ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0327

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/18418 & 12/18417
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Somalische nationaliteit, had op 27 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij besluit van 4 juni 2012 afgewezen op grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij verzocht om te verbieden hem uit te zetten tot vier weken na de uitspraak op het beroep.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker zijn vingerafdrukken had gemanipuleerd, dit niet afdoet aan het feit dat verweerder de behandeling van het asielverzoek aan zich had getrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een procedure waarbij werd bepaald welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep gegrond was en dat het bestreden besluit vernietigd diende te worden. Tevens werd verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat in de hoofdzaak werd beslist. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/18418 (voorlopige voorziening)
AWB 12/18417 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2012 in de zaak tussen
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. mr. J.V. van Vegten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verweerder heeft in zijn brief van 3 december 2012 en ter zitting primair gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat is gebleken dat eiser op 26 juli 2012 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft bij zijn brief een formulier “M100 Bericht van vertrek” gedateerd 31 juli 2012 gevoegd.
4.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van het ontbreken van procesbelang aan de zijde van verzoeker. Het beroep heeft immers geen schorsende werking. Voorts is niet uitgesloten dat verzoeker voor het verstrijken van de overdrachtstermijn weer zal verschijnen. Gezien deze omstandigheden neemt de voorzieningenrechter procesbelang aan.
5. De voorzieningenrechter betrekt bij haar beoordeling van het beroep de volgende feiten. Verzoeker heeft eerder op 24 juni 2009 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 7 december 2009 afgewezen. Het beroep tegen de afwijzing van die aanvraag is bij uitspraak van 30 maart 2011 van deze rechtbank (AWB 09/45750) ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank onder meer heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, mede gelezen in verband met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen.
6. Verzoeker heeft de huidige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op 27 februari 2012. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 juni 2012 op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw afgewezen.
7. Verzoeker voert aan dat verweerder de huidige aanvraag dient te behandelen omdat verweerder de verantwoordelijkheid naar zich heeft toegetrokken door de aanvraag eerder inhoudelijk te behandelen.
7.1 Verweerder brengt daartegen in dat tijdens de eerste procedure geen inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft zijn vingertoppen gemanipuleerd zodat geen dactyloscopisch signalement kon worden vervaardigd. Hiermee heeft hij het onderzoek gefrustreerd en kon verweerder de aanvraag niet beoordelen.
7.2 De voorzieningenrechter vat de grond van verzoeker aldus op, dat sprake is van behandeling van een asielverzoek door de Nederlandse autoriteiten in de zin van artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening.
7.3 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
7.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening wordt onder “behandeling van een asielverzoek” verstaan: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een asielverzoek overeenkomstig het nationaal recht, met uitzondering van de procedure waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van deze Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
7.5 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening behandelen de lidstaten elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens, hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
7.6 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening kan, in afwijking van lid 1 elke lidstaat een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In dat geval wordt deze lidstaat de verantwoordelijke lidstaat in de zin van deze verordening en neemt hij de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich.
7.7 In het eerdere besluit van 7 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat hij het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk heeft gemaakt om onderzoek te doen naar de identiteit en de vraag of hij ooit eerder heeft verbleven in één van de lidstaten van de Europese Unie. Hierdoor is sprake van een contra-indicatie die aan statusverlening in de weg staat. Verweerder heeft op grond daarvan geen geloof gehecht aan de gestelde identiteit, nationaliteit en verklaringen van verzoeker en hem tevens artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw tegengeworpen. Dit besluit heeft in beroep stand gehouden.
7.8 Met het besluit op de asielaanvraag van 7 december 2009 heeft verweerder het asielverzoek in behandeling genomen in de zin van artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening nu verweerder hiermee als bevoegde instantie over een asielverzoek overeenkomstig het nationaal recht heeft beslist. Van een uitzondering in de zin van een procedure waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van deze Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek is geen sprake. Aan het vorenstaande doet niet af dat verweerder niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van verzoeker. Hoewel het de voorzieningenrechter onwenselijk voorkomt dat de vreemdeling door zijn vingerafdrukken te manipuleren kan bewerkstelligen waar zijn asielverzoek dient te worden behandeld, vloeit uit het vorenstaande voort dat ingevolge artikel 2, aanhef en onder e van de Verordening, verweerder de behandeling van het asielverzoek aan zich heeft getrokken.
7.9 Al op grond hiervan is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
8. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 juni 2012;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.