ECLI:NL:RBSHE:2000:BQ3171

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
32822 HA ZA 98-2891
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor inkomensverlies en opleidingskosten na onrechtmatige daad

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 juli 2000, betreft het een geschil tussen eiser en gedaagde over schadevergoeding na een onrechtmatige daad. Eiser, die een avondopleiding tot assistent-uitvoerder volgde, stelt dat hij deze opleiding niet had hoeven volgen als hij zijn MTS-opleiding had kunnen afronden. Door het niet behalen van zijn MTS-diploma was hij verplicht een extra opleidingsjaar te volgen, wat leidde tot inkomensverlies. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 3 maart 2000 reeds overwogen dat de schade die eiser heeft geleden, toerekenbaar is aan de onrechtmatige daad van gedaagde.

In de verdere beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser recht heeft op vergoeding van de schade, inclusief de kosten van de avondopleiding en het inkomensverlies. Eiser heeft een schadepost van ƒ 32.540,10 voor inkomensverlies ingediend, welke door de rechtbank is aanvaard. Gedaagde betwistte echter dat een MTS-diploma noodzakelijk was voor de functie van assistent-uitvoerder, maar de rechtbank verwierp dit standpunt als onvoldoende onderbouwd.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van de avondopleiding in beginsel toewijsbaar geacht, maar eiser diende bewijsstukken over te leggen om aan te tonen dat deze kosten voor zijn eigen rekening kwamen. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om deze stukken in het geding te brengen. Wat betreft de reiskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een kilometervergoeding van ƒ 0,60, omdat hij redelijkerwijs niet verplicht was om gebruik te maken van het openbaar vervoer.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor het verschaffen van inlichtingen en het in het geding brengen van stukken, en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 15 september 2000. De totale schade die door de rechtbank als toewijsbaar is vastgesteld, bedraagt ƒ 60.493,61, exclusief rente, met de mogelijkheid tot vermeerdering van de schadeposten.

Uitspraak

32822 / HA ZA 98-2891
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's Hertogenbosch,
ENKELVOUDI¬GE KAMER voor de behandeling van burgerlijke zaken,
gewezen in de zaak van:
21 juli 2000
-0-0-0-
[partij A],
[adres]ende te [adres]
ei¬ser,
procureur mr. J.A.J.M.I. van Laake,
t e g e n :
[partij B,]
[adres]ende te [adres]
gedaagde,
procureur mr. A.H.J. Barten.
als vervolg op het tussenvonnis van 3 maart 2000, waarbij de zaak naar de rolzitting werd verwezen voor het verschaffen van inlichtingen en het in het geding brengen van stukken.
1. De voortzetting van de procedure.
1.1. De verdere procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de akte van eiser;
- de antwoordakte na tussenvonnis van gedaagde.
1.2. Partijen hebben hun procesdos¬siers andermaal voor vonnis gefourneerd.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank volhardt bij hetgeen zij in haar voormeld tussenvonnis heeft overwogen en beslist.
Inkomensverlies
2.2. Eiser heeft inmiddels toegelicht dat zijn avondopleiding (die hij inmiddels in juni 1999 heeft afgerond) een opleiding tot assistent-uitvoerder betrof , die hij niet had hoeven te volgen als hij zijn MTS-opleiding had kunnen afmaken. Omdat eiser niet in het bezit was van het MTS-diploma, was hij verplicht een extra opleidingsjaar te volgen. Eiser maakt niet alleen aanspraak op vergoeding van de schade in verband met dat extra jaar, omdat een MTS-diploma op zich ook al voldoende is om als assistent-uitvoerder te kunnen gaan werken. Omdat eiser dat MTS-diploma niet had gehaald, tijdens de MTS-opleiding was blijven zitten en ook nog eens in het laatste jaar zeer slechte punten had behaald, heeft eisers werkgever hem alleen het vooruitzicht op een functie als assistent-uitvoerder willen geven op voorwaarde dat eiser deze avondopleiding zou gaan volgen. Ook het moeten volgen van de avondopleiding kan daarom aan de onrechtmatige daad worden toegerekend.
2.3. Gedaagde reageert dat er in de praktijk niet op wordt gelet of iemand die als assistent-uitvoerder werkzaam is of te werk zal worden gesteld ook daadwerkelijk over een MTS-diploma of het inmiddels door eiser behaalde diploma beschikt, omdat de assistent-uitvoerder niet naar zijn diploma's maar naar de te verrichten werkzaamheden wordt beloond. Bij gebrek aan wetenschap betwist gedaagde dat men direct na het behalen van een MTS-diploma onmiddellijk de bij de functie van assistent-uitvoerder behorende beloning kan ontvangen.
2.4. De rechtbank acht de door eiser gegeven nadere toelichting thans voldoende om deze schadepost ad ƒ 32.540,10 te aanvaarden. Het standpunt van gedaagde, dat erop neerkomt dat men geen enkel diploma nodig zou hebben om als assistent-uitvoerder aan het werk te kunnen, is in ieder geval wat betreft schoolverlaters dermate onwaarschijnlijk dat het als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen. Dit standpunt is bovendien is strijd met de stelling van gedaagde, dat men met een MTS-diploma niet direct het salaris van een assistent-uitvoerder kan ontvangen. Die stelling moet ook als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Gedaagde kan zich wat betreft dit onderwerp niet op een gebrek aan wetenschap beroepen nu hij zelf een aannemingsbedrijf heeft.
Kosten avondopleiding
2.5. Nu eiser zonder het sexueel misbruik de avondopleiding niet had hoeven volgen omdat hij dan met een MTS-diploma al als assistent-uitvoerder had kunnen gaan werken, zijn ook de kosten van de avondopleiding in beginsel toewijsbaar. Eiser heeft echter niet voldaan aan het verzoek in het tussenvonnis om stukken over te leggen waaruit blijkt dat deze kosten voor zijn eigen rekening zijn gekomen, maar hij heeft volstaan met de stelling dat hij geen enkele vergoeding van wie dan ook heeft ontvangen. Omdat een dergelijke blote stelling onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat eiser inderdaad geen vergoeding heeft ontvangen, zal de rechtbank eiser opnieuw in de gelegenheid stellen om dergelijke stukken in het geding te brengen, en met name een schriftelijke verklaring van zijn werkgever dat deze eiser geen vergoeding heeft toegekend.
2.6. Wat betreft de opgevoerde reiskosten ad ƒ 7.488, heeft eiser toegelicht dat hij voor de avondopleiding met de auto heeft gereisd, omdat het onmogelijk is om op andere wijze 's avonds vanuit de noordoosthoek van [adres] tijdig naar [adres] te gaan en tijdig terug naar huis te komen, en dat hij in de opgevoerde kilometerprijs van ƒ 0,60 met alle aan een auto verbonden kosten rekening heeft gehouden omdat hij op relatief korte afstand van zijn werk woont en daarom het woon-werkverkeer op de fiets had kunnen doen. Gedaagde betwist dat eiser geen gebruik van het openbaar vervoer had kunnen maken: hij had met de fiets van zijn woonplaats [adres] naar het station van [adres] kunnen gaan en dan met de trein verder kunnen reizen naar [adres], van waaruit tot ver na middernacht treinen terug rijden.
2.7. De rechtbank stelt de kilometervergoeding op het door eiser gewenste bedrag van ƒ 0,60. Op eiser rustte niet een zodanige schadebeperkingsplicht dat hij jegens gedaagde gehouden zou zijn om na een dag werken niet te kiezen voor vervoer per auto maar voor de moeizamere weg van vervoer per fiets naar het station van [adres], vervolgens per trein naar [adres] en tenslotte te voet of per bus naar de school en vice versa. Eiser kan ook in redelijkheid aanspraak maken op een kilometervergoeding, die niet alleen de variabele kosten dekt maar ook de vaste kosten die voor een auto moeten worden gemaakt. Die vaste kosten moeten worden omgeslagen over alle gereden kilometers en niet alleen over de kilometers die voor andere doeleinden worden gereden. Daardoor zou een willekeurig onderscheid worden gemaakt en bovendien is het totaal aantal gereden kilometers van invloed op de hoogte van vaste kosten zoals afschrijving en verzekeringskosten.
2.8. Eiser heeft inmiddels bewijsstukken overgelegd van de hoogte van de kosten van de opleiding, die totaal ƒ 5.519,05 blijken te zijn geweest, tot welk bedrag eiser zijn vordering terzake heeft vermeerderd. Gedaagde heeft na kennisname van deze bewijsstukken niet meer gereageerd, zodat dit bedrag in beginsel kan worden aanvaard. Dat brengt de totale kosten in verband met de opleiding op (ƒ 5.519,05 plus ƒ 7.488, geeft) ƒ 13.007,05. Gedaagde merkt echter terecht op dat studiekosten fiscaal aftrekbaar zijn, zodat de uiteindelijke schade voor eiser lager moet zijn geweest, althans in ieder geval eiser zijn schade had moeten beperken door deze aftrekpost op te voeren. De rechtbank zal eiser in de gelegenheid stellen op te geven hoe groot het fiscale voordeel is dat was of zou zijn verbonden aan deze aftrekpost, rekening houdend met een eventuele vergoeding van zijn werkgever.
Conclusie
2.9. Na de beslissingen in de beide vonnissen zijn in ieder geval toewijsbaar:
1. Immateriële schade ƒ 20.000,--
2. Materiële schade:
a) Inkomensverlies ƒ 32.540,10
c) Kosten rapportages ƒ 1.888,44
d) Kosten rechtsbijstand ƒ 5.179,63
3. Wettelijke rente p.m.
4. Beslagkosten ƒ 885,44
------------------
Totaal al toewijsbare schade exclusief rente ƒ 60.493,61
Dit bedrag kan eventueel nog worden vermeerderd met schadepost 2.b ad ƒ 13.007,05, waarover nog definitief moet worden beslist.
2.10. Wat betreft de wettelijke rente merkt de rechtbank nog op dat het hier een onrechtmatige daad betreft die aangevangen is onder het vóór 1 januari 1992 geldende recht, zodat ingevolge het overgangsrecht de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum waartegen die is aangezegd en bij gebreke daarvan vanaf de dag der dagvaarding, voor zover de schade op die data reeds is geleden. Eiser zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om op te geven of hij de wettelijke rente heeft aangezegd en zo ja, tegen welke datum.
3. De beslissing
De rechtbank:
stelt eiser in de gelegenheid om inlichtingen te verschaffen en stukken in het geding te brengen zoals bedoeld in r.o. 2.5, 2.8 en 2.10;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van vrijdag 15 september 2000 te 09.30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Keizer, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
[x]