ECLI:NL:RBSHE:2001:AD5246

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/367 VV; Awb 01/368; Awb 01/368; Awb 01/370 VV; Awb 01/371; Awb 01/371; Awb 01/460
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.H.C.M. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor dagopvang drugsverslaafden in Eindhoven

In deze zaak hebben verschillende eisers, waaronder George Pisa en zn. Tailleurs B.V., Gebroeders Cox B.V., en Stichting Wijk-en huurdersbelangen Lakerlopen, beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente Eindhoven. Dit besluit, genomen op 17 augustus 2000, verleende vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning voor de verbouwing van een bedrijfspand aan de Kanaaldijk-Noord 15C tot een dagopvang voor drugsverslaafden. De eisers vreesden voor overlast en hinder door de vestiging van de dagopvang in de nabijheid van hun panden.

De rechtbank heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen van de eisers behandeld tijdens een zitting op 1 maart 2001. De president heeft geoordeeld dat de bezwaren van eisers sub 2, die als eigenaren van nabijgelegen panden vreesden voor negatieve gevolgen, terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De president heeft vastgesteld dat hun belang niet rechtstreeks werd geraakt door de verleende bouwvergunning.

De president heeft echter de beroepen van eisers sub 1 en sub 3 gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling van het bestemmingsplan en de bouwvergunning niet rechtsgeldig waren verleend, omdat de verklaring van geen bezwaar door Gedeputeerde Staten onbevoegd was afgegeven. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van 25 januari 2001, dat de bezwaren van eisers sub 1 en sub 3 ongegrond verklaarde, vernietigd moest worden. De president heeft ook bepaald dat de gemeente Eindhoven de door eisers sub 1 en sub 3 betaalde griffierechten moet vergoeden en dat de gemeente in de proceskosten van eiser sub 1 moet worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte procedure bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen en de bescherming van de belangen van omwonenden. De president heeft ook opgemerkt dat de ingreep in de bestaande planologische situatie als ingrijpend moet worden beschouwd, wat de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen onderstreept.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
Awb 01/367 VV
Awb 01/368
Awb 01/370 VV
Awb 01/371
Awb 01/459 VV
Awb 01/460
Uitspraak van de president op de verzoeken als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, in de geschillen tussen
1. George Pisa en zn. Tailleurs B.V. en Pisa Beheer B.V., gevestigd te Eindhoven,
eisers sub 1,
gemachtigde mr. F.G.J. Tilman, advocaat te Veldhoven,
2. Gebroeders Cox B.V. en Harry Cox Beleggingsmaatschappij Den Bosch B.V., gevestigd te Veghel respectievelijk Den Bosch,
eisers sub 2,
gemachtigde mr. F.G.J. Tilman, advocaat te Veldhoven,
3. Stichting Wijk-en huurdersbelangen Lakerlopen, gevestigd te Eindhoven,
eiser sub 3,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder.
Derde-belanghebbenden:
- de Directeur Algemene en Publiekzaken van de gemeente Eindhoven, vergunninghouder;
- het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;
- Novadic, toekomstig beheerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 17 augustus 2000, verzonden op 21 augustus 2000, heeft verweerder aan zijn Directeur Algemene en Publiekzaken (hierna: vergunninghouder), met gebruikmaking van de daartoe door het college van Gedeputeerde Staten van
Noord-Brabant op 31 juli 2000 afgegeven verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan "Eindhoven binnen de ring" alsmede bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een bedrijfspand aan de Kanaaldijk-Noord 15C te Eindhoven ten behoeve van een dagopvang voor drugsverslaafden.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 en eisers sub 2 bij schrijven van 29 september 2000, aangevuld bij brief van 18 oktober 2000, bezwaar gemaakt bij verweerder
Eiser sub 3 heeft bij schrijven van 5 oktober 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder en de president verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek is geregistreerd onder zaaknummer Awb 00/6912 VV.
Bij brieven van 18 oktober 2000 hebben ook eisers sub 1 en eisers sub 2 zich tot de president gewend met een verzoek om voorlopige voorziening. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de respectievelijke zaaknummers Awb 00/7004 VV en
Awb 00/7005 VV.
Op 20 november 2000 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Voornoemde verzoeken om een voorlopige voorziening zijn bij schrijven van
4 januari 2001 ingetrokken.
Bij besluit van 25 januari 2001, verzonden op 26 januari 2001, heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 2 niet-ontvankelijk en de bezwaren van eisers sub 1 en
eiser sub 3 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 en eisers sub 2 bij brieven van 12 februari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de respectievelijke zaaknummers Awb 01/368 en Awb 01/371.
Bij brieven van eveneens 12 februari 2001 hebben zij de president verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen, welke verzoeken zijn geregistreerd onder
Awb 01/367 VV en Awb 01/370 VV.
Eiser sub 3 heeft bij schrijven van 21 februari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank, geregistreerd onder zaaknummer Awb 01/460.
Tevens heeft hij de president verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer
Awb 01/459 VV.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 1 maart 2001, waar eisers sub 1 en eisers sub 2 zich hebben laten vertegenwoordigen door mr. T.I.P. Jeltema, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Namens eiser sub 3 heeft J. Hartog het woord gevoerd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Creij en
drs. A.J.M. van Gerwen.
Namens het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant is verschenen J.V. Nefkens.
Novadic, toekomstig beheerder, is verschenen bij P. Dijkstra.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de president, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de president van oordeel is dat na de zitting, als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De president is van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.
Daarbij wordt opgemerkt dat eisers in de uitnodiging voor de zitting op de bevoegdheid van de president is gewezen om tevens uitspraak te doen in de aan de verzoeken om voorlopige voorziening ten grondslag liggende hoofdzaken.
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 25 januari 2001 in rechte kan worden gehandhaafd.
Bij voornoemd besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers sub 2 tegen de op
17 augustus 2000 - met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure - verleende bouwvergunning ten behoeve van het verbouwen van een bedrijfspand aan de Kanaaldijk-Noord 15C tot een dagopvang voor drugsverslaafden, niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang.
Voorts strekt het bestreden besluit van 25 januari 2001 tot ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers sub 1 en eiser sub 3 tegen deze bouwvergunningverlening.
Ten aanzien van het namens eisers sub 2 ingestelde verzoek om voorlopige voorziening (Awb 01/370 VV) connex beroep (Awb 01/371) ziet de president zich uitsluitend gesteld voor de vraag of verweerder hun bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dat kader wordt overwogen als volgt.
Krachtens artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Vast staat dat het pand Kanaaldijk Noord 19 eigendom is van Harry Cox B.V. te Veghel en verhuurd wordt aan Brekelmans Kraanverhuur B.V. te Eindhoven. De panden gelegen aan de Kanaaldijk Noord 21 en 23 zijn eigendom van Harry Cox Beleggingsmaatschappij Den Bosch B.V. te Veghel en worden verhuurd aan Raab Karcher Bouwstoffen B.V. te Vught. Voornoemde panden liggen in de directe nabijheid van de beoogde dagopvang voor drugsverslaafden aan de
Kanaaldijk-Noord 15C.
Eisers sub 2 stellen dat zij in hun hoedanigheid van eigenaren wel degelijk belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de verleende bouwvergunning ten behoeve van de verbouwing van het pand Kanaaldijk-Noord 15C. Als zijnde hun belang hebben zij gesteld dat zij vrezen voor overlast en hinder ten gevolge van de vestiging van de dagopvang in de directe nabijheid van hun panden, hetgeen een negatieve invloed heeft op de verhuurbaarheid van deze panden.
De president is van oordeel dat verweerder eisers sub 2 bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren tegen de verleende bouwvergunning. Daarbij is in aanmerking genomen dat de bouwvergunning voor eisers sub 2 slechts gevolgen heeft via hun contractuele relatie met de huurders van de panden, waarvan zij eigenaren zijn, zodat zij slechts een afgeleid belang hebben dat niet rechtstreeks wordt getroffen door de verleende bouwvergunning. Eisers sub 2 zijn dan ook niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te merken.
Het door eisers sub 2 ingestelde beroep (Awb 01/371) tegen het bestreden besluit is dan ook ongegrond.
Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak wordt hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (Awb 01/370 VV) afgewezen.
Ten aanzien van de verzoeken om voorlopige voorziening connex de beroepen van eisers sub 1 en eiser sub 3 wordt overwogen als volgt.
Alvorens de president toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit ziet hij zich nog geplaatst voor de vraag of verweerder eiser sub 3 terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2000.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge art. 6:7 van de Awb zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar-en beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Blijkens de gedingstukken is het besluit in primo van 17 augustus 2000, genomen op een aanvraag van vergunninghouder, bij brief van 21 augustus 2000 op de in artikel 3:41 van de Awb omschreven wijze aan vergunninghouder bekend gemaakt. Mitsdien is de termijn voor het maken van bezwaar gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 22 augustus 2000 en geëindigd op 3 oktober 2000. Aangezien het bezwaarschrift van eiser sub 3 door verweerder is ontvangen op
6 oktober 2000 is sprake van termijnoverschrijding. Met betrekking tot de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, stelt de president aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder door middel van een brief van 17 augustus 2000, verzonden op 21 augustus 2000, aan eiser sub 3 heeft bericht dat bouwvergunning wordt verleend, dat de bouw-en situatietekeningen vanaf 30 augustus 2000 tot en met 13 september 2000 ter inzage worden gelegd bij de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer en dat gedurende zes weken na de dag van bekendmaking van de beslissing gelegenheid wordt gegeven tegen dit voornemen schriftelijk bezwaren in te dienen. Publikatie van de verleende bouwvergunning heeft vervolgens plaatsgevonden op 30 augustus 2000, waarbij werd aangegeven dat binnen zes weken bezwaar kon worden gemaakt. Gegeven de onjuiste rechtsmiddelenclausule en het feit dat het bezwaar is ingediend binnen de in de publikatie gestelde termijn, is de termijnoverschrijding naar het oordeel van de president verschoonbaar en heeft verweerder eiser sub 3 terecht in zijn bezwaar ontvangen.
Vervolgens overweegt de president in het kader van de vraag of verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van eisers sub 1 en eiser sub 3 terecht ongegrond heeft verklaard, als volgt.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de ring", vastgesteld door de raad van verweerders gemeente op 12 oktober 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 1 juni 1999, rust op het perceel Kanaaldijk-Noord 15C de bestemming "Bedrijfsdoeleinden IV".
Niet in geschil is dat dit bestemmingsplan zich verzet tegen het realiseren van een dagopvang voor drugsverslaafden.
Teneinde vergunningverlening ten behoeve van de verbouwing van het bedrijfspand tot een dagopvang toch mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling verleend van het vigerende bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO - zoals dit luidde tot 3 april 2000 en van toepassing is op het bestreden besluit - kunnen burgemeester en wethouders voor het gebied waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, mits vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
In dit kader stelt de president vast dat de raad van verweerders gemeente op
21 december 1998 voor het betrokken perceel een voorbereidingsbesluit heeft genomen. Op 7 februari 2000 is wederom een voorbereidingsbesluit genomen, dat op
10 februari 2000 in werking is getreden.
Vervolgens hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op een daartoe strekkend verzoek van verweerder bij besluit van 31 juli 2000 de voor de toepassing van de vrijstellings- en anticipatieprocedure vereiste verklaring van geen bezwaar afgegeven. Deze is krachtens (beslis-)mandaat door een onder verantwoordelijkheid van de provincie werkzame ambtenaar verleend.
In artikel 10:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan mandaat kan verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. In navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 1 mei 2000,
JB 2000, nr. 177, overweegt de president voorts dat gelet op de aard van de bevoegdheid tot het verlenen van een verklaring van geen bezwaar, met de afgifte waarvan wordt vooruitgelopen op de beslissing van Gedeputeerde Staten over de goedkeuring van het bestemmingsplan dat het beoogde bouwwerk, werk (inclusief werkzaamheid) of gebruik toestaat, mandaatverlening in beginsel ongeoorloofd moet worden geacht, ongeacht of er tegen de voorgenomen toepassing van artikel 19 van de WRO bedenkingen zijn ingediend. Alleen in gevallen waarin sprake is van een niet ingrijpende inbreuk op de planologische situatie kan mandaatverlening aanvaardbaar worden geoordeeld.
Naar het oordeel van de president is er sprake van een ingrijpende wijziging in de bestaande planologische situatie. Blijkens hun brief van 16 januari 2001 en de gegeven toelichting ter zitting zijn ook Gedeputeerde Staten deze mening toegedaan. De bestaande bestemming van het betreffende perceel is "bedrijfsdoeleinden IV". Voorheen was ter plaatse een bedrijfspand gevestigd. In de beoogde dagopvang voor drugsverslaafden, die gedurende 7 dagen per week is geopend tussen 09.00 uur en 19.00 uur, worden voorzieningen getroffen voor de methadonverstrekking aan dagelijks maximaal 170 personen, van wie circa 50 personen gebruik zullen maken van de activiteiten in het kader van de dagopvang.
Door de (interne) verbouwing van het bedrijfspand tot een dagopvang voor drugsverslaafden wordt de bestaande planologische situatie naar het oordeel van de president dusdanig ingrijpend gewijzigd, dat mandaatverlening voor het verlenen van een verklaring van geen bezwaar in onderhavig geval ongeoorloofd moet worden geacht.
Nu de verklaring van geen bezwaar onbevoegd is afgegeven had verweerder geen toepassing mogen geven aan de procedure ex artikel 19 van de WRO en geen vrijstelling mogen verlenen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat verweerder de gevraagde bouwvergunning had dienen te weigeren, nu het bouwplan is strijd is met het geldende bestemmingsplan en de vrijstelling om de hierboven genoemde redenen van formele aard niet kon worden verleend.
Hoewel bij de president begrip bestaat voor de problemen waarmee verweerder zich geconfronteerd ziet bij de vestiging van een dagopvang voor drugsverslaafden, moet het bovenstaande reeds tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit van
25 januari 2001, voor zover daarbij de bezwaren van eisers sub 1 en eiser sub 3 ongegrond zijn verklaard, geen stand kan houden. Het bestreden besluit van 25 januari 2001 dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.
Reeds hierom komen de beroepen van eisers sub 1 en eiser sub 3 (Awb 01/368 en Awb 01/460) voor gegrondverklaring in aanmerking en kan hetgeen zij overigens hebben aangevoerd onbesproken blijven.
Gegeven de beslissingen in de hoofdzaken is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, als door eisers sub 1 en eisers sub 3 verzocht (Awb 01/367 VV en Awb 01/459 VV).
Gezien het vorenstaande ten overvloede doch ter informatie van partijen met het oog op de verdere afhandeling van de onderhavige kwestie, wenst de president nog het volgende op te merken.
Uit het karakter van de procedure ex artikel 19 van de WRO vloeit voort dat het gebruik van dit instrument slechts passend is indien daarvoor voldoende dringende redenen aanwezig zijn en daaraan geen overwegende bezwaren zijn verbonden. De mate van de te verlangen spoedeisendheid van het project is afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het ter plaatse geldende planologisch regime alsmede van de planologische uitstraling die het project op de omgeving heeft.
Hoewel de inbreuk op het ter plaatse geldende planologische regime beduidend wordt geacht, nu ingevolge het vigerende bestemmingsplan het perceel is bestemd ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, en ook de planologische uitstraling van de beoogde dagopvang voor drugsverslaafden met openingstijden van 09.00 uur tot 19.00 uur gedurende 7 dagen per week in verband daarmee en ook vanwege het uitstralingseffect daarvan op de directe omgeving, verschilt van een bedrijfspand, zijn de door verweerder geschetste feiten en omstandigheden naar het oordeel van de president voldoende zwaarwegend om de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. Uit de stukken komt immers naar voren dat op de huidige lokatie aan de Tongelresestraat 22 vanwege de ligging midden in een woonomgeving en het ontbreken van de mogelijkheid tot realisering van een inpandige buitenruimte, geen optimale dagopvang kan worden gerealiseerd. Vanwege deze omstandigheden is op deze lokatie sprake van een toenemende overlast rondom het betreffende pand. Omwonenden hebben zich tot verweerder gewend met een verzoek om met bestuursdwang op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van bedoeld pand. Verweerder heeft voorts nog in het kader van een "Convenant dagopvang drugsverslaafden" afgesproken dat de opvang op deze lokatie van tijdelijke aard is en op zo kort mogelijke termijn dient te worden beëindigd door middel van de verplaatsing van de dagopvangactiviteiten naar een permanente, geschikte lokatie. De onderhavige lokatie Kanaaldijk-Noord 15C, door verweerders gemeente aangekocht in december 1998, bleek geschikt te zijn voor de vestiging van een permanente dagopvang, nu een inpandige buitenruimte gerealiseerd kan worden, de lokatie niet is gelegen in een woonwijk, de aanlooproute van en naar het centrum niet rechtstreeks door een woonwijk loopt en de directe omgeving van het pand overzichtelijk en daardoor beter beheersbaar is. Dat deze voorstelling van zaken onjuist zou zijn, is de president niet gebleken.
Voorts wordt opgemerkt dat, naar gelang de ingreep in de bestaande situatie ernstiger is, het belang van de bijzondere waarborgen waarmee de wetgever de gewone planprocedure heeft omgeven zich echter sterker zal doen gelden, aangezien met dat kader de voorwaarden zijn geschapen voor een zo goed en evenwichtig mogelijke beoordeling van de door het gemeentebestuur beoogde planologische ontwikkeling en van de daarbij betrokken belangen. Met andere woorden, aan het planologische kader waarop vooruit wordt gegrepen in de anticipatieprocedure, dienen zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande situatie ernstiger is. Bij die eisen gaat het zowel om de inhoud en de reikwijdte van de desbetreffende stukken als om het karakter en het gewicht van de besluitvorming die daaromtrent heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft bij het verzoek om afgifte van een verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten medegedeeld dat door de raad op 21 december 1998 een besluit is genomen om de lokatie Kanaaldijk-Noord 15C te bestemmen tot definitieve lokatie voor dagopvang van drugsverslaafden. Blijkens hun brief van 16 januari 2001 en de gegeven toelichting ter zitting hebben Gedeputeerde Staten zich bij de afgifte van de verklaring van geen bezwaar op het standpunt gesteld dat de overwegingen onder punt 6 ("Overige gevolgen van de aanpak") in het "raadsvoorstel met betrekking tot de locatie dagopvang drugsverslaafden Kanaaldijk-Noord 15C" van 8 december 1998 tot het nemen van een voorbereidingsbesluit voldoende inzicht geven in de gewenste planologische ontwikkeling van het gebied geven en een voldoende planologisch kader vormen. Voorts hebben Gedeputeerde Staten in dit verband betekenis toegekend aan de afweging van alternatieve lokaties die heeft plaatsgevonden aan de hand van diverse criteria, en waarbij is geconstateerd dat de onderhavige lokatie, in het bijzonder vanwege het multifunctionele karakter van dit gebied, voldoet.
Ter zitting is van de zijde van verweerder nog aangegeven dat een herziening van het vigerende bestemmingsplan in voorbereiding is, waarin de dagopvang is opgenomen. Het ontwerp-bestemmingsplan zal binnen enkele maanden ter visie worden gelegd.
Zoals reeds is overwogen, heeft verweerder het bouwplan voldoende urgent kunnen achten om toepassing van de anticipatieprocedure te rechtvaardigen. Echter, gelet op de grote inbreuk op het geldende planologische regime en de planologische uitstraling op de directe omgeving, acht de president het planologisch toetsingskader waarop is geanticipeerd, thans als onvoldoende vaststaand. Anders dan Gedeputeerde Staten hebben gesteld, is de president uit het raadsvoorstel niet kunnen blijken dat de beoogde dagopvang past binnen de voorgestane ontwikkeling van het betrokken perceel en zijn omgeving. Opgemerkt wordt ook dat de president niet duidelijk is geworden wat er zal gebeuren met het resterende deel van het pand Kanaaldijk-Noord 15C dat niet ten behoeve van de dagopvang voor drugsverslaafden zal worden gebruikt.
Ook de overige gedingstukken verschaffen de president onvoldoende inzicht in de planologische visie voor het betrokken gebied.
Verweerders opmerking ter zitting dat een herziening van het bestemmingsplan "Eindhoven binnen de ring" op stapel ligt, waarvan het onderhavige perceel onderdeel zal uitmaken, kan in dit verband niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een voldoende planologisch toetsingskader. Daarbij wordt opgemerkt dat over dit plan geen enkel stuk is geproduceerd.
De president acht in dit geval termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in door eisers sub 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f. 1420,-- (1 punt voor het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f. 710.--; wegingsfactor 1).
Eiser sub 3 komt niet in aanmerking voor een vergoeding in de proceskosten daar hij geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Tevens ziet de president aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, te bepalen dat verweerders gemeente de door eisers sub 1 en
eiser sub 3 betaalde griffierechten zal vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president,
- verklaart het beroep van eisers sub 2 (Awb 01/371) ongegrond;
- wijst het verzoek van eisers sub 2 tot het treffen van een verzoek om voorlopige voorziening (Awb 01/370 VV) af;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1 en eiser sub 3 (Awb 01/368 en Awb 01/460) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 januari 2001, voor zover strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers sub 1 en eiser sub 3;
- wijst de verzoeken van eisers sub 1 en eiser sub 3 tot het treffen van een voorlopige voorziening (Awb 01/367 VV en Awb 01/459 VV) af;
- gelast verweerders gemeente aan eisers sub 1 en eiser sub 3 te vergoeden het door hen gestorte griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten vastgesteld op f. 1420,--, te vergoeden door verweerders gemeente.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als president in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2001.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarbij op het beroep is beslist - binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
NB