminderd omdat de deelnemers aan gemeenschappelijk gevaarzettend gedrag als het onderhavige in beginsel ieder hun eigen schade moeten dragen. Daarmee miskent [gedaagde] dat zijn eigen aandeel in de vuurwerkstunt in ongeveer gelijke mate tot de schade van [eiser] heeft bijgedragen als het aandeel van [eiser]. De rechtbank zal daarom de vergoedingsplicht van [gedaagde] verminderen tot 50%. De verschillen tussen partijen zijn te gering om een afwijkend percentage te hanteren zoals door [eiser] gewenst.
4.5. De vorderingen sub I en II zullen als na te melden worden toegewezen. De vordering sub III terzake buitengerechtelijke kosten is als niet betwist in beginsel toewijsbaar. Nu echter gesteld noch gebleken is dat ten behoeve van [eiser] werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voorwerk II (november 2000), zal de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ambtshalve worden gematigd tot twee punten van het toepasselijk liquidatietarief, zijnde € 780,00.
4.6. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
verklaart voor recht dat gedaagde onrechtmatig gehandeld heeft ten opzichte van eiser;
veroordeelt gedaagde tot vergoeding van 50% van de materiële en immateriële schade van eiser, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van de buitengerechtelijke kosten van € 780,-- (zegge zevenhonderdtachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 7 april 2000, tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eiser begroot op € 1.012,40, waarvan € 780,00 salaris procureur en € 232,40 verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.