ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0256

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
407433 - HA RK 11-714
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap en rechtsgeldigheid van optieverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die zijn Nederlandse nationaliteit wilde bevestigen. De verzoeker, geboren in 1932, heeft zich in 1973 vanuit Suriname in Nederland gevestigd en heeft altijd de Nederlandse nationaliteit behouden. De zaak draait om de rechtsgeldigheid van een optieverklaring van 12 maart 1981, waar de gemeente Rotterdam op baseerde dat de verzoeker de Surinaamse nationaliteit had gekozen, waardoor hij de Nederlandse nationaliteit zou hebben verloren. De verzoeker betwistte de rechtsgeldigheid van deze optieverklaring en voerde aan dat hij nooit de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 18 oktober 2012 plaatsvond. De verzoeker heeft zijn standpunt onderbouwd met argumenten en bewijsstukken, waaronder een verklaring van het Surinaamse Ministerie van Binnenlandse Zaken dat hij nooit de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen. De IND, die de belangen van de staat vertegenwoordigde, stelde dat de optieverklaring rechtsgeldig was en dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit had verloren.

Na beoordeling van de ingediende documenten en de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verzoeker op 12 maart 1981 rechtsgeldig had geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit. De rechtbank twijfelde aan de authenticiteit van de optieverklaring en concludeerde dat de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit had behouden. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker vanaf zijn geboorte in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en wees het verzoek van de verzoeker om het besluit van de gemeente Rotterdam te vernietigen af, aangezien de rechtbank enkel kon vaststellen dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 407433 / HA RK 11-714
Beschikking van 13 december 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A. Jankie te Den Haag,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 1 november 2011 ingediende verzoekschrift,
- de brieven van mr. Jankie van 15 en 16 oktober 2012 (met bijlagen),
- de brief van de IND van 29 augustus 2012 (met bijlagen),
- de brief van de officier van justitie van 21 september 2012.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Verschenen
zijn verzoeker, vergezeld van zijn dochter en mr. Jankie, en mr. Meijer namens de IND.
Mr. Jankie en mr. Meijer hebben pleitnota's overgelegd. De officier van justitie heeft te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1932 te [woonplaats]. Op 6 juli 1973 heeft hij zich vanuit Suriname in Nederland gevestigd. Verzoeker was op dat moment in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 had verzoeker woonplaats in Nederland. Hij behield daarom de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft zich nadien nimmer uitgeschreven uit de Nederlandse bevolkingsadministratie.
2.2. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam (verder: de gemeente Rotterdam) geconcludeerd dat verzoeker op 12 maart 1981 te Paramaribo (schriftelijk) heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS), waardoor hij de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft verloren. Daarbij is besloten dat de registratie in de gemeentelijke basisadministratie met betrekking tot de nationaliteit van verzoeker wordt gewijzigd van 'Nederlandse' in 'onbekend'.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND
3.1. Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, en deze ononderbroken heeft bezeten, en het besluit van de gemeente Rotterdam van
2 mei 2011 te vernietigen. Verzoeker voert daartoe - kort gezegd - het volgende aan.
Hij heeft nimmer geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit en bestrijdt de rechtsgeldigheid van de betreffende optieverklaring van 12 maart 1981. Verzoeker stelt zich daarom (primair) op het standpunt dat de overgelegde kennisgeving ingevolge de TOS (de optieverklaring) waarop de gemeente Rotterdam en de IND zich beroepen geen rechtsgevolg kan hebben. Daar komt bij dat verzoeker zowel bij de Nederlandse als bij de Surinaamse autoriteiten als Nederlander bekend staat. Verzoeker stelt zich dan ook op het standpunt dat hij nimmer de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en altijd Nederlander is gebleven.
Verzoeker voert nog aan dat het in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur als hem na dertig jaar alsnog zijn Nederlanderschap zou worden ontnomen. Bovendien zou dat leiden tot staatloosheid nu de Surinaamse autoriteiten hem niet als Surinamer erkennen.
3.2. De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker op 12 maart 1981 op grond van artikel 5 lid 1 van de TOS rechtsgeldig heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit en dat hij als gevolg daarvan op grond van artikel 2 lid 1 TOS de Nederlandse nationaliteit verloor. Voor de IND bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de optieverklaring. De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.3. De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de IND.
4. De beoordeling
4.1. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn betwisting van de rechtsgeldigheid van de optieverklaring het volgende aangevoerd. Het betreffende optieformulier is volgens hem slechts een kopie. Van de juistheid van de inhoud en ondertekening mag daarom niet worden uitgegaan. Hij heeft het betreffende optieformulier nimmer ondertekend. Het formulier bevat onjuistheden en relevante kenmerken ontbreken. Een grafologisch onderzoek zou volgens verzoeker moeten uitwijzen of de op het formulier geplaatste handtekening van hem is. Een dergelijk onderzoek kan echter niet worden uitgevoerd omdat de daarvoor benodigde originele optieverklaring niet bij de Nederlandse autoriteiten berust. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat het op de verklaring voorkomende adres niet het adres is waar hij verbleef als hij in Suriname was. Voorts voldoet het formulier volgens verzoeker ook overigens niet aan de vereisten. Het bevat een ongeldige datum, de legalisatie van de handtekening ontbreekt, de handtekening van de functionaris ten overstaan van wie de verklaring is gedaan ontbreekt en het dienststempel ontbreekt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet de Surinaamse nationaliteit bezit, beroept verzoeker zich onder meer op een verklaring van het Surinaamse Ministerie van Binnenlandse Zaken, Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB), van 23 december 2011, inhoudende dat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker nimmer de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen.
4.2. Het Surinaamse Ministerie van Buitenlandse zaken heeft de Nederlandse ambassade in Paramaribo op 7 juli 2011 bericht dat verzoeker de Surinaamse nationaliteit niet bezit. De ambassade heeft naar aanleiding daarvan op 20 januari 2012 via genoemd ministerie aan het Centraal Bureau voor Burgerzaken (CBB) te Paramaribo nadere vragen voorgelegd met betrekking tot de (bekendheid met de) optieverklaring en de gevolgen daarvan. Tevens is daarbij verzocht om historische adresgegevens van verzoeker en is geïnformeerd naar de mogelijke verstrekking van Surinaamse paspoorten. Op deze vragen is echter, ondanks herhaalde verzoeken, geen antwoord ontvangen. Of de originele optieverklaring nog in Suriname berust, is dan ook niet bekend.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Geconstateerd moet worden dat in de overgelegde optieverklaring vóór de 12 van '12 maart 1981' nog een - slecht leesbaar - cijfer is vermeld dat duidt op een getal in de twintig. Gelet hierop kan er naar het oordeel van de rechtbank niet als vaststaand van worden uitgegaan dat de optieverklaring op 12 maart 1981 is gedaan. Verder is niet gebleken dat de handtekening van degene die de verklaring heeft afgelegd is gelegaliseerd en ontbreekt het dienststempel. Dit terwijl de kennisgeving is gedaan met gebruikmaking van het als bijlage bij de handleiding van de TOS gevoegde modelformulier en dit model voorziet in legalisatie en een dienststempel. Verificatie van de handtekening kan thans niet plaatsvinden, nu alleen een (slecht leesbare) kopie van de verklaring beschikbaar is. Wegens het ontbreken van nadere informatie van het CBB kan ook niet worden geverifieerd of in de verklaring de juiste adresgegevens zijn opgenomen, zoals door verzoeker wordt bestreden. Weliswaar kan een optieverklaring, zoals de IND heeft aangevoerd, vormvrij geschieden, in al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de in deze zaak overgelegde optieverklaring. Die twijfel wordt versterkt door de mededelingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Suriname en het CBB, inhoudende dat verzoeker de Surinaamse nationaliteit niet bezit, respectievelijk nimmer heeft verkregen. Bovendien heeft verzoeker blijkens de stukken van het geding in het verleden voor verblijf in Suriname verblijfsvergunningen moeten aanvragen. In de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verzoeker op 12 maart 1981 rechtsgeldig heeft geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit. Aan de opname van de verklaring in het nationaliteitenregister in Nederland kent de rechtbank in het onderhavige geval derhalve geen betekenis toe. De rechtbank gaat voorts voorbij aan de stellingen van de IND ten aanzien van de wijze van verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van [A] en [B], zonen van verzoeker, aangezien deze stellingen berusten op de onderhavige optieverklaring. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden.
4.4. Niet is gesteld of gebleken dat verzoeker vóór 1975 een andere dan de Nederlandse nationaliteit heeft gehad. De rechtbank zal daarom vaststellen dat verzoeker vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
4.5. Voor zover het verzoek nog ziet op het vernietigen van het besluit van de gemeente Rotterdam van 2 mei 2001 overweegt de rechtbank dat zij in het kader van deze artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap-procedure enkel kan overgaan tot vaststelling van het Nederlanderschap. Op grond van artikel 19 RWN is de gemeente Rotterdam aan deze beschikking gebonden nadat zij onherroepelijk is geworden.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1932 te [woonplaats], vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit,
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris, mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2012.