ECLI:NL:RBSHE:2002:AF0236

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-045326-01
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met patiënten in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met meerdere patiënten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij het onderzoek ter terechtzitting plaatsvond op 30 oktober 2002. De officier van justitie had een vordering ingediend, maar de verdachte ontkende consequent en gemotiveerd de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg stonden.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de betrokken patiënten, die licht tot matig verstandelijk gehandicapt waren, niet overtuigend genoeg waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank wees op de suggestibiliteit van deze personen en de mogelijkheid dat hun verklaringen door derden waren beïnvloed. Hierdoor was er onvoldoende direct bewijs om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank concludeerde dat de bewijspositie van de verdachte anders was dan die van een medeverdachte, die niet was vervolgd. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 01-045326-01
Uitspraakdatum: 13 november 2002
STRAFVONNIS
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2002.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2000
tot en met 7 november 2000 te Biezenmortel, gemeente Haaren, terwijl zij toen
werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft
gepleegd met [betro[betrokkene 1]] die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's
hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft zij die [betrokkene 1] over de buik
gestreeld en/of zijn penis afgetrokken, en/of/althans over zijn penis
gestreeld en/of (bij) zijn penis aangeraakt/vastgehouden;
(artikel 249 Wetboek van strafrecht)
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000
tot en met 1 januari 2001 te Biezenmortel, gemeente Haaren, tesamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, terwijl zij toen werkzaam was in de
gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [betrokkene 2] die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg
had toevertrouwd, immers heeft zij en/of haar mededader die [betrokkene 2] zijn
penis afgetrokken, en/of/althans bij de penis vastgehouden en/of aangeraakt
en/of met haar, verdachtes, mond de penis van die [betrokkene 2] aangeraakt
en/of die [betrokkene 2] bewogen om zijn penis bij haar, verdachte, en/of
haar mededader in de vagina te stoppen en/of te houden;
(artikel 249 Wetboek van strafrecht)
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000
tot en met 1 maart 2001 te Biezenmortel, gemeente Haaren, terwijl zij toen
werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft
gepleegd met [betrokkene 3] die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's
hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft zij die [betrokkene 3] bewogen met
haar onder de douche te gaan en/of die [betrokkene 3] de penis afgetrokken,
en/of/althans bij de penis vastgehouden en/of aangeraakt en/of die [betrokkene 3]
bewogen zijn penis bij haar, verdachte, in de vagina te brengen en/of te
houden en/of met zijn tong/mond en/of hand(en) de vagina van haar, verdachte,
aan te raken;
(artikel 249 Wetboek van strafrecht)
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999
tot en met 23 juni 2001 te Biezenmortel, gemeente Haaren, terwijl zij toen
werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft
gepleegd met [betrokkene 4], die zich als patiënt en/of cliënt aan
verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft zij die [betrokkene 4] de penis afgetrokken en/of/althans bij de penis vastgehouden en/of
aangeraakt;
(artikel 249 Wetboek van strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Volgens de raadsman van verdachte dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het op de dagvaarding onder 2 uitgeschreven feit (aangifte namens [betrokkene 2]), omdat de strafzaak tegen (gewezen) medeverdachte [medeverdachte] door de officier van justitie geseponeerd is vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het enkele feit dat de medeverdachte niet wordt vervolgd, brengt niet met zich mee dat het openbaar ministerie zijn recht verliest om verdachte wel te vervolgen. Anders dan bij de medeverdachte lag tegen verdachte reeds een soortgelijke aangifte van een andere betrokkene (feit 1) voordat [betrokkene 2] zijn aangifte gedaan had, terwijl in de periode na de sepotbeslissing met betrekking tot de medeverdachte, nog twee andere aangiften tegen verdachte zijn gedaan. Daaruit volgt dat de bewijspositie met betrekking tot verdachte anders was dan die van haar medeverdachte. Reeds omdat geen sprake is van gelijke gevallen verwerpt de rechtbank het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting ook overigens geen omstandigheden zijn gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat naast de verklaringen van betrokkenen (dat wil zeggen degenen met wie ontucht zou zijn gepleegd) er geen direct bewijs is. Bedoelde verklaringen zijn afkomstig van personen die moeilijk te verhoren zijn en wier verklaringen niet eenvoudig te duiden zijn. Het gaat om licht tot matig verstandelijk gehandicapte personen die in verhoogde mate suggestibel zijn en die, naar is gebleken uit het verhoor van de getuige-deskundige A.J.M. Mulders, verkeren in een gemeenschap waarin seks een ontvankelijk thema is.
Niet valt uit te sluiten dat betrokkenen in hun beleving en in hun verklaring sterk beïnvloed zijn door derden, afkomstig uit hun directe omgeving, welke met betrokkenen hebben gesproken naar aanleiding van de mededeling van betrokkenen dat zij door verdachte seksueel misbruikt zijn, en dat betrokkenen elkaar hebben beïnvloed, voordat betrokkenen door deskundigen in een verhoorstudio zijn verhoord.
Daartegenover heeft verdachte ter terechtzitting consequent en gemotiveerd ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde, welke ontkenning op de rechtbank als authentiek over is gekomen, gelet op verdachtes houding ter terechtzitting.
De vordering van de benadeelde partij.
Nu verdachte van het haar onder 3 tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij genaamd [betrokkene 3] niet ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte tot op heden gemaakt en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. A.W.H. van Velzen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Carmiggelt, griffier
en is uitgesproken op 13 november 2002