ECLI:NL:RBSHE:2001:AE3272

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/1832 GEMWT H V35 BV, AWB 01/2232 GEMWT H V35 B1
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.H.C.M. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen besluit bestuursdwang en afwijzing voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 1 november 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.I.C. Inpakcentrale B.V. en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boekel. De eiseres, V.I.C. Inpakcentrale B.V., had bezwaar aangetekend tegen een besluit van 10 augustus 2001, waarbij haar bezwaar tegen een eerdere beslissing van 14 juni 2001 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een controle op 7 september 2000, waarbij was vastgesteld dat eiseres in strijd met het bestemmingsplan een agrarische bedrijfsruimte gebruikte als inpakruimte. De rechtbank heeft in haar overwegingen de wettelijke termijnen voor het indienen van bezwaar en beroep onder de loep genomen, en vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres te laat was ingediend. De president van de rechtbank oordeelde dat de datum van het poststempel van de PTT leidend is, en dat eiseres het risico had genomen door het bezwaarschrift op een laat tijdstip aan Falk Courier mee te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werden geen proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar- en beroepschriften en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
UITSPRAAK
AWB 01/1832 GEMWT H V35 BV
AWB 01/2232 GEMWT H V35 B1
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, in het geschil tussen
V.I.C. Inpakcentrale B.V., gevestigd te Venhorst, eiseres,
gemachtigde mr. H.G.M. van der Westen,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boekel, verweerder,
gemachtigde F. Bello.
I. PROCESVERLOOP
Tijdens een controle door H.Th.W. van de Rijt, ambtenaar van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Boekel, op 7 september 2000 is geconstateerd dat eiseres, in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1997", op het perceel Telefoonstraat 39b te Venhorst een agrarische bedrijfsruimte in gebruik heeft als inpakruimte. Van de Rijt heeft dit vastgelegd in een proces-verbaal d.d. 21 november 2000.
Bij brief van 5 december 2000 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat verweerder voornemens is gebruik te maken van de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang. Bij schrijven van 15 januari 2001 zijn namens eiseres tegen dit voornemen zienswijzen ingediend, welke zienswijzen bij schrijven van 1 mei 2001 nader zijn gemotiveerd.
Bij besluit van 14 juni 2001 heeft verweerder eiseres gesommeerd het strijdig gebruik van voornoemd perceel binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit te beëindigen en beëindigd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van f. 50.000,= per week dat verweerder constateert of heeft geconstateerd dat voornoemde activiteit niet is beëindigd of beëindigd is gehouden, met een maximum van f. 100.000,=.
Tegen dit besluit is bij schrijven van 27 juli 2001 namens eiseres bezwaar aangetekend. Bij schrijven van dezelfde datum is namens eiseres een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De envelop, behorende bij het bezwaarschrift, is op 29 juli 2001 door de PTT afgestempeld.
Bij besluit van 10 augustus 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is op 17 september 2001 namens eiseres beroep aangetekend. Bij schrijven van dezelfde datum is namens eiseres verzocht het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening aan te merken als zijnde gericht tegen de beslissing op bezwaar.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 oktober 2001, waar partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de president, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de president van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De president is van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarbij wordt opgemerkt dat eisers in de uitnodiging voor de zitting op de bevoegdheid van de president zijn gewezen om tevens uitspraak te doen in de aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag liggende hoofdzaak.
In dit geschil is aan de orde of verweerder het namens eiseres ingediende bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van het bezwaarschrift.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het primaire besluit is verzonden op 15 juni 2001. Dit gegeven brengt met zich mee dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is gaan lopen op 16 juni 2001. De laatste dag voor het indienen van het bezwaarschrift was derhalve 27 juli 2001.
Namens eiseres is in beroep het navolgende aangevoerd.
Het bezwaarschrift is op vrijdag 27 juli 2001 meegegeven aan Falk Courier. Deze heeft de brief tussen 23.00 uur en 23.30 uur, dus voor het einde van de bezwaartermijn, ter verzending aangeboden aan de PTT. Op de envelop staat een stempel met de datum 29 juli 2001, omdat poststukken die op vrijdagavond aan de PTT wordt aangeboden, pas op zondag worden afgestempeld. Doordat eiseres in de bezwaarprocedure niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, heeft zij het vorenstaande in bezwaar niet kunnen aanvoeren.
Ter ondersteuning van vorengenoemd standpunt heeft de gemachtigde van eiseres een schrijven van U. Akin, medewerker van Falk Courier, d.d. 3 september 2001 overgelegd. Akin heeft in deze brief verklaard dat de post voor verweerder op 27 juli 2001 tussen 23.00 en 23.30 uur ter verzending is aangeboden bij de PTT, omdat Falk Courier niet in Boekel bezorgt.
De president overweegt hieromtrent het navolgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet voor de beoordeling van het tijdstip van toevertrouwen van poststukken aan de PTT in beginsel worden uitgegaan van de datum van het door de PTT aangebrachte poststempel. Aan dit poststempel komt in de regel doorslaggevende betekenis toe. In zijn uitspraak van 9 april 1990 (AB 1991, 143) heeft de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State beslist dat van het vorenstaande slechts kan worden afgeweken indien wordt aangetoond dat zich bij de PTT een vertraging van de normale afstempelingswerkzaamheden heeft voorgedaan.
Gelet op het feit dat ter zitting namens eiseres zelf is aangevoerd dat de envelop pas op zondag 29 juli 2001 was afgestempeld omdat poststukken die op vrijdagavond aan de PTT worden aangeboden, niet eerder van een poststempel worden voorzien, kan genoegzaam worden aangenomen dat van een vertraging in de normale afstempelingswerkzaamheden in het onderhavige geval geen sprake is. Dat het bezwaarschrift van eiseres door Falk Courier op vrijdagavond 27 juli 2001 tussen 23.00 en 23.30 uur bij de PTT is aangeboden moet, gezien dit late tijdstip, dan ook voor eigen risico van eiseres blijven. Dit temeer nu het de president uit eigen wetenschap bekend is dat Falk Courier, als specialist in het verzenden van juridische post, lijsten verstrekt waarop staat in welke gemeenten zij poststukken zelf bezorgt en voorts, dat op Falk Courier een beroep kan worden gedaan voor de bezorging van spoedopdrachten door heel Nederland (tegen speciaal tarief) op ieder willekeurig adres. Eiseresses gemachtigde had derhalve kunnen weten dat hij, door het poststuk aan Falk Courier "zonder meer" mee te geven, het risico liep dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn zou worden ingediend.
Gezien het vorenstaande is de president dan ook van oordeel dat aan de verklaring van Akin niet een dusdanig gewicht kan worden toegekend dat dit moet leiden tot gegrondverklaring van het ingestelde beroep.
Het namens eiseres verwoorde standpunt, dat eiseres in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord, leidt niet tot een ander oordeel. De namens eiseres in het geding gebrachte verklaring van Akin is van latere datum dan de beslissing op bezwaar. Ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift kon verweerder, gelet op de op dat moment voorhanden zijnde stukken, derhalve uitgaan van de datum van het poststempel. Gezien het feit dat dit stempel van een latere datum is dan de laatste dag van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift, was het bezwaar op dat moment kennelijk niet-ontvankelijk en kon verweerder, ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, afzien van het horen van eiseres.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de president van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak ziet de president geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De president acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 10 augustus 2001 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als president, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2001.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak -voor zover daarbij op het beroep is beslist- binnen zes weken na datum van toezending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
's-Gravenhage.
Afschrift verzonden: