ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7128

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/21181
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese vrouw wegens ongeloofwaardigheid van asielrelaas en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen een Guinese vrouw en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres, geboren in Conakry, Guinee, heeft asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Eiseres heeft verklaard dat zij vreest voor vervolging en herbesnijdenis bij terugkeer naar Guinee, maar de rechtbank stelt vast dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die haar reisverhaal ondersteunen, wat haar geloofwaardigheid ondermijnt. Bovendien is uit een medische verklaring gebleken dat eiseres reeds is besneden, waardoor het landgebonden beleid van de Staatssecretaris niet op haar van toepassing is. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 12/21181
Uitspraak in het geschil tussen:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen,
en
(thans:) DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 7 februari 2011 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 11 juni 2012 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 2 juli 2012 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld. Op 17 juli 2012 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiseres heeft op 26 november 2012 aanvullende stukken ingezonden.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 26 november 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 december 2012.
Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Asielrelaas
2.1. Het nader gehoor van eiseres omtrent haar asielmotieven heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. Dit nader gehoor is op een gegeven moment onderbroken omdat eiseres aangaf dat zij zich niet goed voelde. Het nader gehoor is voortgezet op 12 april 2011.
Op 27 januari 2012 is eiseres aanvullend gehoord. Eiseres is in de gelegenheid gesteld correcties en aanvullingen op de rapporten van (aanvullend) gehoor in te dienen, waarvan zij gebruik heeft gemaakt.
Eiseres heeft tijdens de gehoren het navolgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd, samengevat weergeven.
Eiseres is afkomstig uit Conakry in Guinee. Haar ouders zijn overleden toen zij nog heel jong was. Zij weet niet wanneer haar ouders zijn overleden. Na de dood van haar ouders is zij bij haar stiefmoeder gaan wonen.
De problemen van eiseres zijn begonnen in september 2010. Vanaf die tijd kwam er op gezette tijden een oude man langs bij stiefmoeder. Hij gaf stiefmoeder veel geld, rijst en suiker. Stiefmoeder heeft op 4 oktober 2010 aan eiseres laten weten dat deze oude man met eiseres wilde trouwen. Eiseres heeft stiefmoeder gezegd dat zij dat niet wilde. Eiseres is toen door stiefmoeder geslagen.
De oude man verlangde van stiefmoeder dat zij eiseres van school zou halen. Stiefmoeder heeft dat toen gedaan. Dat kwam stiefmoeder ook overigens goed uit omdat stiefmoeder niet wilde dat eiseres iets zou bereiken in het leven. Verder wilde de oude man eiseres naar het ziekenhuis brengen om te laten onderzoeken of zij goed was besneden. Als dat niet het geval zou zijn, dan wilde de oude man haar opnieuw laten besnijden. Voordat het huwelijk met de oude man is kunnen worden voltrokken, is hij evenwel, op 10 november 2010, overleden.
Eind november 2010 kwam een andere man, een militair, bij stiefmoeder langs. Deze man bleek [naam militair] te heten. Stiefmoeder heeft aan eiseres laten weten dat [naam militair] met haar wilde trouwen. Eiseres heeft stiefmoeder gezegd dat zij ook niet met [naam militair] wilde trouwen omdat hij oud was en bovendien militair. Eiseres wilde niet trouwen met een militair omdat iedereen weet dat militairen alleen maar slechte dingen doen.
Als stiefmoeder niet thuis was, verdiende eiseres wat geld door in de woning van stiefmoeder werkzaamheden als kapster te verrichten. Eiseres hield zich vooral bezig met het invlechten van haar. Zij deed dit in het geheim omdat stiefmoeder het niet goed vond dat zij als kapster werkte. De eerste keer dat stiefmoeder haar al knippend en invlechtend betrapte, heeft stiefmoeder haar bijna doodgeslagen. Eiseres is niettemin doorgegaan met het in de woning van stiefmoeder verrichten van werkzaamheden als kapster. Telkens wanneer stiefmoeder haar betrapte, kreeg eiseres slaag. Eén van de klanten van eiseres zei op een dag tegen haar dat [naam militair] op 28 september 2009 samen met andere militairen veel meisjes heeft verkracht. Daarop heeft eiseres stiefmoeder opnieuw gezegd dat zij niet met [naam militair] wilde trouwen. Stiefmoeder heeft eiseres toen een pak slaag gegeven. [naam militair] bleef evenwel langskomen bij stiefmoeder. Hij gaf stiefmoeder geld en zakken rijst.
Op 8 januari 2011 heeft [naam militair] tegen eiseres gezegd dat als zij zou weigeren met hem te trouwen, hij haar zou vermoorden. [naam militair] heeft haar toen geduwd. Nadat [naam militair] was weggegaan, is er ruzie ontstaan tussen eiseres en stiefmoeder. Bij die ruzie heeft stiefmoeder eiseres aan zowel haar nephaar als haar echte haar getrokken, als gevolg waarvan zich thans een kale plek op het hoofd van eiseres bevindt.
Op 9 januari 2011 is eiseres naar haar oom in de wijk Matoto gegaan. Zij heeft oom verteld wat er allemaal was gebeurd. Oom heeft eiseres gezegd dat hij bezorgd was om haar. Oom had ruzie met stiefmoeder en was bang voor stiefmoeder omdat stiefmoeder op een heks lijkt en/of een heks is. Op 10 januari 2011 heeft oom eiseres bij buren ondergebracht. Nog diezelfde dag kwamen stiefmoeder en [naam militair] bij oom langs, op zoek naar eiseres. Zij hebben eiseres toen niet gevonden, immers eiseres was bij de buren. Oom heeft eiseres verteld dat stiefmoeder en [naam militair] haar zochten. Twee dagen laten kwamen oom en een blanke man eiseres ophalen. Zij zijn toen naar de luchthaven gegaan. Daar heeft oom haar gezegd dat zij de blanke man diende te volgen, en dat alles dan goed zou komen. Vervolgens heeft de blanke man haar geholpen bij haar vlucht naar Nederland.
Eiseres vreest dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst zal worden vermoord door stiefmoeder en/of door [naam militair].
2.2. Bij faxbericht van 4 juni 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerder bericht dat eiseres, in aanvulling op de eerdere door haar naar voren gebrachte asielmotieven, wil benadrukken dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst ook vreest voor vervolging in verband met risico dat zij aldaar loopt op (verdere) besnijdenis.
Ter toelichting hierop heeft die gemachtigde aangegeven dat eiseres gedeeltelijk is besneden; dat er in Guinee verdergaande vormen van Female Genital Mutilation (hierna: FGM) voorkomen; en dat zij vreest dat zij bij gedwongen uithuwelijking hiervan het slachtoffer zal worden.
Bij dit faxbericht is een verklaring van 4 mei 2012 van de huisarts van eiseres gevoegd, gericht aan de toenmalige gemachtigde van eiseres. In die verklaring schrijft de huisarts:
"Op 24 februari jl. heeft uw cliënte zich op mijn spreekuur gemeld, op uw verzoek, voor een medische verklaring betreffende haar fysieke toestand betreffende de besnijdenis.
Mevr. had geen medische klachten.
Lichamelijk onderzoek toonde aan dat haar clitoris en voorhuid netjes verwijderd waren.
Haar schaamlippen waren nog gewoon aanwezig.
Het klopt aldus, dat mevrouw niet volledig besneden is."
Standpunt van verweerder
2.3. Bij besluit van 11 juni 2012, waarvan het voornemen daartoe van 27 maart 2012 deel uitmaakt, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, omdat zij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd die haar reisverhaal onderbouwen.
Verweerder heeft een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist. Verweerder acht de verklaringen van eiseres met betrekking tot de problemen met stiefmoeder; de uithuwelijking aan de militair, genaamd [naam militair]; de problemen met [naam militair] omdat zij niet aan hem wilde worden uitgehuwelijkt; en haar vlucht naar haar oom vanwege deze problemen niet geloofwaardig.
Ten aanzien van de gestelde vrees voor (verdere) besnijdenis heeft verweerder verwezen naar het landgebonden beleid inzake Guinee, neergelegd in paragraaf C24 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waar is vermeld dat indien een vrouw nog niet is besneden, er sprake kan zijn van een risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder wijst er op dat eiseres een verklaring heeft overgelegd waaruit volgt dat zij reeds is besneden, zodat hetgeen is opgenomen in paragraaf C24 van de Vc 2000 niet op haar van toepassing is.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, voor zover zij met haar stellingen het oog heeft gehad op verdere besnijdenis of herbesnijdenis. Daarbij heeft verweerder allereerst de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas betrokken. Voorts heeft verweerder daarbij betrokken hetgeen over herbesnijdenis is vermeld in het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van september 2011 (hierna: het ambtsbericht), te weten dat niet is komen vast te staan dat herbesnijdenis voorkomt in Guinee en dat vrouwen die zich aan besnijdenis willen onttrekken zich tot verschillende non-gouvernementele organisaties (ngo's) kunnen wenden.
Standpunt van eiseres
2.4. In de gronden van beroep is het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft aan eiseres ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen. Daarbij is van belang dat eiseres nimmer in het bezit is geweest van een identiteitskaart van Guinee. Uit het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van 29 november 2011 [de rechtbank leest: van september 2011] volgt dat het in Guinee ook geen wettelijke verplichting is om een identiteitsbewijs bij zich te dragen. Het ontbreken van documenten betreffende haar identiteit of nationaliteit is eiseres dan ook niet toe te rekenen.
Eiseres is van Conakry naar Nederland gereisd op door de reisagent geregelde documenten, waaronder een paspoort. Nadat zij de controle was gepasseerd, heeft zij het paspoort en de vlieg- en treintickets aan de reisagent teruggegeven. Zij wist niet dat Nederland haar eindbestemming was en dat zij in Nederland bescherming had kunnen vragen. Bovendien waren alle documenten waarvan zij tijdens haar reis gebruik heeft gemaakt, eigendom van de reisagent, van wie zij daarenboven ook nog eens volledig afhankelijk was. Gelet op al deze factoren, heeft verweerder in de visie van eiseres het niet overleggen van reisdocumenten ten onrechte aan haar toegerekend.
Vervolgens heeft eiseres gemotiveerd aangegeven waarom zij van mening is dat het standpunt van verweerder dat haar asielrelaas ongeloofwaardig is, niet houdbaar is.
Beoordeling van het beroep
2.5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.6. Niet in geschil is dat eiseres geen reispapieren heeft overgelegd. Eiseres heeft haar reisverhaal niet onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsdocument -volgens haar verklaring een paspoort-, noch met het (of de) door haar gebruikte vlieg- en treinticket(s). Ook overig indicatief bewijs van de door haar gestelde reis ontbreekt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres aldus onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute en dat dit aan haar is toe te rekenen. In lijn met vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan het feit dat eiseres, naar gesteld, afhankelijk was van een reisagent, niet afdoen aan haar eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van haar reisverhaal (zie onder meer de uitspraak van 14 oktober 2011, LJN: BU1278).
Voor zover (tevens) is beoogd te betogen dat eiseres zich in een dwangsituatie bevond, overweegt de rechtbank dat daarvan niet is gebleken. Ook het betoog dat eiseres niet wist dat Nederland haar eindbestemming was en dat zij evenmin wist dat zij in Nederland bescherming had kunnen vragen, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid aan haar heeft mogen tegenwerpen dat zij de door haar gebruikte reispapieren niet heeft overgelegd.
Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas documenten ontbreken en indien dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, is dit reeds voldoende voor de conclusie dat sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten. De rechtbank heeft in het voorgaande geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiseres toerekenbaar geen reispapieren heeft overgelegd. Reeds hierom heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen. De stelling van eiseres dat haar niet is toe te rekenen dat zij geen identiteitskaart heeft overgelegd omdat zij nimmer in het bezit is geweest van zo'n kaart, kan derhalve buiten bespreking blijven.
2.7. Nu van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 sprake is, zal, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 van de Vw 2000 gevoerde beleid, van de verklaringen van eiseres een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 11 december 2009, LJN: BK8672) kan reeds een enkel(e) hiaat, vaagheid, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom leiden dat daarvan geen sprake is.
2.8. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover eiseres heeft beoogd als asielmotief aan te voeren dat haar stiefmoeder niet wilde dat zij iets zou bereiken in het leven -de rechtbank leidt uit het gestelde in de gronden van beroep (zie de vierde alinea van pagina 5 van 8 van die gronden) af dat dit heeft te gelden als asielmotief-, overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres aan dit asielmotief geen aanspraak op een asielgerelateerde verblijfsvergunning kan ontlenen. Daarbij heeft verweerder zich mogen baseren op de eigen verklaring van eiseres dat zij, vóórdat zij -naar gesteld in verband met de uithuwelijking aan 'de oude man'- door stiefmoeder van school werd gehaald, reeds gedurende twaalf jaar met toestemming van stiefmoeder naar school ging. Verweerder heeft daaruit de gevolgtrekking mogen maken dat, als stiefmoeder daadwerkelijk had gewild dat eiseres niets zou bereiken in het leven, stiefmoeder haar niet al die jaren een schoolopleiding had gegund.
Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de problemen die eiseres, naar zij stelt, ook overigens heeft gehad met stiefmoeder -in het bijzonder naar aanleiding van de kapperswerkzaamheden van eiseres die zij, in het geheim, in de woning van stiefmoeder verrichtte-, evenmin aanspraak op een asielgerelateerde vergunning kunnen opleveren. Daargelaten de vraag of de door eiseres in dit verband naar voren gebrachte problemen als verdragsgerelateerd kunnen worden beschouwd, geldt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat, uitgaande van de verklaringen van eiseres, de angst voor stiefmoeder kennelijk niet dusdanig was dat eiseres gelijk nadat stiefmoeder haar voor de eerste keer had betrapt waarbij stiefmoeder haar bijna had doodgeslagen, is opgehouden met haar kapperswerkzaamheden. Verweerder heeft zijn standpunt -inhoudende dat het, kort gezegd, met de angst van eiseres voor stiefmoeder kennelijk meeviel- nog nader onderbouwd door erop te wijzen dat eiseres, volgens haar verklaringen, na die eerste keer waarbij zij door stiefmoeder bijna was doodgeslagen, haar kapperswerkzaamheden in de woning van stiefmoeder gewoon heeft voortgezet, op momenten waarop stiefmoeder zelf niet thuis was, met het risico dat stiefmoeder ieder moment thuis kon komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus terecht geen grond gezien om door eiseres aannemelijk gemaakt te achten dat bij terugkeer naar haar land van herkomst sprake zal zijn van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin vanwege (problemen met) stiefmoeder.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit verder onder meer op het standpunt gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiseres, zoals zij stelt, door stiefmoeder is uitgehuwelijkt aan een militair. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd door erop te wijzen dat de verklaringen van eiseres aangaande de gestelde uithuwelijking niet gedetailleerd zijn. Zo weet eiseres enkel te vertellen dat de militair door iedereen [naam militair] werd genoemd. Eiseres kent zijn achternaam niet, weet niet hoe oud hij is, weet niet of hij al getrouwd was, of hij kinderen heeft en wat zijn rang in het leger is, aldus verweerder. Nu eiseres heeft verklaard dat de militair in haar wijk een bekende persoon is, acht verweerder het des te meer bevreemdingwekkend dat zij geen gegevens over hem kan verstrekken. Ook haar verklaring dat zij nimmer informatie over de militair heeft willen inwinnen omdat zij niet benieuwd naar hem was, niets van hem wilde weten, niet van hem hield en het haar (daarom) allemaal niets kon schelen, acht verweerder bevreemdingwekkend. Volgens verweerder valt niet te rijmen dat eiseres enerzijds stelt niet geïnteresseerd te zijn in de militair en (daarom) geen enkele informatie over hem te kunnen geven, terwijl zij anderzijds stelt dat van haar wordt verwacht dat zij met deze militair trouwt en zo zij dat niet doet, dat zij dan zal worden vermoord.
Nu verweerder de uithuwelijking op zich al ongeloofwaardig acht, acht hij ook de hieruit voortvloeiende problemen die eiseres, naar gesteld, met de militair had omdat zij niet met hem wilde trouwen, ongeloofwaardig. Verweerder heeft hieraan nog toegevoegd dat de verklaring van eiseres dat zij bang was door de militair te zullen worden gedood niet, althans onvoldoende is onderbouwd. De enkele stelling van eiseres dat "iedereen weet dat militairen alleen maar slechte dingen doen", is algemeen van aard en kan niet als een voldoende onderbouwing gelden, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het relaas van eiseres, op het essentiële onderdeel van de door haar gestelde uithuwelijking aan de militair [naam militair], positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is, (reeds) nu eiseres niet gedetailleerd heeft verklaard over de door verweerder aangegeven punten, zoals hiervoor vermeld. Hetgeen eiseres daartegen in de gronden van beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende voor een ander oordeel.
2.9. Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlenen, omdat zij bij terugkeer naar Guinee in strijd met artikel 3 van het EVRM een reëel risico loopt te worden besneden dan wel te worden herbesneden.
2.10. In het landgebonden beleid zoals vervat in paragraaf C24 van de Vc 2000 wordt ten aanzien van Guinee over genitale verminking vermeld dat, indien een vrouw nog niet besneden is in haar land van herkomst, sprake kan zijn van een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM, dat in die situatie op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend en dat daarbij niet wordt verlangd dat zij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.
In het ambtsbericht is vermeld dat het niet bekend is of herbesnijdenis voorkomt in Guinee. Voorts is vermeld dat vrouwen die zich willen onttrekken aan FGM zich kunnen wenden tot eerder in het ambtsbericht genoemde ngo's en dat de hulp die geboden wordt in eerste instantie vaak bestaat uit bemiddeling (mediation). Deze bemiddeling vindt volgens het ambtsbericht plaats tussen de vrouw die zich aan FGM wil onttrekken en haar familie. Volgens internationale bronnen heeft dit er in bepaalde gevallen toe geleid dat de vrouw niet werd besneden, aldus het ambtsbericht.
2.11. Nu uit de medische verklaring van 4 mei 2012 (hiervoor vermeld in 2.2.) volgt dat eiseres is besneden, heeft verweerder terecht hetgeen in paragraaf C24 van de Vc 2000 is vermeld ten aanzien van vrouwen in Guinee die niet zijn besneden, niet op eiseres van toepassing geacht.
Voor zover eiseres, met het in beroep overleggen van een nieuwe medische verklaring, gedateerd 22 oktober 2012, heeft beoogd te betogen dat zij niet is besneden, overweegt de rechtbank dat dat uit die verklaring niet blijkt en ook niet is af te leiden. Overigens heeft eiseres ter zitting desgevraagd verklaard dat juist is dat zij in Guinee is besneden.
Voorts heeft verweerder, gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en op hetgeen in het ambtsbericht over herbesnijdenis is vermeld, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op -kort gezegd- de b-grond van artikel 29 van de
Vw 2000. De in 2.9. vermelde beroepsgrond faalt.
2.12. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning op grond
van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen.
2.13. Het beroep is ongegrond.
2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000.