Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, verweerder, in dezen vertegenwoordigd door GAK Nederland BV, gemachtigde H.B. Verhappen.
Bij besluit van 18 augustus 1998 heeft verweerder, op de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW), een maatregel toegepast in de vorm van een korting van 20% gedurende 16 weken. Daarbij is overwogen dat zij in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen.
Bij besluit van 24 november 1997 is het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en is de korting verlaagd naar 10% gedurende 16 weken.
Eiseres heeft op 2 januari 1998 tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij kennelijk is gevorderd het besluit van 24 november 1997 te vernietigen en te bepalen dat de uitkering ongekort wordt uitgekeerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer d.d. 2 juni 1999, waar eiseres niet is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige geschil zal worden beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals die luidden ten tijde hier van belang.
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het besluit van 24 november 1997 in rechte stand kan houden.
De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft met ingang van 1 augustus 1996 aan eiseres een WW- uitkering toegekend. Nadat eiseres, ondanks haar sollicitatie-activiteiten, er niet is was geslaagd om weer betaald werk te gaan verrichten, heeft het Bureau Arbeidsvoorziening op 11 juni 1997 een verklaring afgegeven dat scholing voor eiseres noodzakelijk wordt geacht, teneinde haar kansen op arbeidsinpassing te vergroten. Eiseres had met ingang van 1 september 1997 de mogelijkheid de opleiding tot verpleegkundige B te gaan volgen, waarna zij aansluitend met ingang van 1 juni 1998 zou kunnen gaan werken bij het Psychomedisch Streekcentrum Vijverdal te Maastricht. Bij besluit van 16 juli 1997 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat besloten is toestemming te verlenen om deze scholing te gaan volgen. Tevens is eiseres er op gewezen dat zij tijdens het volgen van de scholing is vrijgesteld van de verplichting om passend werk te aanvaarden. Wel blijft zij verplicht om te solliciteren naar werk in aansluiting op de scholing en voor de periode van de schoolvakanties.
Bij besluit van 17 juli 1997 is aan eiseres meegedeeld dat aan haar over de vakantieperiode van 12 augustus 1997 tot en met 31 augustus 1997 WW-uitkering kan worden verleend.
Op het zogeheten werkbriefje, betrekking hebbend op de periode van 16 juni 1997 tot en met 13 juli 1997 heeft eiseres vermeld, op de vraag of zij heeft gesolliciteerd, dat zij met ingang van 1 september 1997 is aangenomen voor de opleiding tot verpleegkundige. Op het daarop volgende werkbriefje, betrekking hebbend op de periode van 14 juli 1997 tot en met 10 augustus 1997, heeft zij verklaard niet te hebben gesolliciteerd in verband met vakantie, verhuizing en de toekomstige opleiding. In het daarop volgende gesprek met een beambte van het GAK d.d. 12 augustus 1997 heeft eiseres bevestigd dat zij in de betreffende periode geen sollicitatie-activiteiten heeft ontplooid.
Op 18 augustus 1997 is eiseres meegedeeld dat zij in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te vinden en dat in verband daarmee ingaande 14 juli 1997 een korting is toegepast van 20% gedurende 16 weken.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft haar bezwaren zowel schriftelijk als mondeling toegelicht.
Bij het thans bestreden besluit zijn eiseresses bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en is de korting verlaagd naar 10% gedurende 16 weken. Daarbij is overwogen dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, omdat het begrijpelijk wordt geacht dat eiseres niet meer heeft gesolliciteerd, omdat zij per 1 september 1997 zou beginnen met haar opleiding.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het besluit is genomen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, omdat zij zonder een waarschuwing vooraf een korting op haar uitkering heeft gekregen. Voorts is aangevoerd, dat als gevolg van de afgegeven noodzakelijkheidsverklaring tot het volgen van scholing, bij eiseres de verwachting is gewekt dat zij niet meer hoefde te solliciteren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vastgesteld moet worden dat het in geding zijnde besluit is genomen met toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder ten eerste en 27, derde lid van de WW. Ingevolge deze artikelen weigert de bedrijfsvereniging de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een werknemer niet voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de gedragingen van eiseres gedurende de vier weken, van 14 juli 1997 tot haar vakantie ingaande 12 augustus 1997, de conclusie rechtvaardigen dat zij werkloos is gebleven omdat zij in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Daartoe wijst de rechtbank er op dat eiseres in het geheel niet heeft gesolliciteerd in deze periode. De rechtbank volgt verweerder in zijn oordeel dat van eiseres verwacht had mogen worden dat zij tijdelijk werk had gezocht, ter overbrugging van de periode tot haar vakantie, bijvoorbeeld via uitzendbureaus. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat verweerder de verwachting heeft gewekt dat zij niet meer zou hoeven solliciteren, nu niets in de gedingstukken daarop wijst. Daarentegen heeft verweerder in het hiervoor genoemde besluit van 16 juli 1997 eiseres nog uitdrukkelijk gewezen op de plicht naar werk te zoeken buiten de uren dat zij opleiding gaat volgen. Voorzover eiseres al twijfel zou hebben gehad over de periode vanaf 14 juli 1997, kan deze twijfel niet in haar voordeel worden uitgelegd, nu zij heeft nagelaten hierover bij verweerder navraag te doen. Uit de, zich onder de gedingstukken bevindende, door verweerder verzamelde informatie is voor de rechtbank daarnaast genoegzaam vast komen te staan dat er in de periode vanaf 14 juli 1997 verschillende vacatures via uitzendbureaus voor administratief werk zijn geweest.
Gelet op het vorenoverwogene was verweerder gehouden de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te weigeren, met dien verstande dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de gedraging verweten kan worden.
Het niet nakomen van de hier aan de orde zijnde verplichting -een verplichting van de 4e categorie als bedoeld in het Maatregelenbesluit TICA, stcrt.1996, 141- brengt met zich dat de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel 20% en 16 weken bedragen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Maatregelenbesluit. De rechtbank volgt verweerder in zijn oordeel dat de mate van verwijtbaarheid van de gedraging/nalatigheid van eiseres aanleiding geeft tot het opleggen van de minder zware maatregel van 10% gedurende 16 weken, als bedoeld in het tweede lid van artikel 6 van het Maatregelenbesluit, nu zij ingaande 1 september 1997 een opleiding tot verpleegkundige zou beginnen. De grief van eiseres, dat verweerder met een waarschuwing had moeten volstaan, kan de rechtbank niet volgen, nu deze mogelijkheid met ingang van 1 augustus 1996 is komen te vervallen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het bestreden besluit in rechte stand houden en dat het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een kostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. A.B.M. Hent, J.L.M. Schell en J.R. van Es-de Vries als rechters in tegenwoordigheid van mr. M.G.P.A. Burghoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 1999.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.