uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2012 in de zaak tussen
[A], [B], [C], [D], [E], [F],
[G], [H] en [I], te [plaats], eisers
(gemachtigde: [A]),
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder
(gemachtigde: K. Hobeijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[hotel en café-restaurant J], te [plaats]
(gemachtigde: mr. J.G. Hinnen).
Bij brief van 15 november 2006 heeft [J], te [plaats], (hierna: vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een veranda.
Bij besluit van 22 mei 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 12 januari 2009 heeft verweerder – voor zover hier van belang – het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 21 april 2010 (in de procedure met zaaknummer AWB 09/1278) heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het besluit van 12 januari 2009 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 20 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder – voor zover hier van belang – het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 december 2012 ter zitting behandeld. Namens eisers zijn [A] en [C] verschenen, vergezeld van [K]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde en B. van der Burg.
Namens vergunninghouder is [L] verschenen, bijgestaan door de voornoemde gemachtigde. Tevens is verschenen [M].
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
1.1. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
1.2. Eisers [G] en [I] hebben geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Nu gesteld noch gebleken is dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten, kunnen zij op grond van het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb geen beroep instellen tegen het bestreden besluit. Dit betekent dat het beroep, voor zover dat mede is ingesteld namens [G] en [I], niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het beroep, voor zover dat is ingesteld door of namens de overige eisers (hierna te noemen: eisers), is ontvankelijk.
Ten aanzien van de inhoud van het beroep:
2.1. Bij brief van 15 november 2006 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een reguliere bouwvergunning voor het plaatsen van een veranda aan de voorzijde van het hotel en café-restaurant op het perceel [adres] (hierna: het perceel). Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend, onder verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO. Bij de beslissing op bezwaar van 12 januari 2009 heeft verweerder – voor zover hier van belang – het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
2.2. In de voornoemde uitspraak van 21 april 2010 heeft deze rechtbank – voor zover hier van belang – beslist op het door eisers hiertegen ingestelde beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd was om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, alsmede om hierbij van zijn ter zake geldende beleid af te wijken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt met heldere en dragende argumenten, waarbij geen sprake is geweest van willekeur. Het besluit van 12 januari 2009 ontbeerde evenwel naar het oordeel van de rechtbank in zoverre een deugdelijke motivering, dat met betrekking tot het gestelde inzake de geluidsoverlast niet duidelijk was dat verweerder dat aspect – in het kader van de te maken belangenafweging – deugdelijk in beschouwing had genomen. De rechtbank heeft het besluit van 12 januari 2009 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
2.3. Conform de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder – voor zover hier van belang – bij het bestreden besluit opnieuw op de bezwaren van eisers beslist en de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij te kennen gegeven dat de tekst van het besluit van 12 januari 2009 als herhaald en ingelast moet worden beschouwd en deze tekst aangevuld met een motivering ten aanzien van het aspect geluid.
3. Eisers voeren in beroep – kort weergegeven – aan dat zij hun bezwaren tegen het bouwplan, voor zover deze door verweerder ongegrond zijn verklaard, onverkort handhaven. Voorts stellen eisers dat verweerder zijn besluitvorming wat betreft het aspect geluid heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens. Het door vergunninghouder ingeschakelde adviesbureau [N] is naar hun mening uitgegaan van verouderde meetgegevens, aangezien die betrekking hebben op een inmiddels niet meer bestaande situatie. Deze gegevens kunnen volgens eisers dan ook niet als betrouwbaar en representatief worden beschouwd. Voorts hebben eisers het door [N] uitgebrachte onderzoeksrapport van 5 november 2011 voorgelegd aan adviesbureau “BK geluid en trillingen” (hierna: BK) voor een verkennende contra-expertise. BK is tot de conclusie gekomen dat [N] verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd en dat het rapport van [N] een te positieve indruk geeft over het geluidsniveau en de geluidsbelasting van de inrichting. Het bestreden besluit berust dan ook volgens eisers niet op een deugdelijke motivering ten aanzien van het aspect geluid. Voorts komt verweerders besluitvorming in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus eisers.
4.1. De rechtbank stelt vast dat haar voornoemde uitspraak het oordeel bevat dat de besluitvorming van verweerder, behoudens voornoemd motiveringsgebrek, de toets der kritiek kan doorstaan, waarbij de door eisers aangevoerde beroepsgronden – met uitzondering van het gestelde ten aanzien van geluidsoverlast – uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geacht moeten worden te zijn verworpen. Nu tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, heeft de uitspraak gezag van gewijsde gekregen. Dit betekent dat de rechtbank thans niet mag treden in een beoordeling van de vorenbedoelde, reeds eerder door haar verworpen beroepsgronden – voor zover deze opnieuw door eisers zijn aangevoerd. De rechtbank verwijst op dit punt naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS; ingezet bij de uitspraak van 6 augustus 2003, LJN: AI0801).
4.2. Het vorenstaande betekent dat het geschil zich thans toespitst op de vraag of met het bestreden besluit alsnog een afdoende motivering aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd met betrekking tot het aspect geluid.
5.1. In dit kader kan, gelet op de jurisprudentie van de ABRvS (zie onder meer de uitspraak van 2 maart 2011, LJN: BP6315), slechts aan de orde zijn de vraag of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vrijstelling niet kan worden verleend, omdat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) opgenomen geluidsnormen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2. Verweerder heeft conform het bepaalde in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit een indicatieve berekening uitgevoerd van de geluidsniveaus op de gevels van omliggende woningen als gevolg van het stemgeluid op de veranda. Verweerder is hierbij uitgegaan van een “worst case”-scenario, inhoudende dat er 40 personen op de veranda aanwezig zijn, waarvan er 20 tegelijkertijd continu praten met een stemgeluid van 70 dB(A). Dit leidt volgens verweerder tot de conclusie dat er gedurende de dag- en avondperiode geen overtredingen zijn te verwachten van de toegestane geluidsniveaus. Indien de veranda gedurende de nachtperiode (vanaf 23:00 uur) geopend zou zijn, zou de geluidsnorm worden overschreden. Afgezien van het door verweerder gekozen uitgangspunt dat de veranda ruimte biedt voor maximaal 40 personen, welk uitgangspunt door eisers wordt bestreden en hierna onder 5.4 nader zal worden besproken, is gesteld noch gebleken dat de berekeningen door verweerder niet juist zijn uitgevoerd of dat de uitkomsten ervan niet juist zijn. Gelet hierop, alsmede de omstandigheid dat de veranda op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening slechts geopend mag zijn tot 23:00 uur en hiervan geen ontheffing is verleend, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand geen reden bestaat om aan te nemen dat de veranda niet voldoet aan de vereisten uit het Activiteitenbesluit.
5.3. Anders dan eisers menen, heeft verweerder het hiervoor weergegeven standpunt niet gebaseerd op het voornoemde onderzoeksrapport van [N]. Dit rapport, tot stand gekomen in opdracht van vergunninghouder, was evenwel beschikbaar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit – verweerder heeft zelfs zijn besluitvorming aangehouden in afwachting hiervan – zodat de vraag aan de orde is of dit rapport verweerder tot een andere conclusie had moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval, nu dit rapport de bevindingen van verweerder slechts bevestigt. De conclusie van [N] ten aanzien van stemgeluid op de veranda luidt immers dat zelfs indien tien maal 40 personen aanwezig zouden zijn op de veranda en de ramen open zouden staan, wordt voldaan aan de geluidsnorm in de avondperiode (tot 23:00 uur). Het gebruik van de veranda in de avondperiode in combinatie met muziek (standaard popmuziek of rustige livemuziek) in de aan de veranda grenzende “[O]” levert volgens [N] evenmin een overschrijding op van de geluidsnormen.
5.4. In de door eisers in het geding gebrachte contra-expertise van BK wordt vooral kritiek geuit op de door [N] gehanteerde uitgangspunten – zoals de aanwezigheid van extra geluidsisolatie en thermisch isolerend dubbelglas – met betrekking tot de inrichting. Nu [N] evenwel feitelijke geluidsmetingen heeft verricht, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant of deze uitgangspunten juist zijn. Evenmin relevant is de vraag of er in de praktijk 40 – waar [N] en overigens ook verweerder vanuit gaat – of 51 personen tegelijk aanwezig kunnen zijn op de veranda, gelet op de door BK niet (voldoende) bestreden conclusie van [N] dat zelfs de aanwezigheid van 400 personen niet zou leiden tot een overschrijding van de geluidsnormen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat op de contra-expertise van BK door [N] bij brief van 6 september 2012 overigens afdoende is gereageerd.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relevante belangen ten aanzien van het aspect geluid aldus voldoende kenbaar en deugdelijk heeft afgewogen.
6. Eerst ter zitting hebben eisers gesteld dat het bouwplan een overschrijding van de geldende parkeernormen tot gevolg heeft. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de goede procesorde zich er evenwel tegen dat deze grond bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken. Door het late tijdstip waarop eisers deze beroepsgrond naar voren hebben gebracht – hetgeen voor rekening en risico van eisers moet komen – is verweerder immers de mogelijkheid ontnomen op dit punt een gedegen reactie te geven. Dat deze kwestie wel in bezwaar aan de orde is geweest rechtvaardigt niet een ander oordeel.
7. Van strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
8. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn – gelet op de datum van de aanvraag door verweerder terecht aangewende – bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO. Aangezien voorts geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (oud) genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder terecht de gevraagde bouwvergunning verleend.
9. Het beroep van eisers is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld namens [G] en [I], niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Aarts, mr. D.A.J. Overdijk en mr. A. Douwes, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Koppe, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.