RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 12/17113, V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4] en [nummer 5]
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam 1], eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5], tezamen aangeduid als eisers,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. M. Garabitian (zitting 15 augustus 2012) en mr. D.S. Asarfi (zitting 28 november 2012), beiden ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 december 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvragen van eisers tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv).
Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbericht van 25 januari 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij faxbericht van 24 mei 2012 beroep ingesteld.
De zaak is op 15 augustus 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. De gemachtigde van eisers en [naam X] (hierna: referent), zijn ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen A. Yahye, tolk. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 3 september 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht een aantal vragen te beantwoorden.
Bij faxbericht van 18 oktober 2012 heeft verweerder de gestelde vragen beantwoord.
Bij faxbericht van 12 november 2012 hebben eisers hierop gereageerd.
De zaak is op 28 november 2012 verder behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. De gemachtigde van eisers en referent zijn ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen A. Abdi, tolk. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Verweerder is op grond van artikel 7 van het Souverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt. 1814, 4) bevoegd tot het verlenen van een visum, waaronder begrepen een mvv.
2.1.2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), voor zover hier van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
2.1.4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) maakt de IND in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
2.2. Het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
De tegenstrijdigheden in de verklaringen van eisers en referent zijn van dien aard dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin hebben behoord.
Verweerder volgt eisers niet in hun standpunt dat de interviews op de Nederlandse ambassade in Addis Abeba (hierna: ambassade) onvoldoende zorgvuldig zijn afgenomen om te kunnen dienen als middel om de gezinsband vast te stellen. Bij het horen van [naam 2] (geboortedatum [datum 1]) en [naam 3] (geboortedatum [datum 2]) op 23 december 2011 is voldoende rekening gehouden met hun leeftijd. Aan hen zijn eenvoudige vragen gesteld over hun dagelijkse bezigheden. Niet gebleken is dat de kinderen deze vragen niet hebben begrepen. De stelling van eisers dat zij ten onrechte geen correcties en aanvullingen naar voren hebben kunnen brengen, gaat eraan voorbij dat eisers in bezwaar alles naar voren hebben kunnen brengen wat zij van belang achten. Uit de verslagen van de gehoren blijkt dat eisers is gevraagd of zij tevreden waren over het gesprek, of zij de tolk goed hebben verstaan, of zij de vragen goed hebben begrepen en of zij opmerkingen hebben over het gesprek. Eiseres hebben deze laatste vraag ontkennend beantwoord en verklaard dat zij de waarheid hebben gesproken. Nu de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is gemaakt, bestaat geen aanleiding eisers en referent een DNA-onderzoek aan te bieden.
In de onderhavige procedure vindt geen verdere toetsing aan artikel 8 van het EVRM plaats dan is verdisconteerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000. Uit Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) volgt niet dat aan eisers een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, van de Vw 2000 moet worden verleend.
2.2.2. Bij faxbericht van 17 oktober 2012 en ter zitting van 28 november 2012 heeft verweerder, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De medewerker die de gehoren op de ambassade heeft afgenomen - wiens naam in de brief van 17 oktober 2012 is genoemd - is werkzaam bij de IND en gedetacheerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken om werkzaamheden op de ambassade te verrichten. Gedetacheerde medewerkers vallen onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de ambassade. De IND is leidend bij het bepalen wie wordt geïnterviewd en welke vragen worden gesteld. De desbetreffende medewerker heeft een opleiding van twee jaar gevolgd en heeft voldoende werkervaring om gehoren te kunnen afnemen. De medewerkers die de gehoren afnemen, zijn het Engels voldoende machtig om in die taal naar behoren te kunnen communiceren met de tolk. Of de medewerker specifiek deskundig is wat betreft het horen van minderjarigen was verweerders gemachtigde ter zitting van 28 november 2012 niet bekend.
De tolk - wiens naam in de stukken niet is genoemd - is op basis van een zogenoemd min-maxcontract werkzaam voor de ambassade. Voor een weergave van de relevante opleiding en werkervaring van de tolk verwijst verweerder naar een door de tolk opgestelde verklaring. Op basis van diens werkervaring en goed vertrouwen gaat verweerder uit van de integriteit van de tolk.
Verweerder verwijst voorts naar de uitspraak van 10 oktober 2012 (LJN BY4731) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). De Wbtv verplicht verweerder er niet toe om bij het horen van vreemdelingen op een diplomatieke post gebruik te maken van een beëdigde tolk.
2.3. De gronden van het beroep
2.3. Eisers voeren, samengevat, het volgende aan.
De gehoren van eisers op de ambassade zijn niet met de vereiste zorgvuldigheid afgenomen. Verweerder baseert het bestreden besluit dan ook ten onrechte op de verslagen van deze gehoren.
Niet is gebleken dat de hoorder is getraind in het horen van minderjarigen. De gestelde vragen doen onvoldoende recht aan de leeftijd van de kinderen. Ook in antwoord op de vragen van de rechtbank is de deskundigheid van de hoormedewerker onvoldoende aangetoond, nu niet inzichtelijk is welke tweejarige opleiding hij heeft gevolgd. Eisers trekken in twijfel dat de tolk het Somalisch zoals dat in Mogadishu wordt gesproken voldoende beheerst. De deskundigheid van de tolk is niet controleerbaar. De tolken op de ambassade werken op basis van een contract en zijn dus in dienst van de Nederlandse overheid. Voor hun inkomen zijn zij afhankelijk van de ambassade, wat afbreuk doet aan hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De integriteit van de tolk is niet controleerbaar gebleken. Nu de IND leidend is bij het bepalen van de te interviewen personen en de vraagstelling, moeten dezelfde zorgvuldigheidsnormen in acht worden genomen als bij het horen van vreemdelingen in Nederland en is artikel 28 van de Wbtv wel degelijk van toepassing.
De communicatie tussen de tolk en de interviewer verliep in het Engels, wat niet de moedertaal is van de interviewer. Vervolgens moest de tolk de vragen van de interviewer vertalen van het Engels naar het Somalisch en de antwoorden van eisers van het Somalisch naar het Engels. Het kan dan vrij gemakkelijk gebeuren dat vragen door eisers anders worden opgevat dan ze zijn bedoeld en dat antwoorden door de interviewer anders worden begrepen dan ze door eisers zijn gegeven. Gelet hierop had eisers de mogelijkheid moeten worden geboden om correcties en aanvullingen op de verslagen van de gehoren naar voren te brengen.
De verklaringen van eisers en referent vertonen veel overeenstemming waar het gaat om relevante gebeurtenissen, de samenstelling van het gezin en relevante data. Verweerder gaat in het bestreden besluit ten onrechte niet in op de argumenten waarmee eisers de in het besluit van 30 december 2011 tegengeworpen tegenstrijdigheden in bezwaar hebben weerlegd. Verweerder beoordeelt de verklaringen van eisers vanuit een Nederlandse invalshoek en heeft onvoldoende oog voor de Somalische situatie en het opleidingsniveau van de kinderen. Opleidingsniveau en de stress van een oorlogssituatie kunnen van grote invloed zijn op de mate waarin iemand in staat is coherent te verklaren over de gezinssituatie.
In Mogadishu is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Dit betekent dat tegenstrijdigheden in de verklaringen niet zonder meer tegengeworpen kunnen worden. Verweerder had op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht een uitzondering moeten maken op het beleid. Het beleid van verweerder bij het toetsen van de feitelijke gezinsband is onvoldoende inzichtelijk en vertoont trekken van willekeur.
De weigering tot afgifte van een mvv is in strijd met artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. In geschil is of eisers aanspraak kunnen maken op een mvv met het oog op het indienen van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
2.4.2. Mede bezien in het licht van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat zij voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van een mvv in het kader van nareis asiel, waaronder de voorwaarde dat zij tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin hebben behoord. Gelet op het ontbreken van documenten of ander objectief verifieerbaar bewijs zullen eisers door het afleggen van voldoende consistente en gedetailleerde verklaringen aannemelijk moeten maken dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
2.4.3. De beroepsgrond dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid door dit besluit mede te baseren op (de verslagen van) de gehoren met eiseres, [naam 2] en [naam 3], faalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.3.1. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat artikel 28, eerste lid, van de Wbtv van toepassing is op het horen van eisers op de ambassade. Eisers betwisten niet dat zij zijn gehoord onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de diplomatieke post en daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van verweerder. Verweerder en (medewerkers van) Nederlandse ambassades in het buitenland komen niet voor op de lijst van instanties die verplicht zijn bij het horen van vreemdelingen gebruik te maken van een beëdigde tolk. Dat eisers zijn gehoord door een medewerker van de IND en dat "de IND" bepaalt wie wordt gehoord en welke vragen worden gesteld, laat onverlet dat de interviewer ten tijde van het horen was gedetacheerd bij de ambassade en daarmee werkzaam onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de ambassade en niet onder verantwoordelijkheid van de IND. Het beroep van eisers op artikel 28 van de Wbtv faalt derhalve.
Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder geen gebruik had mogen maken van de diensten van de desbetreffende tolk. Met de overgelegde verklaring van de tolk, waarover eisers geen opmerkingen hebben gemaakt, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de tolk over voldoende werkervaring beschikt om te worden ingezet bij het horen van vreemdelingen op de ambassade. De tolk heeft verklaard dat het Somalisch zijn moedertaal is. Eisers hebben hun stelling dat de tolk het Somalisch dat zij spreken onvoldoende beheerst niet onderbouwd met enig concreet argument. Deze stelling vindt geen steun in de verslagen van de gehoren, waaruit blijkt dat eiseres, [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat zij de tolk goed begrijpen en verstaan.
Dat sprake is van een contractuele relatie tussen de tolk en de ambassade, betekent niet dat de tolk zijn werk niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid heeft verricht. Voor iedere tolk geldt dat hij of zij voor inkomen afhankelijk is van werk.
Uit de verklaring van de tolk blijkt dat hij bij de Internationale Organisatie voor Migratie heeft gewerkt, door deze organisatie is aanbevolen bij verweerder en werkzaamheden verricht of heeft verricht voor in totaal vier ambassades in Addis Abeba. Gelet hierop en nu eisers geen enkel concreet argument hebben genoemd voor hun gestelde twijfel aan de integriteit van de tolk, mocht verweerder uitgaan van de integriteit van de tolk.
2.4.3.2. De rechtbank volgt eisers evenmin in hun standpunt dat de hoormedewerker niet over de vereiste deskundigheid beschikt om hen te horen. Naar verweerders gemachtigde ter zitting van 28 november 2012 heeft toegelicht, volgen hoormedewerkers van de IND een opleiding die mede bestaat uit cursussen en interne begeleiding. Voorts wijst verweerder er terecht op dat de gehoren met de kinderen betrekkelijk kort hebben geduurd (bij [naam 2] veertig minuten met een pauze van tien minuten en bij [naam 3] twintig minuten zonder pauze) en dat aan de kinderen basale vragen zijn gesteld over hun leefsituatie. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt die de inzet van een gespecialiseerde hoormedewerker noodzakelijk maken. Gelet hierop behoeft de vraag of de hoormedewerker beschikt over specifieke deskundigheid in het horen van minderjarigen geen beantwoording.
2.4.3.3. Evenals de Afdeling in voormelde uitspraak van 10 oktober 2012 is de rechtbank van oordeel dat geen rechtsregel verweerder ertoe verplicht eisers in de gelegenheid te stellen correcties en aanvullingen op de verslagen van de gehoren in te dienen. Verweerder wijst er terecht op dat eisers in bezwaar alles over de verslagen hebben kunnen aanvoeren wat zij van belang achten. Dat eisers door deze gang van zaken in hun belangen zijn geschaad, hebben zij niet aannemelijk gemaakt.
2.4.4. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin hebben behoord. Hiertoe heeft verweerder redengevend kunnen achten dat eisers en referent tegenstrijdig hebben verklaard over onderwerpen waarover mensen die in gezinsverband samenleven redelijkerwijs eensluidend moeten kunnen verklaren.
Eiseres heeft in eerste instantie verklaard dat zij van 2000 tot 2010 onafgebroken met referent in Hamar Weyne (een wijk van Mogadishu) heeft gewoond, behoudens enkele perioden waarin zij naar Hamar Jadiid (eveneens een wijk van Mogadishu) zijn uitgeweken. Later heeft eiseres deze verklaring gewijzigd en verklaard dat referent in deze periode twee keer gedurende twee tot drie maanden in Saoedi-Arabië heeft gewoond. Tijdens zijn eerste gehoor heeft referent daarentegen verklaard dat hij van 2001 tot eind 2002 en van 2004 tot 2006 in Saoedi-Arabië heeft gewoond.
Eiseres heeft verklaard dat zij twee keer in Hamar Jadiid heeft verbleven en dat zij daar de laatste keer twee tot drie maanden met referent en de kinderen heeft gewoond. Referent heeft tijdens zijn nader gehoor echter verklaard dat hij nooit in Hamar Jadiid heeft gewoond. In dit kader heeft verweerder voorts opvallend kunnen achten dat het volgens referent veertig minuten rijden is van Hamar Weyne naar Hamar Jaddiid, terwijl eiseres heeft verklaard dat het vijf tot tien minuten rijden is. Verder heeft verweerder tegenstrijdig kunnen achten dat eiseres heeft verklaard dat referent Somalië vanuit Hamar Jaddiid heeft verlaten, terwijl referent heeft verklaard dat hij vanuit Hamar Weyne is vertrokken nadat hij eisers had teruggehaald uit Hamar Jaddiid.
Voorts heeft verweerder de verklaringen van eiseres, [naam 2] en [naam 3] over het naar school gaan van [naam 4] tegenstrijdig kunnen achten. Eiseres heeft verklaard dat [naam 2] en [naam 3] wel naar de Koranschool zijn geweest en [naam 4] en [naam 5] niet, omdat zij daarvoor nog te jong waren. [naam 2] en [naam 3] hebben daarentegen verklaard dat zij samen met [naam 4] naar de Koranschool gingen.
Voorts heeft verweerder eisers kunnen tegenwerpen dat eiseres heeft verklaard dat zowel de binnenkant als de buitenkant van het huis in Somalië wit was, terwijl [naam 2] heeft verklaard dat de buitenkant van het huis rood was geverfd en de binnenkant geel.
Hiermee heeft verweerder voldoende steekhoudende argumenten aangedragen voor zijn conclusie dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin hebben gehoord. De andere argumenten van verweerder voor deze conclusie en de reactie van eisers op die argumenten behoeven dan ook geen bespreking. Dat eisers over verschillende andere zaken wel eensluidend hebben verklaard, neemt voormelde tegenstrijdigheden niet weg en doet niet af aan de juistheid van verweerders conclusie.
2.4.5. De algemene veiligheidssituatie in Mogadishu is niet relevant voor het antwoord op de vraag of eisers aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu of gebeurtenissen in hun persoonlijke leven niet in staat waren de gestelde vragen over hun gezinssituatie te beantwoorden.
2.4.6. Het betoog van eisers bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het ter zake gevoerde beleid kennelijk onredelijk is, dat verweerder bij de uitvoering van dit beleid willekeurig te werk gaat (en dat eisers een mvv was verleend als hij dat niet zou doen) of dat verweerder wegens bijzondere omstandigheden van zijn beleid had moeten afwijken.
De rechtbank dient het bestreden besluit te toetsen aan het recht dat destijds gold. Dat het ter zake gevoerde beleid na het bestreden besluit is gewijzigd, kan dan ook, anders dan eisers wensen, niet worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hij niet gehouden was eisers en referent een DNA-onderzoek aan te bieden. Voorts kan met dergelijk onderzoek niet aannemelijk worden gemaakt dat eisers, ondanks hetgeen onder 2.4.4. is overwogen, tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot zijn gezin hebben behoord.
2.4.7. In haar uitspraak van 19 oktober 2010 (LJN BO1555) heeft de Afdeling overwogen dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in de wet is opgenomen om, naast de voorschriften strekkende tot verlening van een verblijfsvergunning regulier, ook in het kader van de verlening van een verblijfsvergunning asiel een regeling te treffen ter bescherming van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het familie- en gezinsleven. De strikte scheiding tussen asiel en regulier die uit de systematiek van de Vw 2000 volgt, leidt er naar het oordeel van de Afdeling toe dat de beoordeling van aanspraken op toelating die aan artikel 8 van het EVRM worden ontleend, behoudens in het kader van de vraag of een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 moet worden verleend, dient plaats te vinden in de procedure over de verlening van een verblijfsvergunning regulier. De rechtbank volgt dit oordeel. Gelet hierop kan het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM in de onderhavige procedure niet slagen.
2.4.8. Het beroep van eisers op de Gezinsherenigingsrichtlijn faalt eveneens. Uit deze richtlijn volgt niet dat de lidstaten verplicht zijn in een situatie als de onderhavige over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.4.9. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kuiper, griffier, en door de rechter ondertekend.