ECLI:NL:RBSHE:2001:AD6682

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/069063-00
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Roosmale Nepveu
  • mr. Van Cruchten
  • mr. Koster-van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord door meerdere verdachten met gebruik van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 december 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij twee pogingen tot moord op [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 november 2000, samen met medeverdachten, met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft aangevallen met een hamer en hem in levensbedreigende toestand heeft achtergelaten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een nauwe samenwerking was tussen de verdachten, wat hen als medeplegers kwalificeert, ook al was niet duidelijk wie de fatale slagen heeft toegebracht. De verdachte heeft geprobeerd zich te verdedigen door te stellen dat hij vrijwillig terugtred heeft gepleegd, maar deze stelling werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte was ten tijde van de feiten nog geen achttien jaar oud, maar de rechtbank besloot om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de rapportages over zijn persoonlijkheid, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een zware straf rechtvaardigde.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/069063-00
Uitspraakdatum: 4 december 2001
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats], [adres],
preventief gedetineerd te Cadier en Keer,
Opvang- en Behandelingscentrum Het Keerpunt.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2001, 7 juni 2001, 4 september 2001 en 20 november 2001. Het onderzoek is ter terechtzitting van 20 november 2001 opnieuw aangevangen omdat de rechtbank een andere samenstelling had dan tijdens de eerdere zittingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 maart 2001.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 20 november 2000 gewijzigd. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstan­digheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals hieronder is weergegeven:
1.
hij op/omstreeks 10 november 2000 te Mariaheide, gemeente Veghel, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een hamer meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens een plastic zak over het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrokken teneinde die [slachtoffer] te laten stikken en vervolgens die [slachtoffer] geruime tijd in levensbedreigende toestand alleen heeft gelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 oktober 2000 te Mariaheide, gemeente Veghel, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg naar Mariaheide is gereden en vervolgens daar die [slachtoffer] heeft opgewacht en vervolgens op het moment dat [slachtoffer] als bestuurder van een fiets over de Heiakkerstraat met een door Hoger Mohammed [medeverdachte 3] bestuurde auto is ingereden op [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. In het bijzonder acht de rechtbank niet bewezen dat aan [slachtoffer] op 10 november 2000 (een) slaappil(len), althans een verdovend middel is toegediend.
Bewijsoverwegingen
De bewezenverklaring is in het bijzonder gebaseerd op de hieronder summier aangeduide en beknopt en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen. Tenzij anders vermeld, zijn deze bewijsmiddelen ontleend aan het dossier van de Regiopolitie Brabant Noord, District De Leygraaf, recherchebijstandsteam "Steenslag", proces-verbaal nr.: PL2130/00-684113/EIND, bestaande uit ambtsedige processen-verbaal en overige bescheiden. Dit dossier bestaat uit 872 doorgenummerde bladzijdes. Verdachte en zijn medeverdachten, wier zaken gelijktijdig doch niet gevoegd zijn behandeld en waarover in afzonderlijke vonnissen wordt beslist, worden omwille van de leesbaarheid aangeduid als [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], en [medeverdachte 1]. De aangever wordt als [slachtoffer] aangeduid. De tenlastegelegde feiten worden in chronologische volgorde besproken.
Ten aanzien van feit 2 (2 oktober 2000):
de verklaring door [verdachte] ter terechtzitting afgelegd aangaande het benaderd worden door [medeverdachte 2] om samen met [medeverdachte 3] tegen een geldelijke vergoeding [slachtoffer], op 2 oktober 2000 dood te rijden; dat verdachte met dat doel in de auto van [medeverdachte 3] is meegereden naar Mariaheide; dat zij daarbij geloodst werden door [medeverdachte 2]; dat de auto van [medeverdachte 3] een zwarte of donkergrijze BMW was en dat de auto van [medeverdachte 2] een donkerblauwe Renault was; dat [medeverdachte 3] die avond de BMW bestuurde; dat [medeverdachte 3] een rood petje droeg en dat [medeverdachte 3] met die BMW op [slachtoffer] is ingereden; dat hij, [verdachte], de bijrijder was en dat [medeverdachte 2] op dat moment iets verderop stond;
de verklaring van [medeverdachte 2] (blz 828 v.) aangaande het benaderen van [verdachte] en [medeverdachte 3] om [slachtoffer] op 2 oktober 2000 “schrik aan te jagen”, dat hij, [medeverdachte 2], telefonisch contact met hen, [verdachte] en [medeverdachte 3], heeft gehad en hen heeft uitgelegd hoe zij in Mariaheide moesten komen;
de aangifte van [slachtoffer] van de poging hem op 2 oktober 2000 van het leven te beroven (blz. 427) en diens verklaringen (blz. 391, 423 en 435 in onderlinge samenhang bezien) zakelijk inhoudende dat hij die BMW met daarin [medeverdachte 3] - die een rood petje droeg - en [verdachte] die avond had zien staan bij de manege en dat deze BMW later die avond recht op hem is afgereden toen hij van de manege naar huis fietste;
de verklaring van [getuige 1], dat [slachtoffer] die avond telefonisch heeft verteld dat hij op 2 oktober 2000 op de Heiakkerstraat door een BMW met zijn fiets van de weg was gereden (blz. 181);
- de printlijsten-mastgegevens (blz. 319 e.v.) waaruit blijkt dat op 2 oktober 2000 intensief telefonisch verkeer is geweest tussen de GSM’s van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Die avond tussen 21.01 en 22.53 uur hebben beider GSM’s steeds masten in Uden en Veghel aangestraald, zulks terwijl Mariaheide tussen Uden en Veghel ligt.
Ten aanzien van feit 1 (10 november 2000):
- de verklaring ter terechtzitting door [verdachte] afgelegd omtrent het bezoek dat hij, [verdachte], en [medeverdachte 3] op 10 november 2000 's middags bij [medeverdachte 2] thuis hebben afgelegd; dat [verdachte] en [medeverdachte 3] van [medeverdachte 2] de opdracht hebben gekregen om 's avonds naar Mariaheide te komen; dat hij, [verdachte], en [medeverdachte 3] daartoe bij [medeverdachte 2] in de auto zijn gestapt; dat hij,[verdachte], en [medeverdachte 3] enige tijd in het dorp hebben rondgelopen alvorens zij door [medeverdachte 2] gebeld werden dat zij naar het huis van het slachtoffer, [slachtoffer], moesten komen; dat [medeverdachte 2] bij dat huis buiten op hem en [medeverdachte 3] stond te wachten; dat zij door de achterdeur het huis binnen gingen die [medeverdachte 2] met een sleutel open maakte; dat hij het slachtoffer zag liggen op de bank in de woonkamer; dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tegen hem zeiden dat het slachtoffer dood moest; dat hij, [verdachte], en [medeverdachte 3], van [medeverdachte 2] handschoenen hadden gekregen; dat [medeverdachte 2] een hamer aan [medeverdachte 3] gaf, die daarmee het slachtoffer op het hoofd sloeg; dat [medeverdachte 2] een zak om het hoofd van het slachtoffer deed; dat [medeverdachte 2] 2 à 3 keer naar boven is gegaan, naar de vrouw; dat hij, [verdachte], de hamer in een zak heeft gedaan; dat zij, [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], met de auto van [medeverdachte 2] zijn gereden naar de plek waar de auto van [medeverdachte 3] geparkeerd stond; dat [medeverdachte 2] heeft gezegd dat de vrouw pas na anderhalf uur de politie zou bellen; dat hij, [verdachte], de spullen waaronder de hamer, handschoenen en plastic zak in het bos heeft begraven en de plaats later aan de politie heeft aangewezen;
de op schrift gestelde uitwerking van de geluidsopname van het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] op 11 november 2000 te 02.51 uur met de meldkamer van de politie heeft gevoerd vanuit de woning aan de [adres slachtoffer], op welke geluidsopname de verbalisant duidelijk hoorbaar klopgeluiden en gekreun heeft gehoord (blz. 68 e.v.);
de bevindingen van verbalisanten (blz. 76 e.v.) die op 11 november 2000 rond 02.55 uur een ernstig gewonde man hebben aangetroffen op een bank in de woonkamer van de woning aan de [adres slachtoffer], in welke woning ook [medeverdachte 1] aanwezig bleek te zijn;
- de verklaring van assistent-arts neurochirurgie van het Elisabethziekenhuis te Tilburg, K.S. Han (blz. 109), waarin deze op 13 december 2000 de dan nog levensbedreigende medische situatie van [slachtoffer] uiteenzet;
- het aanvraagformulier medische informatie waarop door E. Keus, arts-assistent Intensive Care van het Elisabethziekenhuis te Tilburg, is aangegeven dat [slachtoffer] met een voorwerp op de schedel is geslagen en het letsel van [slachtoffer] is vermeld, te weten schedelfraktuur en hersenbeschadiging met botfragmenten in de hersenen en beschadiging van het rechteroog (blz. 108);
de aangifte van [slachtoffer] van de aanslag op zijn leven op 11 november 2000 in zijn woning aan de [adres slachtoffer] (blz. 429);
- de verklaringen van [medeverdachte 3] (blz. 709 e.v.), onder meer inhoudende dat hij, [medeverdachte 3], en [verdachte] op 10 november 2000 op bezoek zijn geweest bij [medeverdachte 2], dat hij later die dag met [verdachte] door [medeverdachte 2] naar het dorp waar [voornaam slachtoffer] ([slachtoffer]) woont is gebracht, en zij rond 22.30 of 23.00 uur door [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer] werden gehaald, dat zij door [medeverdachte 2], buiten werden opgewacht en in deze woning werden binnengelaten, dat in de woning [slachtoffer] op een bank lag te slapen, dat [medeverdachte 2] een hamer heeft gehaald, waarmee zij, [verdachte] en [medeverdachte 2], samen de kamer zijn binnengegaan waar [slachtoffer] lag te slapen, waarna hij vanuit de woonkamer drie of vier doffe geluiden hoorde, dat [verdachte] en [medeverdachte 2] terugkwamen en dat [verdachte] de hamer vast had en er bloed aan de hamer zat, dat [medeverdachte 2] zei: ”Hee, hij is niet dood; doe maar nog een keer; we gaan terug, want hij moet vandaag dood; zo gaat het niet goed.”, dat hij, [medeverdachte 3], de hamer even heeft vastgehad, dat [medeverdachte 2] drie keer naar boven, naar [voornaam medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) is geweest om te overleggen, dat [medeverdachte 2] zei dat [voornaam medeverdachte 1] pas over ongeveer anderhalf uur de politie zou bellen; dat zij gedrieën met medeneming van onder meer de hamer en de handschoenen zijn vertrokken en dat [verdachte] die spullen in het bos heeft begraven;
de bevindingen van verbalisanten (blz. 746) dat zij op aanwijzing van [verdachte] op 20 december 2000 onder meer een begraven hamer, plastic zak en handschoenen hebben gevonden in een bos bij Bakel;
het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, waarin op grond van DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het op de gevonden hamer aanwezige bloed zeer waarschijnlijk van [slachtoffer] was (< 1 op de miljard);
de verklaring van [medeverdachte 1] (blz. 608 e.v.) dat [medeverdachte 2] op de avond van 10 november 2000 op bezoek is geweest in de woning aan de [adres slachtoffer], dat [slachtoffer] ook in de woning was en tijdens dat bezoek op de bank in slaap is gevallen, dat [medeverdachte 2] kort na zijn vertrek uit de woning weer is teruggekomen en toen bij haar, [medeverdachte 1], in de badkamer op de bovenverdieping van de woning is geweest, dat zij later in de nacht geluiden hoorde en eerst [medeverdachte 2] heeft gebeld en daarna de politie;
de printlijsten-mastgegevens (blz. 317 e.v.) waaruit blijkt van:
* de telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 10 november 2000, te weten om 09.54, 10.49 en in het bijzonder 16.42 (dus na het bezoek van [medeverdachte 3] en [verdachte] aan de woning van [medeverdachte 2]) 18.59, 19.03, 19.05, 19.13 en 20.44 uur (blz. 321 en 322);
* de telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 11 november 2000 om 02.33 uur en 02.45 uur, alvorens door [medeverdachte 2] om 02.49 uur het alarmnummer 112 werd gebeld (blz. 323);
* de telefonische contacten tussen [medeverdachte 2] en de GSM van [medeverdachte 3] op 10 november 2000 te 11.50 uur en meer in het bijzonder te 19.55, 20.11, 20.26, 20.31, 20.36, 20.40, 20.51 en 22.25 uur, waarbij te 20.51 uur beide GSM’s aanstralen op dezelfde mast te Bakel (in de omgeving van welke plaats [verdachte] en [medeverdachte 3] de auto hadden geparkeerd) en te 22.25 uur beider GSM’s aanstralen op GSM-masten te Uden (welke plaats nabij Mariaheide ligt).
De bewijsmiddelen impliceren dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] met de hamer de slagen op het hoofd van [slachtoffer] hebben toegebracht. [verdachte] en [medeverdachte 3] wijzen op dit punt naar elkaar en de rechtbank onderkent dat hier een tegenstrijdigheid in de bewijsmiddelen aanwezig is. Zij heeft niet kunnen vaststellen wie van beiden de slagen daadwerkelijk heeft toegebracht. Op grond van de bewijsmiddelen staat echter ook vast dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten is geweest bij de uitvoering van hun voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen. Voor [verdachte] en [medeverdachte 3] geldt dat zij bij de volvoering van hun daden voortdurend gezamenlijk met [medeverdachte 2] hebben samengewerkt. Het is in het licht van artikel 47 Wetboek van Strafrecht (medeplegen) in casu niet noodzakelijk dat wordt vastgesteld wie van beiden de slagen met de hamer aan [slachtoffer] feitelijk heeft toegediend. Ieders rol is, ook zonder het zelf toebrengen van de slagen, voldoende om als medepleger en dus als dader te kunnen worden gestraft.
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat er bij het tweede feit (2 oktober 2001) sprake is geweest van vrijwillige terugtred (art. 46b Wetboek van Strafrecht), doordat hij, [verdachte], een ruk aan het stuur van de auto heeft gegeven. De rechtbank verwerpt deze stelling. Zij is niet aannemelijk geworden. Deze enkele bewering van verdachte [verdachte] zelf vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en is veeleer in strijd met de verklaring van [slachtoffer] (blz. 435): “De auto is van voren op mij af komen rijden, hij had vier koplampen (…)”.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 45, 47, 57, 77b, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
De officier acht de tenlastegelegde feiten bewezen en vordert een gevangenisstraf van 10 jaar.
De op te leggen straf.
Verdachte had ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt (in formele zin; in werkelijkheid was hij mogelijk al wel achttien jaar oud). Op grond van artikel 77b Wetboek van Strafrecht laat de rechtbank de artikelen 77g tot en met met 77gg buiten toepassing vanwege der ernst van de begane feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij zijn de volgende omstandigheden ten bezware van verdachte gebleken:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
verdachte heeft [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] in korte tijd twee maal daadwerkelijk naar het leven gestaan. De moordaanslag van 2 oktober 2000 heeft weliswaar geen lichamelijk letsel opgeleverd maar de onverhoedse poging om [slachtoffer] met een auto van zijn fiets te rijden was wel een grove inbreuk op diens recht om in veiligheid te kunnen leven.
Nadien is verdachte niet tot inkeer gekomen. Integendeel, verdachte en zijn mededaders hebben het vervolgens op een nog grovere wijze aangepakt, welke het voorstellingsvermogen tart. Zij hebben [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] in diens eigen woning, tijdens zijn slaap en met de vooropgezette bedoeling hem van het leven te beroven met een ijzeren hamer de schedel ingeslagen, hem daarbij gruwelijk verwond en hem vervolgens in een hulpeloze en levensbedreigende toestand achter gelaten. De rechtbank schat dat het drie á vier eenzame uren moet hebben geduurd voordat [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] uiteindelijk door de politie, badend in zijn bloed, is gevonden.
[slachtoffer], aan wie onherstelbaar leed is aangedaan, zal verder moeten leven in de wetenschap dat anderen, waaronder personen uit zijn directe omgeving, hem naar het leven hebben gestaan. Dit is des te ernstiger nu [slachtoffer] onherstelbaar leed is aangedaan en de rest van zijn leven afhankelijk zal zijn van hulp van anderen en op zijn medemensen zal moeten kunnen vertrouwen.
In het nadeel van verdachte spreekt voorts de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister een eerdere veroordeling met een geweldscomponent heeft gehad.
De rechtbank heeft anderzijds ten voordele van verdachte acht geslagen op de omtrent verdachte uitgebrachte rapportages, in het bijzonder de door “Het Keerpunt” in het kader van het persoonlijkheidsonderzoek vervaardigde rapporten. Het door de rechtbank toegepaste meerderjarigenstrafrecht en de strafmaat die bij de bewezenverklaarde feiten passend is, verdragen zich echter in casu niet met de geadviseerde plaatsing in een jeugdinrichting. Wel zal de rechtbank rekening houden met de in het persoonlijkheidsonderzoek geconstateerde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Ook zal de rechtbank, hoewel zij het meerderjarigenstrafrecht toepast, in aanmerking nemen de jeugdige leeftijd van verdachte. Een en ander heeft tot gevolg dat aan verdachte een iets lagere straf wordt opgelegd dan aan mededader [medeverdachte 3], wiens rol bij het plegen van de misdrijven van een vergelijkbaar gewicht is geweest.
In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre­ven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1. medeplegen van poging tot moord;
feit 2. medeplegen van poging tot moord.
(artikelen 45, 47 en 289 Wetboek van Strafrecht)
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
een gevangenisstraf voor de tijd van 7 jaar.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. Roosmale Nepveu, voorzitter tevens kinderrechter-plv,
mr. Van Cruchten en mr. Koster-van der Linden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Grandiek, griffier
en is uitgesproken op 4 december 2001.