1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst. Voorts is verzoeker jong en ongehuwd en heeft hij zijn relatie met zijn achterneef onvoldoende aangetoond. Op grond daarvan acht verweerder de tijdige terugkeer na afloop van het door verzoeker beoogde verblijf onvoldoende geborgd.
3. Verzoeker heeft in bezwaar aangevoerd en nader ter zitting toegelicht, dat hij wel degelijk over voldoende financiële middelen beschikt, hetgeen blijkt uit een groot aantal stukken dat hij heeft overgelegd. Met betrekking tot zijn relatie met zijn achterneef merkt verzoeker op dat op de website van verweerder staat vermeld dat indien men uit hetzelfde gezin als referent komt, men een gezinsstaat dient over te leggen. Voor overige gradaties van verwantschap is slechts voorzien in een bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking. Referent heeft een logiesverstrekking overgelegd. Daarmee heeft verzoeker dus voldoende de verwantschap aangetoond. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd waarom hij zijn sociale en economische binding met zijn land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Bovendien vormt dit geen sterke omstandigheid op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat verzoeker niet tijdig zal terugkeren.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, nu verzoeker een kopie van zijn reservering van een retourvliegticket heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op 28 december 2012 van Turkije naar Amsterdam zal vliegen en op 11 januari 2013 van Amsterdam naar Turkije zal vliegen. Daarmee is het spoedeisende belang van verzoeker gegeven en zal hij worden ontvangen in zijn verzoek.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het gevorderde in deze zaak, dat verweerder wordt opgedragen verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een visum kort verblijf, feitelijk een voorlopig karakter ontbeert. Uit het systeem van de wet- en regelgeving volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf dient aan te vragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien de gevraagde voorlopige voorziening wordt toegewezen zal verzoeker Nederland in kunnen reizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat, die verzoeker met zijn aanvraag heeft beoogd, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van toewijzing van de voorlopige voorziening zijn dan ook onomkeerbaar. In zeer bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij van zijn werkgever alleen voor de periode van 28 december 2012 tot 11 januari 2013 verlof kan verkrijgen en dat verzoeker dus alleen in die periode zijn achterneef in Nederland kan bezoeken en met hem samen Nieuwjaar kan vieren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft het bezoek aan de achterneef om met hem Nieuwjaar te vieren niet een dusdanig bijzondere situatie dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen. Bovendien blijkt uit de door verzoeker overgelegde verklaring van zijn werkgever, die door de gemachtigde van verzoeker ter zitting is vertaald, enkel dat hem voor de periode van 28 december 2012 tot 11 januari 2013 verlof is verleend, maar daar blijkt niet uit dat de werkgever geen mogelijkheid biedt voor verzoeker om voor een andere periode verlof te genieten. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij enkel in de hiervoor genoemde periode verlof zou kunnen opnemen.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zal afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.