ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/059007-00
Uitspraakdatum: 7 december 2000
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1978,
wonende te [woonplaats],
preventief gedetineerd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
23 november 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 juli 2000.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstan-digheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 betoogd, dat verdachte gehandeld heeft in noodweer danwel noodweerexces, alles zoals verwoord in de door de raadsman overgelegde pleitnota.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het onderliggende procesdossier is het navolgende komen vast te staan.
Verdachte heeft in de keuken, toen volgens zijn verklaring het slachtoffer hem sexueel benaderde, een koekenpan naar het slachtoffer gegooid. Daarna heeft verdachte het slachtoffer geslagen met een fluitketel. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar alle waarschijnlijkheid het slachtoffer met de fluitketel in zijn gezicht heeft geraakt. Het slachtoffer zakte door zijn knieën op de grond. Volgens verdachte verloor het slachtoffer toen zijn bril. Het slachtoffer heeft zich toen vasthoudend aan een keukenla omhoog getrokken en heeft toen een mes gepakt. Verdachte is richting het cafégedeelte gelopen en heeft met een stoel naar het slachtoffer gegooid en het slachtoffer daarmee geraakt. Het slachtoffer viel op de grond en verloor het mes. Het mes werd vervolgens door verdachte opgepakt. En toen het slachtoffer weer opgestaan was heeft verdachte hem gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat er op het moment van het vallen van het mes geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen. Het slachtoffer, een tweeënzestig jarige man van wie bekend was dat hij een slechte fysieke conditie had, was op dat moment reeds, naar eigen verklaring van verdachte, gewond door het slaan met de fluitketel en het gooien van de stoel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte toen, gelet op het voorgaande, gebruik had kunnen en moeten maken van de gelegenheid zich terug te trekken en het pand te verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat nu er geen sprake is van noodweer, het beroep op noodweerexces eveneens verworpen dient te worden.
Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 310 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren alsmede terbeschikkingstelling met verpleging.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij eist de officier van justitie toewijzing van de gehele vordering en oplegging van de schademaatregel.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij zijn de volgende omstandigheden ten bezware van verdachte gebleken:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft het slachtoffer gruwelijke verwondingen toegebracht, waaraan het slachtoffer
is overleden;
- er is in deze sprake van een onomkeerbare daad van verdachte waarmee hij de nabestaanden van het slachtoffer een (vrijwel) onherstelbaar leed heeft aangedaan;
- de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de Nederlandse samenleving en in het bijzonder in de plaatselijke gemeenschap.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- de jeugdige leeftijd van verdachte te weten 22 jaar;
- verdachte werd terzake geweldsdelicten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de afdeling van de justitiële documentatiedienst niet eerder tot straf veroordeeld;
- Uit de hierna te vermelden rapportage betreffende de persoon van de verdachte blijkt dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was en dat hij door de rapporteurs behandelbaar wordt geacht.
Alhoewel de rechtbank in verband met de ernst van de feiten een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming voor een zeer lange periode met zich meebrengt passend acht, vindt de rechtbank, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de blijkens de voornoemde rapportage bestaande noodzaak van een spoedige behandeling van verdachte, termen aanwezig om aan hem een aanzienlijk lagere gevangenisstraf, te weten voor de duur van vier jaren, op te leggen.
Op 10 oktober 2000 heeft de psycholoog drs. A.J. de Groot een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
De in dit rapport vermelde conclusie luidt:" Er is sprake van een onrijpe persoonlijkheid waarbij afhankelijke en narcistische trekken op de voorgrond staan. Hierbij is de intrapersoonlijke dynamiek nog dermate in beweging dat deze trekken zich niet kunnen hebben vastgezet in de persoonlijkheid, waardoor er thans nog geen sprake is van een persoonlijkheidstoornis in engere zin. Het ten laste gelegde feit kan rechtstreeks worden gerelateerd aan betrokkene's persoonlijkheidsproblematiek, waarbij situatieve en contextuele factoren uiteindelijk culmineerden in de delictsituatie.
Betrokkene wordt geacht verminderd toerekeningsvatbaar te zijn. Voorts is er een reëel risico op nieuwe geweldsdelicten. Geadviseerd wordt een behandeling in het instituut voor forensische klinische psychotherapie Groot Batelaar te Lunteren met als kader een TBS met voorwaarden, hetzij een TBS met verpleging als de strafmaat de 3 jaar te boven gaat".
De psychiater J.C. Zwemstra heeft een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
De in dit rapport vermelde conclusie luidt: "Concluderend kan gesteld worden dat het ten laste gelegde, mits bewezen geacht, door betrokkene gezien zijn hiervoor omschreven onrijpe persoonlijkheidsstructuur met afhankelijke en narcistische trekken, ontremt, verhard, verkild en verminderd geweldgeinhibeerd door misbruik van alcohol, cocaïne en anabole steroïden (welk gebruik mede uitgelokt en onderhouden werd door bovengenoemde pathologie, zodat de culpa in causa regel niet onverkort van toepassing is), recent verlaten door een partner aan wie hij veiligheid en identiteit ontleende ( en waarmee dus het onvermogen vanuit de pathologie als het ware op scherp werd gezet), en tenslotte overmand door gevoelens van paniek in een niet gezochte situatie van seksuele toenadering door het later slachtoffer (met elementen van re-enactment van eerdere zeer bedreigende situaties), hebben geleid tot het excessieve geweldsdelict. Juist dit excessieve wijst op een psychische uitzonderingstoestand vanuit grenzeloze paniek en volledig controleverlies.
De combinatie en inwerking op elkaar van deze vier soorten van factoren maakt dat er zeker is af te dingen op de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene in de zin dat hij in mindere mate dan een gemiddelde 22-jarige in staat was zich aan de loop van de gebeurtenissen te onttrekken. Anders geformuleerd acht onderzoeker betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar.
Met betrekking tot de recidivekans valt op te merken dat betrokkenen zich reeds bewust is van de rol van cocaïne en anabole steroïden en hij stelt deze niet meer te zullen aanraken.
Daarnaast is er echter de onrijpe persoonlijkheidsstructuur die zonder corrigerende ervaringen en doorwerkingen van de complexe emoties die het interpersoonlijke relateren oproept, zeker opnieuw gevaren voor geweldsdelicten in zich bergt. Zeker bij nieuwe verlatingen, terugval in middelenmisbruik, specifieke triggers of te grote maatschappelijke druk. Echter, bij intensieve behandeling van de zeker voor behandeling toegankelijke persoonlijkheidsstructuur in een kader met duidelijke dwangelementen acht ondergetekende de kans op herhaling van excessieve geweldsdelicten niet overmatig groot.
Ondergetekende wil uw college dan ook in overweging geven om naast een eventuele onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een TBS met voorwaarden op te leggen, waarbij de voorwaarde is behandeling in een kliniek voor forensische psychotherapie van Groot Batelaar. Mocht uw college willen overgaan tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die groter is dan de wettelijke maximale strafoplegging naast een TBS met voorwaarden, dan wil ondergetekende uw college adviseren om naast de vrijheidsstraf een TBS met verpleging op te leggen".
De rechtbank neemt de conclusies, de adviezen en gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en nog steeds bestaat.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en waarvan het eerste feit een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten nu gelet op het recidivegevaar, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Voorts zal de rechtbank bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht aan benadeelde en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelde bevordert.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij terzake van feit 1.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard volledig bereid te zijn de door de benadeelde partij terzake van het onder 1 ten laste gelegde feit geleden schade, bestaande uit een bedrag van
¦ 1.183,51, te vergoeden, zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht aan benadeelde en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelde bevordert.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij terzake van feit 2.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard volledig bereid te zijn de door de benadeelde partij terzake van het onder 2 ten laste gelegde feit geleden schade, bestaande uit een bedrag van
¦ 600,=, te vergoeden, zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde wijzen van schadevergoeding.
Verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschre-ven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. Doodslag
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
2. Diefstal
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en):
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf.
Gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van een bedrag van ¦ 1.183,51 (zegge: duizendeenhonderdendrieentachtig gulden en eenenvijftig centen), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van ¦ 1.183,51 (zegge: duizendeenhonderdendrieentachtig gulden en eenenvijftig centen), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd van een bedrag van ¦ 600,= (zegge: zeshonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van ¦ 600,= (zegge: zeshonderd gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. Dellaert, voorzitter,
mr. Van Kesteren en mr. W. Kolkert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Selhorst, griffier
en is uitgesproken op 7 december 2000.
hij op of omstreeks 13/14 maart 2000 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [het slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, althans met dat opzet, (meermalen) met een mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van [dat slachtoffer]
gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 13/14 maart 2000 te Heesch, gemeente Bernheze, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (uit
de kassalade van café Aurora) en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 13/14 maart 2000 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk,
[het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
meermalen met een mes in het lichaam van [dat slachtoffer] gestoken/gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 13/14 maart 2000 te Heesch, gemeente Bernheze, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag uit
de kassalade van café Aurora en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan
[benadeelde].