Parketnummer 09/900026-12
TUL 09/112200-11
Datum uitspraak: 20 april 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1992 te [plaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 en 6 april 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer politieambtena(a)r(en) genaamd [aangever 1] en/of [aangever 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) een/of meer mortiergrana(a)t(en) en/of een of meer Romeinse kaar(s)(en) en/of een of meer Cobra(s), althans een of meer stuks illegaal vuurwerk, in ieder geval enig vuurwerk naar of in de richting van die [aangever 1] en/of die [aangever 2] heeft gegooid/gericht, waarbij voornoemd vuurwerk in de nabijheid van die [aangever 1] en/of die [aangever 2] tot ontploffing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Olieslagerslaan en/of de Hopmanstraat en/of de Bleriotlaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een of meer poltieambten(a)r(en), te weten,) [aangever 1] en/of [aangever 2], welk geweld bestond uit het: gebaren dat anderen mee moeten komen en/of het meelopen in de richting van die [aangever 1] en/of die [aangever 2] en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (telkens) een/of meer mortiergrana(a)t(en) en/of een of meer Romeinse kaar(s)(en) en/of een of meer Cobra(s), althans een of meer stuks illegaal vuurwerk, in ieder geval enig vuurwerk naar of in de richting van die [aangever 1] en/of die [aangever 2] te gooien/richten, waarbij voornoemd vuurwerk in de nabijheid van die [aangever 1] en/of die [aangever 2] tot ontploffing is gekomen;
hij op of omstreeks 04 januari 2012 te 's-Gravenhage, althans in Nederland [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] dreigend, in een Twitterbericht, de woorden toegevoegd:"Wat een kkzooi in de straat, heb iedere agent onthouden, maak ze allemaal dood, [aangever 3] je kkmoer, ik pak je wel hoerenjong", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 01 januari 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk een of meer ambtenaren van politie Haaglanden, in het openbaar mondeling heeft beledigd, door in/voor, een door de politie Haaglanden geplaatste camera (cameranummer 9401), de Hitlergroet te brengen/te doen;
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee politieagenten door zwaar, illegaal vuurwerk op hen af te schieten, waarbij het vuurwerk vlakbij die agenten tot ontploffing is gekomen.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieagent door zich in een twitterbericht dreigend jegens hem uit te laten.
Tot slot heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belediging van ambtenaren van de politie Haaglanden doordat hij naar ter plaatse aanwezige agenten een Hitlergroet heeft gebracht.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman er op gewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de verdachte ontkent een Hitlergroet te hebben gebracht. De verdachte wees slechts naar een jongen die verderop stond. Voorts heeft de raadsman betoogd dat zich in het dossier geen verklaring bevindt van een verbalisant die zich door het door de verdachte gemaakte gebaar beledigd heeft gevoeld.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. 1
Verbalisant [aangever 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 1 januari 2012, vanaf omstreeks 00.15 uur, als wijkagent bij de politie Haaglanden werkzaam was te 's-Gravenhage, op de Olieslagerslaan en Hopmanstraat. Hij was met zijn collega [aangever 2].2 Hij heeft verklaard dat een groep personen vuurwerk afstak in de richting waar hij en [aangever 2] zich bevonden. [aangever 1] heeft gezien dat er constant met vuurwerk richting hen werd gewezen, gegooid en geschoten en dat het om hen heen neerkwam op afstanden van minder dan 2 à 3 meter. Het kwam boven, voor, naast en achter hen tot ontploffing. [aangever 1] voelde dat er vuurwerk tegen zijn rug aankwam. [aangever 1] heeft verklaard dat hij uit de groep mensen één persoon herkende, te weten verdachte. Verdachte was zeer prominent aanwezig in de groep en hij heeft in de beleving van [aangever 1] het meeste vuurwerk richting hem en [aangever 2] gegooid.3 [aangever 1] heeft verklaard dat hij op een gegeven moment zag dat er een groep jongens op hen af kwam rennen vanaf de kruising. Ook tijdens dat moment werden hij en [aangever 2] beschoten met allerlei soorten vuurwerk. [aangever 1] heeft verklaard dat hij en [aangever 2] de confrontatie met de jongeren zijn aangegaan en dat zij tijdens die confrontatie bestookt werden met vuurwerk.4
Verbalisant [aangever 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat zich rond 24.00 uur een groep verzamelde op de kruising Hopmanstraat/Olieslagerslaan.5 Hij heeft verklaard dat al vrij snel vuurwerk werd gegooid en geschoten in de richting van hem en [aangever 1]. [aangever 2] zag dat een man een stuk vuurwerk in de richting van hem en [aangever 1] richtte en vuurballen in hun richting schoot, die ongeveer 10 meter voor hun voeten op de grond kwamen. Eén persoon in de groep viel hem bijzonder op. Gedurende een aantal uren vanaf 00.00 uur heeft deze man hen diverse malen met vuurwerk bestookt en de groep ertoe bewogen om mee te doen. [aangever 2] herkende hierin verdachte en hij zag dat verdachte in hun richting lichtballen afschoot die op enkele meters van hen vandaan terechtkwamen.6 Er werd veel zwaar vuurwerk in hun richting afgestoken. [aangever 2] zag diverse lichtflitsen uit een stuk vuurwerk komen, die links en rechts langs hem en zijn collega schoten. Even later zag hij dat er nog steeds verschillende soorten vuurwerk in hun richting werden geschoten. [aangever 2] heeft verklaard dat hij zag dat op een gegeven moment een groep mensen los kwam uit de groep en dat deze groep op hen af kwam lopen.7 Vanuit de groep werd iets gegooid dat vlak voor hen op de grond kwam, waaruit een hevige witte rookwolk ontstond. [aangever 2] heeft verklaard dat hij, nog voordat hij weg kon lopen, een harde knal hoorde en een drukgolf voelde en dat hij een heldere witte lichtflits zag.8
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij zagen dat er op de kruising Hopmanstraat en Olieslagerslaan een groep stond van minimaal 20 man. Zij hebben gezien dat vanuit de groep vuurwerk werd afgestoken. Het vuurwerk werd niet in de hoogte afgestoken maar een paar meter boven de grond, in horizontale richting. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij zagen dat politieagenten [aangever 1] en [aangever 2] zich in de Hopmanstraat bevonden en dat zij door de groep met vuurwerk bestookt werden. Zij hebben verklaard dat zij zagen en hoorden over het portofoonkanaal dat beide agenten zich terugtrokken ten behoeve van hun eigen veiligheid. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat op de kruising Hopmanstraat met de Olieslagerslaan een groep stond van minimaal 20 personen. De groep begon zich te bewegen richting [aangever 1] en [aangever 2]. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat er diverse malen zwaar vuurwerk in de richting van [aangever 1] en [aangever 2] werd afgestoken.9 Het vuurwerk ging vaak laag over de grond. Zij hebben verklaard dat [aangever 1] en [aangever 2] wegrenden en dat zij zagen dat vuurwerk op 2 à 3 meter van [aangever 2] met een zeer harde knal en veel rookontwikkeling tot ontploffing kwam.10
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 00.10 uur op de kruising Olieslagerslaan-Hopmanstraat was. Hij heeft verklaard dat er veel jongeren buiten waren en dat de groep steeds groter werd. Hij zag dat diverse personen vuurwerk afstaken en dat ze dit niet op de gebruikelijke wijze deden. Personen hielden het vuurwerk in hun handen en schoten of gooiden het voornamelijk af in de richting van de Bleriotlaan. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat het vuurwerk voornamelijk terechtkwam in de nabijheid van twee politieagenten. Deze agenten waren in hun uniform gekleed en waren duidelijk herkenbaar als politieagenten. [getuige 1] heeft verklaard dat de agenten daar heel duidelijk aanwezig waren en dat het zicht in de straat goed was.11 [getuige 1] heeft verklaard dat het vuurwerk steeds in hun nabijheid ontplofte en dat de twee agenten, naarmate de tijd vorderde, steeds verschillende posities in de straat kozen. Volgens [getuige 1] deden zij dit enerzijds om de straat goed in de gaten te kunnen houden, maar ook omdat zij steeds bestookt werden met vuurwerk. [getuige 1] heeft verklaard dat, op welke positie de agenten ook stonden, er steeds vuurwerk in hun nabijheid tot ontploffing kwam. Hij kan zich niet indenken dat het per ongeluk is gegaan. [getuige 1] heeft verklaard dat vuurwerk werd afgeschoten in de richting waar op dat moment de agenten stonden en dat hij meerdere personen vuurwerk heeft zien gooien en schieten.12
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij toen hij op de Olieslagerslaan aankwam twee agenten zag staan13, dat er vuurwerk werd gegooid in de richting van deze agenten14 en dat die agenten achteruit liepen. Hij had niet het idee dat het om normaal vuurwerk ging omdat de knal heel erg hard was. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij twee politieagenten op een hoek heeft zien staan15 en dat mensen uit de groep vuurwerk gooiden naar de politie16. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat er een vuurpijl in de richting van de agenten werd afgestoken en dat sommig vuurwerk echt dichtbij kwam. Hij heeft ook gezien dat er een vuurpijl in de richting van die agenten werd afgestoken en dat die agenten opzij moesten springen.17
Ten aanzien van 1 primair:
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de politieagenten. Daartoe moet de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de politieagenten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen doordat er (zwaar) vuurwerk naar en in hun richting werd afgestoken.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of deze aanmerkelijke kans zich inderdaad heeft voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in het dossier onvoldoende duidelijkheid bieden zo'n aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel te kunnen vaststellen. Weliswaar staat vast dat er vuurwerk is gegooid naar de agenten en hebben de agenten verklaard dat dit zwaar vuurwerk betrof. Echter de aard en specifieke kenmerken van dit vuurwerk kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld of, en zo ja welk vuurwerk, zodanig in de onmiddellijke nabijheid van de agenten terecht is gekomen dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Alleen al om deze reden dient vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit te volgen en hoeven de overige verweren die betrekking hebben op dit feit niet te worden besproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De rechtbank stelt ten eerste, op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen, vast dat de agenten [aangever 1] en [aangever 2] in de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2012 door een groep van personen met vuurwerk zijn bestookt. Degenen die daaraan hebben deelgenomen hebben zich daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Vervolgens moet vastgesteld worden of verdachte deel uitmaakte van deze groep en of hij aan het bestoken van de agenten met vuurwerk een significante bijdrage heeft geleverd.
De verdachte heeft erkend dat hij in de nieuwjaarsnacht aanwezig was op de kruising Olieslagerslaan/ Hopmanstraat te 's Gravenhage.18 Verdachte heeft ook verklaard dat hij vuurwerk bij zich had en dat hij vuurwerk heeft afgestoken. De verdachte heeft verklaard agenten te hebben gezien, maar heeft ontkend dat hij zich provocerend heeft opgesteld naar hen toe. De verdachte heeft ontkend openlijk geweld te hebben gepleegd tegen de agenten.19
De rechtbank stelt evenwel vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens de agenten. Daartoe neemt zij in aanmerking bovengenoemde aangiftes van de verbalisanten [aangever 1] en [aangever 2]. Uit deze aangiftes blijkt dat de verdachte in de groep aanwezig was en zelfs een prominente rol heeft vervuld in het jegens de agenten gepleegde geweld. Hij heeft de agenten diverse malen met vuurwerk bestookt. Volgens verbalisant [aangever 2] schoot de verdachte in hun richting lichtballen af, die op enkele meters van hen vandaan kwamen. Voorts baseert de rechtbank zich op de beschrijving van de camerabeelden. Beschreven wordt dat er een groep van ongeveer 30 personen op de hoek van de Hopmanstraat met de Olieslagerslaan staat en dat de verdachte om 00.27 uur vuurwerk afschiet ter hoogte van zijn heup en middel, richting Hopmanstraat/ Bleriotstraat. Vervolgens wordt beschreven dat de verdachte nog diverse malen vuurwerk afschiet in dezelfde richting.20 Ook uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 448 en verder, blijkt dat de verdachte vanaf even voor 00.30 uur diverse malen vuurwerk afschiet in de genoemde richting.21 De verdachte heeft erkend degene te zijn die rond 00.30 uur op de camerabeelden is te zien.22 De verdachte heeft dus deel uitgemaakt van de groep en een significante bijdrage geleverd aan het tegen de agenten gerichte geweld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat illegaal vuurwerk naar de politie is gegooid. Het enige dat het dossier daartoe bevat is de verklaring van de medeverdachte [medeverdacchte 4], dat hij ook met nitraatbommen heeft gegooid, maar dat acht de rechtbank niet voldoende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Uit de aangifte van verbalisant [aangever 3] volgt dat hij op 4 januari 2012 van collega's te horen heeft gekregen dat [verdachte] een twitterbericht had verspreid over hem, waarin onder andere stond: '[aangever 3] je kk moer ik pak je wel hoeren jong'. [aangever 3] voelde zich bedreigd door deze tekst.23 De verdachte heeft erkend dat hij dit bericht via Twitter heeft verspreid.24
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 3] heeft bedreigd met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat de verdachte een ambtenaar heeft beledigd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De rechtbank stelt derhalve vast dat eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht is ten laste gelegd. Nu dit een klachtdelict is en een klacht ontbreekt, terwijl het dossier ook geen aangifte bevat waaruit de intentie tot vervolging kan worden opgemaakt, is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 01 januari 2012 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Olieslagerslaan en de Hopmanstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren, te weten [aangever 1] en [aangever 2], welk geweld bestond uit het vuurwerk naar of in de richting van die [aangever 1] en die [aangever 2] gooien/richten, waarbij voornoemd vuurwerk in de nabijheid van die [aangever 1] en die [aangever 2] tot ontploffing is gekomen.
2.
omstreeks 04 januari 2012 te 's-Gravenhage [aangever 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] dreigend, in een Twitterbericht, de woorden toegevoegd: "[aangever 3] je kkmoer, ik pak je wel hoerenjong".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
- dat ten aanzien van de verdachte huisarrest zal gelden in de periode van 31 december 2012 te 12.00 uur tot 1 januari 2013 te 12.00 uur;
- dat ten aanzien van de verdachte een verbod zal gelden om vuurwerk voorhanden te hebben en/of af te steken in de periode van 1 december 2012 tot 1 februari 2013.
Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard ex artikel 14e, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat in zaken waarin geweld tegen de politie of hulpverleners wordt uitgeoefend, zeker als het geweld plaatsvindt tijdens de feestdagen, zware straffen worden geëist. De gevraagde bijzondere voorwaarden zijn tevens nodig om een duidelijk signaal af te geven aan de verdachte dat dergelijk gedrag onacceptabel is. Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat het afsteken van vuurwerk buiten de toegestane periode in het Vuurwerkbesluit slechts wordt gekwalificeerd als overtreding, zodat het van belang is dat de verdachte dit verbod tevens in de vorm van een bijzondere voorwaarde krijgt opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een langdurige gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie, niet passend is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte na een voorarrest van dertien dagen in vrijheid is gesteld, hetgeen bij de verdachte de verwachting heeft gewekt dat aan hem geen vrijheidsbenemende straf, hoger dan het voorarrest zou worden opgelegd. De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten en het aandeel van de verdachte hierin, een forse werkstraf op zijn plaats is en dat de verdachte bereid is deze te verrichten. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf eventueel aangewezen kan zijn. De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:
In de nieuwjaarsnacht van 2011 op 2012 heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee politieagenten. De verdachte en zijn medeverdachten hebben vuurwerk afgeschoten in de richting van de agenten, die in de nieuwjaarsnacht ter plaatse waren om de rust en orde in Ypenburg te bewaren. De groep waarin de verdachte zich bevond, vertoonde gewelddadig en intimiderend gedrag en verdachte heeft daar aan bijgedragen. De agenten hebben zich hierdoor zeer bedreigd en angstig gevoeld en zij waren niet langer in staat om hun werkzaamheden naar behoren te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten onacceptabel is, zeker gelet op het feit dat de personen waartegen zich het geweld heeft gericht, bezig waren met de uitoefening van een publieke functie. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de politie. Politieagenten behoren hun werk ongestoord te kunnen doen zonder hierin gehinderd te worden. Het feit dat de agenten niet gewond zijn geraakt is een gelukkige omstandigheid die niet aan voorzichtigheid van de verdachte te danken is. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de agenten en voor de door hen, in ieders belang, uitgeoefende werkzaamheden.
Tevens heeft de verdachte zich, kort na het gebeuren in de nieuwjaarsnacht, schuldig gemaakt aan het bedreigen van een politieagent door een twitterbericht te plaatsen waarin hij laat weten dat hij de agent nog wel zal pakken. De agent heeft aangegeven dat hij zich bedreigd heeft gevoeld na het lezen van het bericht. Zeker met het oog op de gebeurtenissen in de nieuwjaarsnacht, wekt dit bepaald geen verbazing. Ook door het plegen van dit feit heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de politie.
Uit het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde, acht zij een lagere straf dan de door de officier van justitie geëiste straf passend. De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Niettemin benadrukt ook de rechtbank de ernst van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en het belang van de publieke taakuitoefening, welk belang verdachte heeft geschaad. Zij is dan ook van oordeel dat oplegging van een werkstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank aan de verdachte daarnaast wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Ook verbindt de rechtbank daaraan de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de eerstvolgende jaarwisseling (op de nader te noemen tijdstippen) thuis zal verblijven, ten einde te voorkomen dat de verdachte opnieuw, en in het bijzonder de komende jaarwisseling, een dergelijk feit zal plegen. De rechtbank ziet ook aanleiding om deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren, om veilig te stellen dat deze ook het beoogde effect heeft.
Ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen bijzondere voorwaarde, zoals gevorderd door de officier van justitie:
Nu door de wetgever geen overgangsregeling is bepaald, is het uitgangspunt dat de gewijzigde wetgeving ook van toepassing is op zaken betreffende feiten gepleegd voor 1 april 2012, tenzij verdachte hierdoor in een ongunstigere positie zou komen te verkeren. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is, nu het slechts de tenuitvoerlegging van de aan het voorwaardelijke strafdeel gekoppelde bijzondere voorwaarde betreft. Het bepaalde in artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook niet geschonden.
De directe uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig met de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6 lid 2 EVRM. De dadelijke uitvoerbaarheid van het huisarrest vloeit immers voort uit de veroordeling door een onafhankelijke rechter binnen een procedure die voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM lid 1 en is naar vaste rechtspraak daarmee een valide basis voor een vrijheidsbeneming na een niet-onherroepelijke veroordeling.
De rechtbank ziet in het daarnaast ook nog opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde inzake bezit van vuurwerk, geen voldoende meerwaarde. Voor zover verdachte buiten de toegestane periode vuurwerk voor handen zou hebben is hij reeds strafbaar op grond van het Vuurwerkbesluit.
7. De vordering van de benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot het gevraagde bedrag van € 500,-. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] tot het gevraagde bedrag van € 500,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] het gevraagde bedrag van € 250,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen zoals deze zijn ingediend door de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] niet onredelijk zijn en dat de verdachte bereid is zijn deel van de gevorderde bedragen te betalen.
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte diverse pogingen heeft ondernomen om zijn excuses aan te bieden aan de benadeelde partij maar dat deze de excuses niet heeft geaccepteerd. De raadsman heeft betoogd dat het, na de moeite die de verdachte heeft gedaan, niet redelijk voorkomt dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen. Voor vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade is immers uitsluitend plaats in de in artikel 6:106 BW vermelde gevallen. Nu niet is gesteld of gebleken dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het toebrengen van dergelijk nadeel en er geen sprake is van lichamelijk letsel, hadden er concrete feiten dienen te worden gesteld waaruit volgt dat de benadeelde partijen in hun persoon zijn aangetast. Hieromtrent hebben zij echter niets gesteld. Nader onderzoek naar de invulling van deze stelplicht door de benadeelde partijen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op voor het strafgeding.
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de werkstraf opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 22 juli 2011, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich realiseert dat hij, nu hij zich wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, de consequenties zal moeten aanvaarden en dat hij dan ook bereid is de voorwaardelijk opgelegde werkstraf te verrichten.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 2 maart 2012, tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 juli 2011, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14e, 14g, 22c, 22d, 141, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN
ten aanzien van feit 2:
BEDREIGING MET ZWARE MISHANDELING
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 160 (honderdzestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 80 (tachtig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich tussen 31 december 2012 te 18.00 uur en 1 januari 2013 te 08.00 uur niet buiten de woning zal begeven alwaar hij bij de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven;
beveelt dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is;
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van feit 2:
verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van parketnummer 09/112200-11:
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 juli 2011, gewezen onder parketnummer 09/112200-11, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Soffers, voorzitter,
mrs. H.M. Boone en A.M.G. van de Kragt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt bedoeld bundels ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, van de politie Haaglanden, dossiernummer PL1535-201200146, doorgenummerd als blz. 1 tot en met 550
2 Proces-verbaal, pag. 29 en 30
3 Proces-verbaal, pag. 30
4 Proces-verbaal, pag. 31
5 proces-verbaal, pag. 33 en 34
6 Proces-verbaal, pag. 34 en 35
7 Proces-verbaal, pag. 35
8 Proces-verbaal, pag. 36
9 Proces-verbaal, pag. 48
10 Proces-verbaal, pag. 49
11 Proces-verbaal, pag. 424
12 Proces-verbaal, pag. 425
13 Proces-verbaal pag. 163
14 Proces-verbaal pag. 165
15 Proces-verbaal pag. 176
16 Proces-verbaal pag. 178-179
17 Proces-verbaal pag. 382
18 Proces-verbaal, pag. 147, 148
19 Eigen verklaring ter terechtzitting
20 Proces-verbaal, pag. 51 en verder
21 Proces-verbaal, pag. 448, 449
22 Eigen verklaring ter terechtzitting
23 Proces-verbaal, pag. 189, e.v.
24 Eigen verklaring ter terechtzitting