ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ0015

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/15515 UVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in relatie tot medische noodsituaties en uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse eiser en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De eiser had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, die betrekking heeft op uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had volstaan met het ongemotiveerd toepassen van artikel 64 Vw 2000 met ingang van de datum van de laatste beslissing op bezwaar. De rechtbank benadrukte dat de wijziging van de wetgeving per 1 juli 2010 een ruimere toepassing van artikel 64 Vw 2000 met zich meebracht, en dat de minister had moeten onderzoeken of de medische omstandigheden van de eiser al eerder aanleiding gaven voor toepassing van dit artikel.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de minister in zijn besluit onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de motivering van het besluit ondeugdelijk was. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van het vreemdelingenrecht, met name in situaties waarin medische noodsituaties een rol spelen bij de beoordeling van uitstel van vertrek. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de wijziging van de wetgeving gevolgen heeft voor de rechten van vreemdelingen die in Nederland verblijven om medische redenen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/15515 UVV
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1978], van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 juni 2010 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 maart 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 november 2011, zaaknummer AWB 11/8343, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2011 vernietigd.
Bij besluit van 25 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van eiser gegrond verklaard en hem uitstel van vertrek verleend met ingang van 25 april 2012 tot uiterlijk 25 oktober 2012.
Op 9 mei 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig N.A.H.M. Selim, als tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Feiten
1.1 Naar aanleiding van de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 17 augustus 2010 advies uitgebracht. Het BMA heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat het uitblijven van de behandeling van eiser zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, onder meer omdat de suïcidale gedachten van eiser niet het rechtstreeks gevolg van een onderliggend ziektebeeld zijn. Ook wordt eiser in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen, zij het onder de voorwaarde dat hij tijdens de reis begeleiding behoeft door een psychiatrisch geschoold verpleegkundige, die daarbij tevens kan toezien op het innemen van de benodigde medicatie.
Op 25 januari 2011 zijn aanvullende vragen gesteld aan het BMA. Bij nota van 10 februari 2011 heeft het BMA het advies van 17 augustus 2010 bevestigd.
1.2 Bij uitspraak van 9 november 2011 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en is het besluit van 8 maart 2011 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“4.3(…) De rechtbank is van oordeel dat deze informatie van de behandelend sector voor verweerder aanleiding had moeten zijn voor een nadere beoordeling door het BMA, nu door de behandelaar het gevaar van suïcide – onder meer – wordt gerelateerd aan de paranoïde gedachten van eiser en aan het feit dat hij ook psychotisch is. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder zich, gelet op deze nadere onderbouwing door eiser van zijn stellingen, niet langer zonder nadere motivering op het standpunt stellen dat het suïciderisico van eiser geen gevolg is van zijn ziektebeeld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in het BMA gestelde reisvoorwaarde een nadere toelichting behoeft, nu, gelet op het oordeel van de BMA-arts dat het suïcidegevaar niet voortkomt uit eisers ziektebeeld enerzijds, de voorwaarde van een meereizende psychiatrisch verpleegkundige ter afwending van dit risico anderzijds, niet begrijpelijk is.
4.4 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet op grond van het BMA-advies op het standpunt kunnen stellen dat er bij terugkeer van eiser naar Irak geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.(…)”
Verweerder heeft het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep ingetrokken, zodat de uitspraak in rechte vaststaat.
1.3 Eiser is per 14 december 2011 gedurende twee maanden in behandeling geweest bij Mentrum te Amsterdam.
1.4 Eiser is met ingang van 2 april 2012 opgenomen op de afdeling [locatie] te [plaats]. Volgens de brief van M. Ramkhelewan van Pro Persona van 17 april 2012, zal de behandeling van eiser naar verwachting een half jaar duren.
1.5 Verweerder heeft eiser vervolgens bij het onderhavige besluit uitstel van vertrek verleend op grond van de opname op de afdeling [locatie] te [plaats] voor de duur van de opname met een maximum van zes maanden tot uiterlijk 25 oktober 2012.
2. Standpunten van partijen
2.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet met ingang van een eerdere datum uitstel van verstrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft verleend. Eiser heeft immers al op 2 juni 2010 een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Verweerder heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom het uitstel van vertrek eerst met ingang van 25 april 2012 is verleend. Hierdoor is ook niet gebleken dat verweerder heeft beoordeeld of er aanleiding bestond om een eerdere ingangsdatum te hanteren, zoals verweerder ook is opgedragen in de onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank van 9 november 2011. Dit klemt te meer omdat eiser sinds de invoering van het nieuwe artikel 3.46, derde lid, van de Vb 2000, per 1 juli 2010, vreemdelingrechtelijk belang heeft bij de ingangsdatum van de artikel 64-status. Door de wijziging kan eiser immers in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ als hij het jaar voorafgaand aan die aanvraag toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft gehad.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het bestreden besluit vermelde ingangsdatum rechtens juist is. Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 december 2008 (LJN: BG9491), waaruit volgt dat artikel 64 van de Vw 2000, gelet op de strekking van dat artikel, uitsluitend op de toekomst is gericht. Verweerder kon de voorafgaande periode dus niet beoordelen. Deze uitspraak is nog altijd onverkort van toepassing. Ook uit de formulering van het op 1 juli 2010 gewijzigde artikel 3.46, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, valt niet op te maken dat artikel 64 van de Vw 2000 een verblijfsvoorwaarde is geworden. Het artikel geeft enkel aan wanneer de aanvraag niet wordt afgewezen. Eiser heeft dan ook geen belang bij deze procedure.
3. Wettelijk kader
3.1 In artikel 64 van de Vw 2000 is bepaald dat uitzetting achterwege blijft, zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
3.2 Op grond van artikel 3.46, eerste lid, van het Vb 2000 kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verstrekt onder een beperking verband houdende met het ondergaan van een medische behandeling, indien Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van die medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van de Minister deugdelijk is geregeld.
3.3 Op grond van het beleid als neergelegd in paragraaf B 8.3 Vc 2000, zoals dat luidde tot 1 juli 2010, kon in de gevallen waarin niet werd voldaan aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3.46 Vb 2000 op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “medische noodsituatie” worden verstrekt indien werd vastgesteld dat de betreffende vreemdeling in Nederland een medische behandeling onderging, dat het staken van deze behandeling binnen een termijn van drie maanden zou leiden tot een medische noodsituatie, dat deze behandeling niet beschikbaar was in het land van herkomst en dat deze behandeling langer dan een jaar zou duren. Het betrof een verblijfsrecht van tijdelijke aard.
3.3 Bij besluit van 23 juni 2010 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2010, 244) is aan artikel 3.46 van het Vb 2000 een derde lid toegevoegd. Hierin is bepaald dat de aanvraag niet wordt afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a of c, van de Vw 2000 of op de grond dat de financiering niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Deze wijziging is op 1 juli 2010 in werking getreden.
3.4 Bij Besluit van de Minister van Justitie van 24 juni 2010, nummer WBV 2010/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Staatscourant 2010, 10228) is het beleid met betrekking tot de verblijfsvergunning op medische gronden gewijzigd. Zoals weergegeven in de daarbij toegevoegde paragraaf B8/13 van de Vc 2000 is de beperking ‘medische noodsituatie’ komen te vervallen. In verband daarmee is een overgangsregeling getroffen. Voor aanvragen om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische noodsituatie’ van voor 1 juli 2010 blijft het oude recht gehandhaafd en reeds verleende verblijfsvergunningen onder die beperking behouden hun gelding. Voorts is bepaald dat onder de situatie bedoeld in het nieuwe derde lid van artikel 3.46 van het Vb 2000 ook wordt verstaan de situatie dat de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag houder is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische noodsituatie’.
4. Beoordeling
4.1 De rechtbank is allereerst van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, eiser wel belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Indien vast zou komen te staan dat eiser reeds eerder dan 25 april 2012 recht had op uitstel van vertrek zou dit, gezien de datum van zijn aanvraag en in het licht van hetgeen is bepaald in artikel 3.46, derde lid, van het Vb 2000, mogelijkerwijs kunnen leiden tot vergunningverlening. Gezien de wijziging van het beleid en de wetgeving per 1 juli 2010 kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de jurisprudentie waar verweerder naar verwijst niet meer onverkort van toepassing is. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen en overweegt daartoe als volgt.
4.2 De wijziging van het Vb 2000 en het beleid ter uitvoering daarvan per 1 juli 2010 is een uitvloeisel van het in de brief van 7 oktober 2009 aangekondigde beleidsvoornemen van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie om de verscheidenheid aan toelatingsvormen ‘medisch’ te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2009/2010, 19637, nr. 1305). In die brief heeft de Staatssecretaris deze vereenvoudiging, voor zover van belang, als volgt toegelicht:
“De vereenvoudiging houdt in dat een reguliere vergunning onder de beperking «medische behandeling» in de toekomst alleen nog zal worden verleend als aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan (Nederland als meest aangewezen land, noodzakelijke behandeling en deugdelijke financiering). In de overige gevallen is in principe tijdelijkheid het uitgangspunt, hetgeen zich slecht verhoudt met het onmiddellijk verlenen van een verblijfsvergunning. Ik stel voor om in die situaties voortaan verblijf op basis van artikel 64 Vw toe te kennen. Hiermee wordt de huidige toepassing van artikel 64 Vw uitgebreid, en komt de verblijfsvergunning «medische nood» te vervallen.
De redeneerlijn is als volgt:
• de vreemdeling is in Nederland en voldoet niet aan de vereisten voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking «medische behandeling»;
• het is gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden niet verantwoord om te reizen, bijvoorbeeld omdat stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan;
• de vreemdeling wordt daarom eerst een bepaalde periode (maximaal één jaar of de duur van de behandeling) uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw (en hem en zijn gezinsleden wordt opvang en zorg geboden);
• na een periode van een jaar in de opvang, bij voortdurende medische problematiek, is het redelijk om naar een bestendiger verblijfsrecht met de daarbij behorende rechten (zoals uitplaatsing naar de gemeente) over te gaan;
• daarom kan na ommekomst van een jaar artikel 64 Vw de vreemdeling, indien nog altijd aan de voorwaarden voor artikel 64 Vw wordt voldaan, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier op medische gronden tenzij sprake is van een BMA-advies waarin expliciet wordt aangegeven dat de medische problematiek (naar verwachting) korter zal duren dan een jaar. Bij het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning zullen niet alle voorwaarden voor regulier verblijf worden tegengeworpen (bijv. mvv-vereiste).
(…)
Resumerend zal het nieuwe medische toelatingskader bestaan uit voortzetting van de vergunningen «medische behandeling» en «buiten schuld medisch» en ongewijzigde handhaving van de mogelijkheid tot vrijstelling van het mvv-vereiste om medische redenen. De vergunning «medische nood», die in het verlengde lag van «medische behandeling» zal komen te vervallen. De toepassing van artikel 64 Vw 2000 zal worden uitgebreid en in de toekomst alle situaties beslaan waarin uitzetting om medische redenen, in eerste instantie tijdelijk, achterwege zal blijven.”
4.3 Zoals ook blijkt uit deze toelichting door de toenmalige Staatssecretaris wordt sinds de op 1 juli 2010 ingevoerde wijziging van artikel 3.46 van het Vb 2000 en het ter uitvoering daarvan vastgestelde beleid aan artikel 64 van de Vw 2000 een ruimere toepassing is gegeven dan voorheen. Het op grond van artikel 64 van de Vw 2000 gegeven uitstel van vertrek wordt nu ook toegepast in situaties die voorheen recht gaven op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische noodsituatie’. De Staatssecretaris heeft met de wijziging weliswaar de bedoeling gehad om in het geval van een medische noodsituatie niet meer onmiddellijk tot vergunningverlening over te gaan, maar heeft aan het verblijf op grond van die medische noodsituatie, indien dat langer duurt dan een jaar, wel het gevolg gekoppeld dat een bestendiger verblijf wordt toegestaan. Toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft daarmee verdergaande gevolgen gekregen dan de loutere opschorting van de uitzetting, die naar zijn aard alleen op de toekomst is gericht. In het licht daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008, die zag op het uitstel van vertrek in de oude betekenis, nog onverkort van toepassing is.
4.4 Gezien het belang dat eiser met de wetswijziging heeft gekregen bij de vraag of hij eerder recht had op toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, had verweerder niet mogen volstaan met het ongemotiveerd toepassen van artikel 64 van de Vw 2000 met ingang van de datum van de laatste beslissing op bezwaar. Verweerder had, zoals hem ook was opgedragen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 november 2011, dienen te onderzoeken of de medische omstandigheden van eiser al op een eerder moment tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 aanleiding hadden dienen te geven, zoals dat voorheen ook gebeurde bij het onderzoek naar toekenning van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische noodsituatie’.
4.5 Hieruit volgt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In het nieuwe besluit dient verweerder tevens aandacht te besteden aan de behandeling die eiser reeds in december 2011 heeft ondergaan.
5. De overige beroepsgronden behoeven hierdoor geen bespreking meer.
6. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.