ECLI:NL:RBSGR:2012:BY9421
Rechtbank 's-Gravenhage
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beklag ex artikel 552a Sv inzake vordering historische gegevens door de officier van justitie
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het beklag was ingediend door klaagster, die zich verzette tegen de vordering van de officier van justitie om historische gegevens te verstrekken met betrekking tot haar bijzondere rekening. De officier van justitie had deze gegevens gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een aantal verdachten, waaronder een persoon die betrokken was bij de financiële afwikkeling van transacties. Klaagster stelde dat de gevorderde informatie onder haar verschoningsrecht viel en niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 25, negende lid, van de Wet op het Notarisambt (Wna).
De rechtbank heeft het klaagschrift en de bijlagen bestudeerd, evenals het proces-verbaal van de zitting. Tijdens de behandeling van het beklag op 13 november 2012 is klaagster vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.W. Noorduyn, en heeft de officier van justitie, mr. M.M. Egberts, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. De rechtbank overwoog dat de vordering van de officier van justitie rechtmatig was, aangezien deze binnen de reikwijdte van de specifieke opsporingsbevoegdheid viel. De rechtbank benadrukte dat de wetgever beoogde dat de officier van justitie ruimere bevoegdheden heeft dan de Belastingdienst bij het verkrijgen van informatie van notarissen.
De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de gevorderde gegevens noodzakelijk waren voor het opsporingsonderzoek en dat de vragen die aan klaagster waren gesteld niet verder strekten dan wat de Belastingdienst op basis van artikel 25, achtste lid, Wna kan opvragen. De rechtbank concludeerde dat de informatieverstrekking aan de officier van justitie minder restrictief is in het kader van strafrechtelijke onderzoeken, en dat de vragen van de officier van justitie binnen de wettelijke kaders vielen. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, onder leiding van voorzitter mr. E.A.G.M. van Rens, en de uitspraak werd openbaar gedaan.