ECLI:NL:RBSHE:2001:AB0208
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.H. Kobussen
- M.I. Heijning-Horst
- A.M. Kooijmans - de Kort
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 februari 2001 een verkort vonnis gewezen in het kader van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en opzetheling. De officier van justitie vorderde de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 41.175,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering is ingediend binnen de wettelijke termijn van twee jaar, maar dat de procedure onwenselijk lang heeft geduurd. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het ontnemingsbedrag met 5% moest worden verlaagd. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld, met uitzondering van een feit waarvoor hij door het Gerechtshof was vrijgesproken. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van ƒ 29.972,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast en benadrukt dat de ontnemingsprocedure voortvarend dient te worden afgehandeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.