ECLI:NL:RBSHE:2002:AF0337

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/137 R
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en omzetting in saneringsregeling met rechterlijke beoordeling van schuldenlast en mogelijkheden voor schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 april 2002 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot opheffing van het faillissement van de verzoeker, die op eigen aangifte failliet was verklaard op 1 maart 2000. De verzoeker had eerder een schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar deze was afgewezen vanwege een aanzienlijke schuldenlast die voortkwam uit fraude. De rechtbank heeft het verzoekschrift behandeld tijdens een zitting waarbij de verzoeker en de curator aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet, er voldoende gegevens in het faillissementsdossier aanwezig waren om het verzoek te kunnen behandelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 29 februari 2000 definitief was afgewezen voor de schuldsaneringsregeling, omdat een groot deel van zijn schulden voortkwam uit frauduleuze activiteiten. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had eerder in hoger beroep geoordeeld dat de verzoeker de mogelijkheid moest krijgen om opnieuw een verzoek in te dienen voor de schuldsaneringsregeling, met een termijn van vijf jaar om aan te tonen dat hij de belangen van zijn schuldeisers zou behartigen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de mogelijkheid voor de verzoeker om opnieuw een verzoek in te dienen, in overweging genomen. Gezien de omstandigheden en het feit dat de verzoeker inmiddels inkomen uit arbeid had verworven, heeft de rechtbank besloten het faillissement op te heffen en de verzoeker toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft ook de benoeming van een bewindvoerder geregeld en de voorwaarden voor de schuldsanering vastgesteld, inclusief de data voor de indiening van schuldvorderingen en de verificatievergadering.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Hertogenbosch
Vonnis van de Eerste enkelvoudige kamer
X.,
Wonende te P.,
verzoeker,
heeft een verzoekschrift ingediend tot ofheffing van het op 1 maart 2000 uitgesproken faillissement van verzoeker waarbij mr. C.W.M. Vergouwen, advocaat en procureur te Eindhoven tot cirator is benoemd en mr. M.P. de Valk, rechter in deze rechtbank tot rechter-commissaris - onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 8 april 2002. Daarbij zijn verzoeker en curator voornoemd gehoord.
Het faillissement van verzoeker is uitgesproken op eigen aangifte.
In het faillissement is nog geen verificatievergadering gehouden, zodat ingevolge artikel 15 b Faillissementwet (Fw) de verzoeker in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Het verzoekschrift voldoet op zich niet aan de daaraan in het bijzonder in artikel 285 Fw gestelde eisen. Nu echter in het faillissementdossier nadere gegevens kunnen worden gevonden als bedoeld in artikel 285 lid sub a tot en met d Fw, zodat in ieder geval sprake is van bij het verzoekschrift horende gegevens als bedoeld in artikel 287 lid 2 fw en voorts aannemenlijk is dat gezien de omvang van de schuldenlast, in het bijzonder de beide fraudeschulden als hieronder nader te bespreken, een reële mogelijkheid om tot een buitengerechtelijke schuldsanering te komen ontbreekt, zal de rechtbank het verzoekschrift aanstonds behandelen.
Uit het faillissementsdossier en overige bij de rechtbank aanwezige dossiers blijkt dat ten aanzien van de verzoeker op 29 februari 2000 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling, nadat verzoeker op 10 januari 2000 voorlopig was toegelaten, is afgewezen omdat van de schuldenlast van verzoeker ter grootte van fl.1.100.000,- (€499.000,-) ongeveer fl.940.000,- (€426.550,-) is veroorzaakt door fraude wegens verzwegen omzetten en zwart uitbetalen van personeel in de periode april tot juli 1998, zodat aannemenlijk was dat een aanzienlijk deel van zijn schulden niet te goeder trouw was ontstaan. Verzoeker is voor deze fraude ook strafrechtelijk veroordeeld tot een taakstraf.
Op 30 juli 2001 is op dezelfde grond een verzoek om omzetting op de voet van artikel 15b door de rechtbank afgewezen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen:
'De rechtbank is van oordeel dat, gezien het tijdsverloop tussen de door verzoeker gemaakte schulden zoals voormeld en de indiening van het onderhavige verzoekschrift, nog te kort is, aangezien de aard en de hoogte van die belastingsschulden, om aan verzoeker de mogelijkheid te geven om weer met een schone lei te kunnen beginnen. Dat immers daarvoor in ieder geval nodig zal zijn dat hij gedurende een aanmerkelijke periode heeft aangetoond zich de belangen van de crediteuren aan te trekken. Die aanmerkelijke periode is thans nog niet verstreken'.
Dit vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2001 bekrachtigd, waarbij het Gerechtshof - naar de rechtbank begrijpt bij wijze van overweging ten overvloede - nog het volgende heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5.:
'Naar het oordeel van het hof dient in het belang van de justitiable wel door de rechtbank c.q. het hof aangegeven te worden op welke termijn aan de betrokkene de mogelijkheid wordt gegeven om weer met een schone lei te beginnen. In dit geval acht het hof het verantwoord dat X. op 1 maart 2002 een hernieuwd verzoek tot toepassing van de schuldasaneringsregeling bij de rechtbank indient. Ervan uitgaande dat bedoelde schuldsaneringsregeling een looptijd heeft van tenminste drie jaar zal X. zich gedurende 5 jaar (het faillissement dateert van 1 maart 2000) de belangen van de schuldeisers maximaal hebben aangetrokken. Het hof overweegt daarbij in dit geval uitdrukkelijk dat X. inkomen uit arbeid heeft overworven en een aannemelijk bijdrage betaalt ter aflossing van zijn schuldenlast'.
Verzoeker heeft zich in zijn verzoekschrift 'op de uitspraak van het gerechtshof' beroepen. Naar de rechtbank begrijpt beroept verzoeker zich het bijzonder op rechtsoverweging 4.5.
De rechtbank stelt in dezen voorop dat hij bevoegd is om een eigen afweging te maken omtrent de duur van de periode, hierna te noemen de 'voorperiode', die in dezen vereist is om verzoeker ondanks de zeer omvankelijke schuldenlast uit strafbare feiten voortspruitend de mogelijkheid te bieden om middels de schuldsaneringsregeling in aanmerking te kmen voor een schuone lei. Daarbij dient naar het voorlopige oordeel van de rechtbank de voorperiode uit de aard der zaak niet mee te tellen bij in artikel 343 lis 2 Fw bedoelde termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing zal zijn, nu de voorperiode bedoeld is om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen zich de belangen van zijn crediteuren dusdanig aan te trekken dat hij als gevolg daarvan voor toelating in aanmerking komt. Anderzijds wenst de rechtbank het door de uitspraak van het gerechtshof bij verzoeker gewekte vertrouwen niet te negeren. Nu voorts gebleken is dat verzoeker nog steeds op vergelijkbare wijze middels inkomsten uit arbeid spaart voor de crediteuren als ten tijde van de uitspraak van het gerechthof het geval was en overigens geen andere gronden voor afwijzing zijn gebleken, zal de rechtbank het faillissement opheffen en verzoeker gelijktijdig toelaten tot de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator bij apart vonnis vaststellen.
Ter zitting is gebleken dat de curator bereid is een benoeming als bewindvoerder te aanvaarden. Nu nadere besturing van het faillissementsdossier de rechtbank echter gellerd dat de afwikkeling van de verkoop van de onderneming van de verzoeker reeds (nagenoeg) is voltooid zodat het niet de verwachting is dat zich nog complete juridische vraagstukken zullen voordoen in het kader van de schuldsanering, zal de rechtbank conform haar benoemingsbeleid in het kader van schuldsaneringen de hierna te melden bewindvoerder benoemen.
Voort zal de rechtbank gezien de stand van de boedel dag, uur en plaats bepalen waarop in de schuldsanering een verificatievergadering zal worden gehouden, alsook bepalen welke dag uiterlijk de schuldvorderingen bij de bewindvoerder moeten worden ingediend.
De beslissing
De rechtbank:
heft het faillissement van verzoeker op;
spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
X.,
dastijds handelend onder de naam Y.,
benoemt tot rechter-commissaris mr. M.P. de Valk, en tot bewindvoerder M.A.H. Maas,
gevestigd te Postbus 860, 5600 AW Eindhoven;
geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen;
verhoogt het bedrag van de buiten de boedel vallende beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering met:
1) een nominaal bedrag gelijk aan 5 % van de toepasselijke ABW-norm,
2)een nominaal bedrag gelijk aan 5% van de toepasselijke ABW-norm indien en zolang verzoeker inkomsten uit arbeid verwerft,
beide verhogingen onder de voorwaarde dat, indien het inkomen van verzoeker onvoldoende is om de kosten van de bewindvoerder uit de boedel te voldoen, verzoeker deze kosten maandelijks vanuit het vrij te laten inkomen zal overmaken op de boedelrekening;
kent, bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe ter hoogte van het in artikel 2 lid 2 en lid 3 van het Besluit Salaris Bewindvoerder aangegeven minimum salaris.
Bepaalt:
a. als dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen bij de bewindvoerder moeten worden ingediend 28 oktober 2002;
b. als dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering gehouden zal worden: 12 november 2002 te 15.00 uur in het gebouw van de rechtbank aan de Leeghwaterlaan nr. 8 te 's-Hertogenbosch. In deze vergadering wordt tevens behandeld het ontwerp van een saneringsplan en/of het ontwerp van een akkoord.
Gewezen door mrs. r.R.M. de Moor, voorzitter, en P.P>M. Rousseau en W. Schoorlemmer, leden en uitgesproeken ter openbare terechtzitting van 8 april 2002 in tegenwoordigheid van M.S. Arnoldus, griffier.