RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 84404 / KG ZA 02-543
Datum uitspraak: 1 oktober 2002
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak van:
het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
eiser bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2002,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaat mr. T.M. van Dijk te 's-Gravenhage,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. P.A. Blaas.
Partijen zullen hierna "COA" en "[gedaagde]" worden genoemd.
1.1. COA heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van COA heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De procureur van [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4 Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. Het COA draagt op grond van art. 3 van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (RVA) zorg voor de (centrale) opvang van asielzoekers.
2.2. [Gedaagde] is een asielzoekster en is afkomstig uit Somalië. Op 29 april 1997 heeft zij een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 12 juni 1997 heeft de IND deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard bij beschikking van1 april 1998. [gedaagde] heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 juni 1999 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, het beroep ongegrond verklaard.
2.3. [Gedaagde] verblijft in het Asielzoekerscentrum (AZC) te [woonplaats].
2.4. Op grond van het ten deze geldende artikel 8 lid 1 sub b RVA (oud, geldend van 1 april 2001 tot 15 mei 2001) eindigt de opvang van asielzoekers indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is: vier weken na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. COA neemt bij de naleving van dit bepaalde de Regeling beëindiging ROA-voorzieningen in acht, waarvan het zogenaamde Stappenplan een onderdeel is. In casu is het oude Stappenplan (geldend tot 10 februari 2000) van toepassing, aangezien reeds voor 10 februari 2000 een negatieve beslissing op de asielaanvraag is genomen. Dit Stappenplan bevat een instrumentarium, waarin een aantal stappen is opgenomen, waarbij uitdrukkelijk de medewerking van de uitgeprocedeerde asielzoeker wordt verlangd. Het Stappenplan is erop gericht om vast te stellen wanneer medewerking wordt geweigerd, alsmede om daartegen maatregelen te kunnen treffen. Wordt door de Vreemdelingendienst of de IND vastgesteld dat de asielzoeker geen of onvoldoende medewerking verleent, dan leidt dit ertoe dat de opvang van betrokkene wordt beëindigd op de voet van art. 8 lid 1 sub b Rva 1997.
3.1. COA vordert in dit kort geding, kort weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen het AZC [woonplaats] aan de [adres] te [woonplaats] binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare, met machtiging op COA om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien [gedaagde] aan de veroordeling niet voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. COA legt daaraan het navolgende ten grondslag.
Op 12 september 2001 heeft de IND COA ervan in kennis gesteld dat [gedaagde] geen medewerking verleende aan haar terugkeer naar het land van herkomst. Na marginale toetsing van de aldus van de IND verkregen informatie en na [gedaagde] in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord omtrent het voornemen van COA de opvang te beëindigen, heeft COA bij beschikking van 21 mei 2002, uitgereikt op 31 mei 2002 de opvang van [gedaagde] beëindigd. In dezelfde beschikking heeft COA [gedaagde] verzocht het AZC [woonplaats] binnen drie dagen na ontvangst van de beschikking te verlaten. [Gedaagde] heeft aan het verzoek van COA om het AZC [woonplaats] binnen drie dagen te verlaten geen gehoor gegeven. Zij heeft ook geen gehoor gegeven aan de sommatie van de zijde van de raadsman van COA van 7 augustus 2002 tot ontruiming van de door haar gebruikte ruimten in het AZC [woonplaats]. Gelet op het feit dat COA de opvang van [gedaagde] heeft beëindigd, verblijft zij per 3 juni 2002 zonder recht of titel in het AZC [woonplaats] en handelt hiermee onrechtmatig jegens COA. Het COA heeft een spoedeisend belang bij ontruiming op korte termijn, aangezien de door [gedaagde] gebruikte ruimte thans niet ter beschikking kan worden gesteld aan andere asielzoekers, die daarop ingevolge de RVA wel aanspraak hebben. Daarnaast speelt een financieel belang. Tot het moment waarop de ontruiming in rechte is geëffectueerd lopen de kosten van de opvang door. Voorts is het voor het COA zowel bestuurlijk als maatschappelijk onaanvaardbaar als rechtmatig verwijderbare asielzoekers, die dus illegaal hier te lande verblijven, in de opvang moeten worden gelaten. In dat kader is het voeren van een langdurige bodemprocedure voor het COA geen reëel alternatief.
3.3. Het verweer van [gedaagde] tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
Zij heeft meer dan genoeg gedaan om terugkeer naar haar land van herkomst te realiseren. Zij verwijst daarvoor naar de aanvullende gronden op het namens haar ingediende bezwaarschrift, waarin gemotiveerd is aangegeven welke pogingen [gedaagde] hiertoe heeft ondernomen. Verder verwijst zij naar het proces-verbaal van de Vreemdelingendienst Land van Cuijk van 18 augustus 2001, waarin staat vermeld dat [gedaagde] zelf heeft getracht om aan papieren te komen en dat zij hiertoe een aanvraag heeft ingediend bij het Somalische consulaat te Bonn, hetgeen echter niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. In het proces-verbaal wordt tevens bevestigd dat [gedaagde] via het IOM heeft getracht naar Somalië terug te gaan, hetgeen is mislukt omdat reisdocumenten ontbreken en omdat er geen vluchten naar Somalië gaan. [Gedaagde] verwijst naar het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 18/2002, waarin staat aangegeven dat ongedocumenteerde asielzoekers die tegen hun wil niet aan documenten kunnen komen en daarom niet kunnen terugkeren, alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. [Gedaagde] heeft daartoe op 5 juni 2002 een aanvraag ingediend bij de vreemdelingendienst. Op grond daarvan heeft zij thans rechtmatig verblijf en het is haar toegestaan de beslissing op deze aanvraag in Nederland af te wachten.
[gedaagde] betwist voorts de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening, omdat COA drie maanden heeft gewacht met het doorsturen van het door [gedaagde] tegen de beëindigingsbeslissing ingediende bezwaarschrift en omdat COA thans over meer dan voldoende opvangcapaciteit beschikt.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
4.1. Uit de door COA overgelegde stukken volgt niet genoegzaam dat [gedaagde] heeft geweigerd medewerking te verlenen aan haar terugkeer naar Somalië. Uit die stukken blijkt dat zij diverse stappen heeft ondernomen om aan reisdocumenten te komen en ook dat het IOM niet in staat is haar terugkeer te bevorderen. Daarbij komt, dat blijkens het Tussentijds bericht Vreemdelingencirculaire TBV 2002/18 (Stscrt. 2002, 107) er in Somalië geen internationaal erkend centraal gezag is. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, door Nederland niet erkend. Derhalve is het voor [gedaagde] niet mogelijk geldige reisdocumenten te verkrijgen, welke onmogelijkheid niet aan [gedaagde] valt te verwijten. De rechter is dan ook op dezelfde gronden als door het gerechtshof te Arnhem verwoord in zijn arrest van 23 juli 2002, nummer 2002/291 KG, van oordeel dat COA de beëindigingsbeslissing onterecht heeft genomen. De daarop gebaseerde vordering tot ontruiming zal dan ook worden afgewezen.
4.2. Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
veroordeelt het COA in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 896,00, waarvan:
- € 193,00 in debet gesteld vastrecht,
- € 703,00 salaris procureur inclusief de betaalde eigen bijdrage,
te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, bij voorkeur door gebruik te maken van de vanwege de griffier toe te zenden acceptgirokaart;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.