RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
de raad van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft verweerder, gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 19 september 2000 nr. 70/2000, besloten tot het vaststellen van het lokaal planologisch kader prostitutiebeleid. Bij besluit van gelijke datum is besloten tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door invoering van een nieuw hoofdstuk 3.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij brief van 16 oktober 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 januari 2001, verzonden 13 februari 2001, heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) niet ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 25 maart 2001 heeft eiser een beroepschrift ingediend tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, alsmede de op het geding betrekking hebbende stukken.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 18 oktober 2001, waar eiser is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde H.A.M. Hendriks, ambtenaar der gemeente.
Bij Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (Stb. 1999, 464), in werking getreden op 1 oktober 2000 (Stb. 2000, 38) is het algemeen bordeelverbod opgeheven. Als gevolg hiervan is de exploitatie van vrijwillige prostitutie, waarbij geen sprake is van prostitutie door minderjarigen of door illegaal in Nederland verblijvende personen, niet langer strafbaar.
In verband hiermee is bij Wet van 27 september 2000 artikel 151a van de Gemeentewet ingevoerd, inhoudende dat de raad een verordening kan vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
Gelet op het bepaalde in artikel 151a van de Gemeentewet heeft verweerder bij besluit van 28 september 2000 de APV gewijzigd door daarin (onder meer) een vergunningstelsel voor seksinrichtingen op te nemen. In artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b van de APV (weigeringsgronden) is - voor zover relevant - bepaald dat de vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting wordt geweigerd indien de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, het lokaal planologisch kader prostitutiebeleid gemeente Sint Oedenrode, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening.
Vorenbedoeld lokaal planologisch kader prostitutiebeleid is eveneens vastgesteld bij besluit van 28 september 2000. Verweerder heeft daarbij onder meer ingestemd met de planologische keuze om het centrum, met name het horecaconcentratiegebied, aan te wijzen voor de vestiging van een seksinrichting.
Het door eiser tegen de besluiten van 28 september 2000 gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 januari 2001 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, op grond van de overweging dat artikel 8:2, aanhef en onder a van de Awb beroep uitsluit tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
In beroep voert eiser aan dat het besluit om het centrum, met name het horecaconcentratiegebied, aan te wijzen als mogelijk vestigingsgebied voor een seksinrichting een concrete planologische locatiekeuze inhoudt en dat daarmee sprake is van een rechtstreeks voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.
Eiser woont in het centrum en vreest dat indien onderhavig beroep niet gehonoreerd wordt, voor hem en anderen nauwelijks rechtsbeschermingsmogelijkheden openstaan indien een exploitant zich meldt voor vestiging in het betrokken gebied.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit: a. op bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. aan goedkeuring is onderworpen,
c de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt, of
d. is voorbereid met toepassing van een van de in afdeling 3.5 geregelde procedures.
Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot wijziging van de APV - zowel naar vorm als naar inhoud en strekking - moet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. De door eiser gewraakte voorschriften houden de vaststelling in van zelfstandige, algemene normen die een toetsingsmaatstaf vormen voor de beoordeling van iedere aanvraag om verlening van een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting. Deze normen zijn in beginsel voor herhaalde, concrete toepassing vatbaar zijn. De bevoegdheid tot het vaststellen van de onderhavige normen ligt besloten in artikel 151a van de Gemeentewet. Tegen dergelijke voorschriften kan geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld.
Het besluit tot instemming met het zogenoemde lokaal planologisch kader prostitutiebeleid behelst voorts de vaststelling van nadere regels omtrent de wijze waarop verweerder de vestiging van prostitutiebedrijven in de gemeente wenst te regelen en houdt regels in omtrent de uitoefening van de in dat kader aan verweerder (en het college van burgemeester en wethouders) ter beschikking staande bevoegdheden. Daarmee is ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid van de Awb. De omstandigheid dat het hier, naar uit de stukken blijkt, met name gaat om de aanwijzing van het horecaconcentratiegebied in het centrum (bestemming Centrumdoeleinden II) als het (enige) gebied waar - via de eventuele toepassing van de vrijstellingsmogelijkheden van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening - de (nieuw)vestiging van een seksinrichting is toegestaan, doet aan het vorenstaande niet af. Overigens is van een concrete aanwijzing van een locatie (pand) geen sprake.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de betrokken besluiten terecht aangemerkt als besluiten, waartegen ingevolge het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a en 7:1, eerste lid van de Awb geen - rechtstreeks - bezwaar en beroep openstaat. Het bezwaar van eiser is mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb zijn geen termen aanwezig.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. N.M. Spelt als rechter in tegenwoordigheid van A.P.G. Schoondermark als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2002.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.