Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, verweerder,
in dezen vertegenwoordigd door GAK Nederland BV,
gemachtigde mr. M.W. Tak-de Heer.
Aan eiser zijn bij besluit van 24 mei 1985 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van 80 tot 100%.
Bij besluit van 10 juli 1997 is eiser na een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) meegedeeld dat zijn mate van ongeschiktheid per 1 november 1996 onveranderd is vastgesteld op 80 tot 100%.
Tegen dit besluit heeft eiser op 27 juli 1997 bezwaar gemaakt.
Het bezwaar van eiser is op 6 februari 1998 ongegrond verklaard.
Bij ongedateerd schrijven, afgegeven ter griffie van de rechtbank op 3 maart 1998, heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 februari 1998. In het beroepschrift heeft eiser geen adres opgegeven.
De rechtbank heeft op 23 maart 1998 met toepassing van artikel 6:6 en artikel 8:54 van de Awb het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was hierbij van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid was gesteld het verzuim als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onder a van de Awb te herstellen.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 29 maart 1998 verzet gedaan.
De rechtbank heeft op 4 juni 1998 het verzet gegrond verklaard omdat niet gezegd zou kunnen worden dat over de beantwoording van de vraag of een fax niet als "adres" in de zin van artikel 6:5 van de Awb kan worden aangemerkt in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. De uitspraak van de rechtbank van 23 maart 1998 is vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Desgevraagd heeft verweerder op 26 juni 1998 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 25 april 2000, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In dit geding is de vraag aan de orde of de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser, gericht tegen de beslissing van 10 juli 1997 inzake de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de TBA, in rechte kan standhouden. De rechtbank ziet zich hierbij eerst geplaatst voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
In het beroepschrift, dat is afgegeven ter griffie van de rechtbank op 3 maart 1998, heeft eiser geen adres opgegeven maar aangegeven dat hij bereikbaar is via een faxnummer. Eiser is bij schrijven van 4 maart 1998 (verzonden per fax) op het gepleegde verzuim gewezen met de uitnodiging dit binnen de gestelde termijn te herstellen.
Eiser heeft op deze uitnodiging bij schrijven van 8 maart 1998 gereageerd met de mededeling dat bedoeld artikel niet op hem van toepassing is daar zijn beroepschrift wel is voorzien van een adres. Ter ondersteuning hiervan heeft eiser een afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente B overgelegd, waar bij adres een . (lees: punt) is geplaatst.
De rechtbank overweegt het volgende.
Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank bij de afdeling bevolking van de gemeente B een uittreksel uit het bevolkingsregister opgevraagd.
Bij schrijven van 16 maart 1998 heeft het hoofd van de afdeling bevolking van de gemeente B de rechtbank een uittreksel uit de basisadministratie persoons- gegevens doen toekomen in welk uittreksel is opgenomen dat eiser, zonder bekend adres, in de gemeente B verblijft.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het tenminste de naam en het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, voor zover hier van belang, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ten aanzien van de vraag of een fax als adres in de zin van artikel 6:5 van de Awb kan worden geaccepteerd overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel de fax in de huidige maatschappij algemeen als communicatiemiddel wordt aanvaard kan naar het oordeel van de rechtbank nog niet gesteld worden dat een faxnummer volledig de functie van een (post)adres heeft overgenomen dan wel hiermee gelijkgesteld kan worden.
Organisaties zijn nog altijd ingesteld op postverwerking en het schriftelijk verkeer van officiële stukken geschiedt nog altijd per post. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het zenden van stukken per fax slechts een aanvullende rol op de verzending van stukken per post. Hierbij merkt de rechtbank op dat toezending van stukken per fax aan zekere beperkingen onderhevig is. Zo is het niet mogelijk om iemand per fax een origineel stuk te doen toekomen. Ook is er geen mogelijkheid per fax stukken aangetekend dan wel met ontvangstbevestiging te verzenden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in strijd met artikel 6:5 van de Awb geen adres heeft opgegeven.
Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid dit verzuim te herstellen, is de rechtbank ingevolge artikel 6:6 van de Awb bevoegd het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat zij niet-ontvankelijkverklaring alleen achterwege laat indien het verzuim verschoonbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in casu niet het geval. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangevoerd dat hij van het adres waar de fax zich bevindt geen gebruik wil maken als postadres omdat daarmee de personen die op dat adres wonen overlast wordt bezorgd. Nog daargelaten dat de bewoners ook moeite moeten doen om voor eiser bestemde faxpost bij hem terecht te laten komen, moet worden vastgesteld dat eiser bij gebruik van een postbus niemand last bezorgt.
Ter zitting is de rechtbank ook duidelijk geworden dat eiser wel beschikt over een postbus ten behoeve van zijn uitkering, maar dat hij weigert dat adres aan de rechtbank te verstrekken. Als reden hiervoor voerde eiser aan dat de rechtbank hem zijn oorspronkelijke woonadres in een onteigeningsprocedure heeft ontnomen. De rechtbank ziet niet in waarom eiser het postbusadres voor de onderhavige procedure niet zou kunnen verstrekken terwijl hij ten behoeve van zijn uitkering kennelijk wel over zo'n adres beschikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen verschoonbare reden aanwezig is voor eisers weigering een adres te verstrekken.
Hetgeen verder namens eiser is aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mrs. J.W. Brunt als voorzitter en D.J. Hutten en A.G. Leeuwma als leden in tegenwoordigheid van mr. I.K. Hahn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2000
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.