ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7548

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
402512 - HA RK 11-520
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op basis van biologisch vaderschap en DNA-onderzoek

In deze zaak verzoekt de verzoekster, geboren in Suriname, de rechtbank om vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Dit verzoek is gebaseerd op de erkenning door haar vader, die van Nederlandse nationaliteit is, op 28 september 2010. De verzoekster stelt dat uit DNA-onderzoek blijkt dat haar vader haar biologische vader is. De rechtbank heeft te beoordelen of het biologisch vaderschap binnen de vereiste termijn van één jaar na de erkenning is aangetoond, zoals vereist door artikel 4 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 september 2011 werd ingediend. De rechtbank heeft verschillende brieven en rapporten in overweging genomen, waaronder een DNA-onderzoek dat is uitgevoerd door een niet-geaccrediteerd laboratorium in de Verenigde Staten. Dit onderzoek voldeed niet aan de eisen van het Besluit DNA-onderzoek vaderschap. Een tweede DNA-onderzoek, uitgevoerd door een geaccrediteerd laboratorium, bevestigde echter de biologische relatie tussen de verzoekster en haar vader.

De rechtbank concludeert dat, ondanks het eerste niet-geaccrediteerde onderzoek, de bijzondere omstandigheden van de zaak en de bevestiging door het tweede onderzoek voldoende zijn om te oordelen dat het biologisch vaderschap tijdig is aangetoond. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekster toe en stelt vast dat zij vanaf de datum van erkenning in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm en openbaar uitgesproken op 20 december 2012.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 402512 / HA RK 11-520
Beschikking van 20 december 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], Suriname,
wettig vertegenwoordigd door haar vader [vader], wonende te [woonplaats], en haar moeder [moeder], wonende te [woonplaats], Suriname,
verzoekster,
advocaat mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
Verzoekster wordt hierna aangeduid met '[verzoekster]' en belanghebbende met 'de IND'.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 september 2011 ingekomen verzoekschrift;
- de brieven van de IND van 21 november 2011, 3 oktober 2012 en 29 november 2012;
- de brieven van mr. Van Riet van 6 januari 2012, 18 mei 2012, 20 en 24 november 2012 en 14 december 2012;
- de brief van de officier van justitie van 8 november 2012.
1.2. [verzoekster] gaat akkoord met het afdoen van het verzoek buiten zitting indien het verzoek wordt toegewezen. De IND en de officier van justitie hebben geen behoefte aan een mondelinge behandeling van het verzoek.
2. De feiten
2.1. De rechtbank gaat uit van de volgende niet weersproken feiten. [verzoekster] is geboren op [geboortedatum] 1997 te [woonplaats] uit het huwelijk van [moeder] en haar echtgenoot [A]. Bij uitspraak van het Kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van 9 maart 2010 is de ontkenning van de wettigheid van [verzoekster] door [A] gegrond verklaard. De uitspraak is op 23 september 2010 in de registers van de burgerlijke stand te Paramaribo ingeschreven.
2.2. Op 28 september 2010 is [verzoekster] in Paramaribo erkend door [vader], van Nederlandse nationaliteit. De erkenner was op dat moment gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van [verzoekster].
2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 27 december 2011 is vastgesteld dat tussen de erkenner en [verzoekster] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
3. Het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
3.1. [verzoekster] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Ter onderbouwing van haar verzoek voert zij aan dat zij op 28 september 2010 door een Nederlander is erkend en dat uit een rapport van het academisch ziekenhuis Paramaribo van 10 mei 2011 blijkt dat de erkenner met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid haar biologische vader is. Nu de rechtbank bij beschikking van 27 december 2011 heeft vastgesteld dat er tussen de erkenner en [verzoekster] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en een tweede DNA onderzoek tot dezelfde conclusie komt als het eerste onderzoek, is [verzoekster] van mening dat zij vanaf de erkenning op 28 september 2010 op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
3.2. De IND constateert dat niet binnen één jaar na de erkenning van [verzoekster] het biologisch vaderschap van de erkenner door middel van een DNA-rapport van een laboratorium als bedoeld in het besluit DNA-onderzoek vaderschap is aangetoond. De IND merkt op dat het eerste DNA-onderzoek eenzelfde uitkomst heeft als het tweede onderzoek. De IND refereert zich vervolgens aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
4. De beoordeling
4.1. Het verzoek is gebaseerd op artikel 4 lid 4 RWN dat bepaalt dat door erkenning Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische vaderschap bij of binnen een termijn van één jaar na de erkenning aantoont.
4.2. Niet staat ter discussie dat [verzoekster] bij haar geboorte op [geboortedatum] 1997 niet in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. Voorts staat vast dat zij op 28 september 2010 is erkend door [vader], van Nederlandse nationaliteit. De erkenner was ten tijde van de erkenning gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van [verzoekster], maar deze rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de erkenner en [verzoekster], zodat de erkenning niet nietig is wegens strijd met de openbare orde.
4.3. De rechtbank dient thans te beoordelen of voldaan is aan de voorwaarde dat het biologisch vaderschap binnen één jaar na de erkenning is aangetoond.
4.4. [verzoekster] voert aan dat haar vader ([vader]) zich na haar erkenning heeft gewend tot de Nederlandse ambassade te Paramaribo en dat hij door die ambassade voor een DNA-onderzoek is verwezen naar dokter J.F. Codrington, verbonden aan het Academisch ziekenhuis te Paramaribo. Het daadwerkelijke DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden in een laboratorium in de Verenigde Staten (Ohio). Door de IND is onweersproken gesteld dat dit onderzoek niet voldoet aan de normen en eisen die zijn gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap, omdat het Amerikaanse laboratorium niet is geaccrediteerd conform de aanbevelingen van de Paternity Testing Commission of the International Society of Forensic Genetics (ISFG).
4.5. Een tweede door [verzoekster] overgelegd DNA-rapport van 28 augustus 2012 komt tot dezelfde conclusie als het hiervoor bedoelde Amerikaanse onderzoek. Het tweede DNA-onderzoek is uitgevoerd door Verilabs/BaseClear B.V. Dit instituut voldoet wel aan de normen en eisen gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap.
4.6. De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden. Binnen één jaar na de erkenning is de erkenner naar de Nederlandse ambassade te Paramaribo geweest en is aldaar doorverwezen naar een niet geaccrediteerd instituut om door middel van een DNA-onderzoek aan te tonen dat hij de biologische vader is van [verzoekster]. Het eerste DNA-rapport is binnen de termijn van één jaar afgegeven op 10 mei 2011. Nu ook een tweede rapport, afgegeven op 28 augustus 2012 door een wel geaccrediteerd instituut, tot de conclusie komt dat de erkenner de biologische vader is van [verzoekster], is eventuele twijfel aan de inhoud van het eerste rapport weggenomen en komt de rechtbank onder deze bijzondere omstandigheden tot de conclusie dat het biologisch vaderschap tijdig is aangetoond. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek dient te worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] vanaf 28 september 2010 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.