RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Utrecht, eiser
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. X.J. Polak).
Bij besluit van 25 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot afgifte van een W2-document afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Yap als waarnemer van gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is of verweerders weigering eiser een W2-document te verstrekken in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
3. Eiser, van Iraakse nationaliteit, is naar eigen zeggen op 6 februari 2003 Nederland ingereisd. Op 22 februari 2003 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze aanvraag is bij besluit van 18 januari 2008 afgewezen. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2009 ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak bevestigd.
4. Bij besluit van 22 september 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor opschorting van het vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder heeft bij besluit van 2 december 2010 het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 september 2009 ongegrond verklaard. Bij besluit van 2 december 2010 is eiser ongewenst verklaard ex artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2011 het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen voormelde besluiten op bezwaar. Bij uitspraak van 7 juli 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, de beroepen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
5. Op 27 juni 2011 heeft eiser verweerder verzocht hem een W2-document te verstrekken.
6. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor het verzochte W2-document, omdat hij niet behoort tot de categorieën vreemdelingen die in aanmerking komen voor de verstrekking van dat document. Volgens verweerder behoort eiser niet tot categorie 5, omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g, of h, van de Vw 2000 en mag eiser de behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep niet in Nederland afwachten. Hieruit volgt dat geen sprake is van rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Nu het hebben van rechtmatig verblijf een voorwaarde is voor verstrekking van een W2-document in de zin van artikel 9 van de Vw 2000 juncto artikel 3.3 Voorschrift Vreemdelingen, komt eiser reeds hierom niet in aanmerking voor het gevraagde document.
7. Eiser heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven. Hij heeft daartoe gesteld dat hem weliswaar het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, maar dat vaststaat dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en daarom niet uitzetbaar is. Volgens eiser is zijn situatie gelijk te stellen aan de categorieën vreemdelingen als genoemd in het WBV 2007/44 aan wie een W2-document wordt verstrekt. Verder heeft eiser gesteld dat hij onder medische behandeling staat en dat hij, indien hem het gevraagde document wordt onthouden, het gevaar loopt dat medische behandeling hem wordt ontzegd.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 verschaft Onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2º, 4º, en 6º, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
10. In het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 20 december 2007, nr. 2007/44, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2007/44) (Stcrt. 2008, nr. 3) staat het volgende:
11. “Andere vreemdelingen
Voor andere vreemdelingen is als identiteitsdocument aangewezen een ingevolge de Vw voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. De voor het hebben van toegang tot Nederland vereiste documenten voor grensoverschrijding zijn aangewezen bij artikel 2.3 Vb. Deze bepaling is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie gedurende de vrije termijn verblijf is toegestaan, maar ook op vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven. Enkel in zeer bijzondere omstandigheden, waarbij met name gedacht moet worden aan het feit dat betrokkene al is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan aanleiding bestaan alsnog een W2-document te verstrekken.”
12. In de toelichting op het WBV 2007/44 staat het volgende:
13. “Algemeen
Artikel 4.21, eerste lid, onderdeel d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 schept de mogelijkheid om bij ministeriële regeling een model vast te stellen voor een document waarmee vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 onder f, g, h, j of k van de Vreemdelingenwet 2000 en die niet beschikken over een document voor grensoverschrijding hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kunnen aantonen. Het artikel schept geen verplichting om aan iedere vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 onder f, g, h, j of k van de Vreemdelingenwet 2000, al dan niet desgevraagd, een dergelijk document te verstrekken. Aan de volgende vier categorieën vreemdelingen werd reeds een W2-document verstrekt: (…)
14. Met de wijziging van artikel 3.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is een vijfde categorie vreemdelingen toegevoegd. Het betreft vreemdelingen die in het verleden een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend en die thans in afwachting zijn van een besluit of rechtelijke uitspraak omtrent een aanvraag om verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Uitdrukkelijk geldt ook hier dat het bezit van een W2-document niet met zich meebrengt dat de vreemdeling wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. (…)
Naast deze vijf categorieën kan uitsluitend in zeer bijzondere omstandigheden, waarbij met name gedacht moet worden aan het feit dat betrokkene al is vrijgesteld van het paspoortvereiste, aanleiding bestaan alsnog een W2-document te verstrekken.”
15. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 april 2011 (LJN: BQ0407) – kort gezegd – geoordeeld dat uit voormelde bepalingen blijkt dat voor afgifte van een W2-document is vereist dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft en dat verweerder niet de bevoegdheid toekomt – ook niet in zeer bijzondere omstandigheden – dit document af te geven indien geen sprake is van rechtmatig verblijf.
16. Bij uitspraak van 16 maart 2012 (LJN: BW0010) heeft Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen dat een W2-document slechts dient ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en – indien van toepassing – het rechtmatig verblijf van vreemdelingen. Volgens de Afdeling in genoemde uitspraak staat de vraag of de betreffende vreemdeling in aanmerking komt voor een W2-document daarom los van de vraag of zij voor vergunningverlening in aanmerking komt dan wel of zij al dan niet moet terugkeren naar Iran.
17. Gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling moet naar het oordeel van de rechtbank thans, anders dan uit genoemde uitspraak van 5 april 2011 volgt, worden geoordeeld dat het standpunt van verweerder dat voor afgifte van een W2-document rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland vereist is, niet juist is. Dit betekent dat verweerder had dienen te beoordelen of in het geval van eiser, die ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf in Nederland had, sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in het WBV 2007/44.
18. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich niet leent voor finale geschilbeslechting dan wel voor toepassing van de bestuurlijke lus. Verweerder zal derhalve een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
19. Aan wat eiser overigens heeft aangevoerd komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
21. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in het proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.