ECLI:NL:RBSHE:2000:AF0325
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoek tot beëindiging van schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende vooruitzichten op inkomen uit arbeid
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is op 19 december 2000 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaren X. en Y. De bewindvoerder, mr. L.G.M. van Vugt-van Moorsel, had op 5 oktober 2000 verzocht om beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 352 lid 2 van de Faillissementswet. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de schuldenaren niet de verwachting hadden op korte termijn inkomsten uit arbeid te verwerven, ondanks hun inspanningen sinds 1994 om aan hun verplichtingen te voldoen.
Tijdens de zitting op 21 november 2000 zijn de schuldenaren en de bewindvoerder gehoord, maar er waren geen schuldeisers aanwezig. Dhr. Y. verklaarde dat hij op verschillende functies had gesolliciteerd, maar nergens was aangenomen, terwijl mw. X. aangaf dat haar gezondheid haar belette om te werken. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden om mw. X. de gelegenheid te geven een medische verklaring over haar gezondheidssituatie over te leggen.
Op 4 december 2000 ontving de rechtbank aanvullende stukken over de arbeidsongeschiktheid van mw. X. en de mogelijkheden voor dhr. Y. om inkomen uit arbeid te verwerven. De rechtbank oordeelde dat op basis van de beschikbare informatie niet kon worden gesteld dat er geen redelijke verwachting was dat de schuldenaren aan hun verplichtingen konden voldoen. De langdurige situatie van het leven onder bijstandsniveau was niet relevant voor de beslissing.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er geen voldoende grond was om aan te nemen dat de schuldenaren niet in staat zouden zijn om aan hun verplichtingen te voldoen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.R.M. de Moor, lid van de eerste enkelvoudige kamer, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier C.M. Sweep.