ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7120

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-755015-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van hennep en hasjiesj in coffeeshops en opslagplaatsen, met betrekking tot witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte A], die als grootaandeelhouder van de vennootschappen Sizo B.V. en Mainstream B.V. drie coffeeshops exploiteerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van bijna 67 kilo hennep en hasjiesj, aangetroffen in diverse opslagplaatsen en coffeeshops in Leiden en Lisse. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, waarbij een bedrag van ongeveer 10.500.000 euro is gewitwasd. Dit gebeurde in het kader van de exploitatie van de coffeeshops, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten handelden in strijd met de gedoogvoorwaarden van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gehele omzet van de coffeeshops van misdrijf afkomstig is, waardoor elke verdere handeling met het verdiende geld als witwassen moet worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en handel in hennep. Ondanks de bewezenverklaring van de feiten heeft de rechtbank, toepassing gevend aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte geen straf of maatregel opgelegd, omdat de feiten voortvloeiden uit de exploitatie van de coffeeshops, die in beginsel gedoogd wordt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/755015-10
Datum uitspraak: 21 december 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
adres: [woonadres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 6 februari 2012 (pro forma), 20 april 2012 (regie), 8 juni 2012 (tweede regie), 27 augustus 2012 (derde regie), 14 november 2012 (vierde regie) en de inhoudelijke behandeling op 30 november 2012, 4, 5, 6 (schouw) en 7 december 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.C. Reddingius en van hetgeen door de raadslieden van verdachte mrs. G. Spong, S.F.J. Smeets en J.T.E. Vis, advocaten te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft op 17 december 2012, dus na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, door tussenkomst van de officier van justitie ontvangen een op diezelfde dag gedateerde brief van de rechter-commissaris die op 20 juni 2011 doorzoeking ter inbeslagname in de woning van verdachte heeft verricht. De rechtbank zal op dit geschrift geen acht slaan gelet op het bepaalde in artikel 301, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Evenmin ziet zij in deze gang van zaken aanleiding tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting en afsplitsing van de feiten 4, 5 en 6 - ten laste gelegd dat:
1.
(zaaksdossiers 2, 4, 6, 8, 9, 12 en 15)
Mainstream B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28
november 2011 te Noordwijk en/of Noordwijkerhout en/of Leiden en/of Hillegom
en/of Lisse en/of Nieuw-Vennep, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
(grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen
daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd) te weten (onder meer):
A) in het pand aan de [adres 1] te Noordwijk op of omstreeks 20 juni 2011een (grote) hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van in totaal (ongeveer) 30.000 gram (zaaksdossier 2) en/of
B) in het pand aan de [adres 2] te Noordwijkerhout op of omstreeks 20 juni 2011 (ongeveer) 80 hennepplanten (zaaksdossier 4) en/of
C) in het pand aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep op of omstreeks 7 mei 2011 en/of 20 juni 2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 17.800 gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 9) en/of
D) in het pand aan de [adres 4] te Hillegom op of omstreeks 20 juni 2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 19.180 gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 12) en/of
E) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op of omstreeks 20
juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 575,71 gram hennep
en/of hasjiesj (zaaksdossier 6) en/of
F) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari
2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 6) en/of
G) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 1.601,25
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
H) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op een of
meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot en met 27
november 2010 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of
hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
I) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 243,96
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15) en/of
J) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15),
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj en/of marihuana, zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel als
bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet
behorende lijst II, aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en)
de verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven
en/of tot welk feit (of tot welke verboden gedraging) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
en/of
(zaaksdossiers 2, 4, 6, 8, 9, 12 en 15)
Sizo B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28
november 2011 te Noordwijk en/of Noordwijkerhout en/of Leiden en/of Hillegom
en/of Lisse en/of Nieuw-Vennep, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
(grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen
daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd) te weten (onder meer):
A) in het pand aan de [adres 1] te Noordwijk op of omstreeks 20 juni
2011een (grote) hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van in totaal (ongeveer) 30.000
gram (zaaksdossier 2) en/of
B) in het pand aan de [adres 2] te Noordwijkerhout op of omstreeks 20 juni
2011 (ongeveer) 80 hennepplanten (zaaksdossier 4) en/of
C) in het pand aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep op of omstreeks 7 mei 2011 en/of
20 juni 2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 17.800 gram hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 9) en/of
D) in het pand aan de [adres 4] te Hillegom op of omstreeks 20 juni
2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 19.180 gram hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 12) en/of
E) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op of omstreeks 20
juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 575,71 gram hennep
en/of hasjiesj (zaaksdossier 6) en/of
F) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari
2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 6) en/of
G) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 1.601,25
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
H) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op een of
meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot en met 27
november 2010 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of
hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
I) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 243,96
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15) en/of
J) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15),
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj en/of marihuana, zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel als
bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet
behorende lijst II, aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en)
de verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven
en/of tot welk feit (of tot welke verboden gedraging) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(zaaksdossiers 2, 4, 6, 8, 9, 12 en 15)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011
te Noordwijk en/of Noordwijkerhout en/of Leiden en/of Lisse en/of Hillegom
en/of Nieuw-Vennep, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
(grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen
daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd) te weten (onder meer):
A) in het pand aan de [adres 1] te Noordwijk op of omstreeks 20 juni
2011een (grote) hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van in totaal (ongeveer) 30.000 gram
(zaaksdossier 2) en/of
B) in het pand aan de [adres 2] te Noordwijkerhout op of omstreeks 20 juni
2011 (ongeveer) 80 hennepplanten (zaaksdossier 4) en/of
C) in het pand aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep op of omstreeks 7 mei 2011
en/of 20 juni 2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 17.800 gram hennep en/of
hasjiesj (zaaksdossier 9) en/of
D) in het pand aan de [adres 4] te Hillegom op of omstreeks 20 juni
2011een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 19.180 gram hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 12) en/of
E) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op of omstreeks 20
juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 575,71 gram hennep
en/of hasjiesj (zaaksdossier 6) en/of
F) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari
2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj
(zaaksdossier 6) en/of
G) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 1.601,25
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
H) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op een of
meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot en met 27
november 2010 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of
hasjiesj (zaaksdossier 8) en/of
I) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op of
omstreeks 20 juni 2011 een (grote) hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 243,96
gram hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15) en/of
J) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hasjiesj (zaaksdossier 15),
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) (een) middel(en) vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel
3a, vijfde lid van die wet en/of (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid
1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
2.
(zaaksdossier 19)
Mainstream B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31
januari 2011 te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, althans (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gewoonte) witwassen,
hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een of meer) voorwerp(en),
te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 10.500.000 euro,
althans in totaal (ongeveer) 7.000.000 euro, in elk geval enig geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddelijk of middelijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of
zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e)
feit(en) of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
en/of
(zaaksdossier 19)
Sizo B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari
2011 te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gewoonte) witwassen,
hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (een of meer) voorwerp(en),
te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 10.500.000 euro,
althans in totaal (ongeveer) 3.500.000 euro, in elk geval enig geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddelijk of middelijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of
zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e)
feit(en) of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(zaaksdossier 19)
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2011
te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, althans (elders) in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gewoonte) witwassen,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (een of meer) voorwerp(en),
te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 10.500.000 euro,
althans 1.660.000 euro, in elk geval enig geldbedrag (zaaksdossier 19)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddelijk of middelijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
(zaaksdossier 22)
Mainstream B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28
november 2011 te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, in elk geval in
Nederland, (telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke bestond uit een samenwerkingsverband van haar, verdachte, en/of een of
meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten in elk geval
[verdachte B] en/of [verdachte C] en/of [verdachte D] en/of Sizo B.V. en/of
een of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijf/misdrijven, namelijk
het overtreden van
- artikel 3 Opiumwet en artikel 11 tweede en/of derde en/of
vijfde lid Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een
beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden
en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren, en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk
aanwezig hebben van (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep(planten) en/of
delen daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars
en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd), althans (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde (telkens)
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel
als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die
wet behorende lijst II
en/of
- artikel 420bis (opzettelijk witwassen) Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 420ter (gewoonte witwassen) Wetboek van Strafrecht, te weten het
(telkens) verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten althans
gebruik maken van (een) voorwerp(en), te weten onder meer een of meer
geldbedrag(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en) dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of
zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e)
feit(en) of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
en/of
(zaaksdossier 22)
Sizo B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november
2011 te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond
uit een samenwerkingsverband van haar, verdachte, en/of een of meer natuurlijke
personen en/of rechtspersonen, te weten in elk geval [verdachte B] en/of
[verdachte C] en/of [verdachte D] en/of Mainstream B.V. en/of een of meer
(andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijf/misdrijven, namelijk
het overtreden van
- artikel 3 Opiumwet en artikel 11 tweede en/of derde en/of
vijfde lid Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een
beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden
en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren, en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk
aanwezig hebben van (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep(planten)
en/of delen daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd), althans (telkens) (een)
hoeveelheid/hoeveelheden meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep en/of hasjiesj, zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet en/of een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub
d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II
en/of
- artikel 420bis (opzettelijk witwassen) Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 420ter (gewoonte witwassen) Wetboek van Strafrecht, te weten het
(telkens) verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten althans
gebruik maken van (een) voorwerp(en), te weten onder meer een of meer
geldbedrag(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en) dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welk(e) feit(en) (of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of
zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk(e)
feit(en) of tot welke verboden gedraging(en) de verdachte en/of zijn
mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(zaaksdossier 22)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011
te Noordwijk en/of Leiden en/of Lisse, in elk geval in Nederland, (telkens)
opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een
samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of een of meer natuurlijke
personen en/of rechtspersonen, te weten in elk geval [verdachte B] en/of
[verdachte C] en/of [verdachte D] en/of Mainstream B.V. en/of Sizo B.V. en/of
een of meer (andere) natuurlijke personen en/of rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijf/misdrijven, namelijk
het overtreden van
- artikel 3 Opiumwet en artikel 11 tweede en/of derde en/of
vijfde lid Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een
beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden
en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren, en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk
aanwezig hebben van (grote) hoeveelheid/hoeveelheden hennep(planten) en/of
delen daarvan en/of hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars
en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd), althans (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj, zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid
van die wet en/of een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de
Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II
en/of
- artikel 420bis (opzettelijk witwassen) Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 420ter (gewoonte witwassen) Wetboek van Strafrecht, te weten het
(telkens) verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten althans
gebruik maken van (een) voorwerp(en), te weten onder meer een of meer
geldbedrag(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en) dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, (een van) de leider(s) van deze organisatie was.
3. Voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft, op gronden zoals nader uiteengezet in de pleitnota, een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep tegengesproken. Op de gronden van het verweer en de reactie daarop wordt in het navolgende, voor zover dienstig, nader ingegaan. Kort gezegd komt het verweer hierop neer dat enerzijds de niet-ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken als sanctie op het herhaaldelijk misleidend verbaliseren door opsporingsambtenaren omtrent de in de coffeeshops aangetroffen hoeveelheden softdrugs, en anderzijds wegens strijd met de beginselen van behoorlijk procesrecht, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het laatstgenoemde onderdeel van het verweer, nu dit het meest verstrekkende is.
3.1.1 Aanvang van het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte
Verdachte [verdachte A] exploiteerde in de tenlastgelegde periode als grootaandeelhouder van twee besloten vennootschappen, Sizo B.V. en Mainstream B.V., drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days). Medeverdachte [verdachte C] was in de tenlastgelegde periode directeur van twee besloten vennootschappen, Sizo B.V. en Mainstream B.V., welke rechtspersonen drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days), exploiteerden.
Medeverdachte Sizo B.V. exploiteerde deels onmiddellijk, deels middellijk als mede-aandeelhoudster in Mainstream B.V. drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days). Medeverdachte Mainstream B.V. exploiteerde deels onmiddellijk, deels middellijk als mede-aandeelhoudster in Sizo B.V. drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days).
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze zaak en de daarmee samenhangende strafzaken is begonnen op basis van een MMA-melding van 18 november 2008 en drie zogenaamde CIE-processen-verbaal van 28 oktober 2009, waarin gesteld wordt dat verdachte [verdachte A] zich schuldig maakt aan witwassen en hennepteelt. Naar aanleiding daarvan is onderzoek gedaan in het kadaster en het handelsregister en bij de Belastingdienst, waaruit als resultaat naar voren kwam dat de inkomsten en uitgaven van verdachte niet in evenwicht leken te zijn. Nadien zijn op basis van het onderzoek in deze bronnen tegen verdachte dwangmiddelen ingezet, te beginnen met een vordering tot het openen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. De rechter-commissaris heeft die vordering op 10 september 2010 toegewezen.
Aan de rechtbank staat thans de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid tot het toepassen van dwangmiddelen ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. Nu de rechtbank van oordeel is dat er ten tijde van de inzet van dwangmiddelen tegen verdachte jegens hem sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van overtreding van de Opiumwet en van enig misdrijf strafbaar gesteld in titel XXXA van boek 2 van het Wetboek van Strafrecht (de witwasbepalingen), valt die toets positief uit. De verdediging heeft dit overigens ook niet bestreden.1
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt, luidt of de officier van justitie door op basis van de nadien uit het opsporingsonderzoek verkregen resultaten de vervolging door te zetten en tot dagvaarding over te gaan, heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk procesrecht.
3.1.2 Toetsingskader
Op 6 november 2012 wees de Hoge Raad in een combinatie van vijf raadsheren en in afwijking van de conclusie van de advocaat-generaal Knigge een arrest2 in wat naar de woorden van de advocaat-generaal bij het Hof een 'flutzaak' leek te zijn. De te beantwoorden rechtsvraag luidde of de officier van justitie door niettegenstaande dat bagatelkarakter en een aantal andere contra-indicaties verdachte te dagvaarden had gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in dit geval het verbod van willekeur. In een overweging die niet beperkt lijkt te zijn tot dit ene beginsel overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op grond van schending van één van die beginselen als volgt:
In art. 167, eerste lid, Sv is - zoals het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen - aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde [...] om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Indien een rechter op deze grond tot het oordeel komt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen.
De boodschap van de Hoge Raad aan de lagere rechter is duidelijk en laat zich als volgt kort samenvatten: "gij, rechter, zult niet op de stoel van het openbaar ministerie plaatsnemen." De mogelijkheden voor de door de verdediging bepleite toetsing van de vervolgingsbeslissing aan de beginselen van behoorlijk procesrecht zijn dus uiterst beperkt. Weliswaar erkent de Hoge Raad onveranderd dat strijd met die beginselen tot niet-ontvankelijkheid kan leiden, maar het lijkt erop alsof hij na de beknotting van de mogelijkheden tot niet-ontvankelijkverklaring op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarover hij reeds sedert 20043 leerde dat die tot uitzonderlijke gevallen beperkt dient te blijven, thans ook de toepassing van die sanctie op buitenwettelijke gronden wenst te minimaliseren.
Dat neemt ondertussen niet weg dat het openbaar ministerie, zoals de Hoge Raad reeds in 1991 erkende4, onder omstandigheden gehouden is te motiveren waarom het in een individueel geval in afwijking van het bij de verdachte gewekte vertrouwen dat hij niet zal worden vervolgd, toch vervolgt.
De kernvraag die de rechtbank daarom ter beoordeling van de gegrondheid van het gevoerde verweer dient te beantwoorden is deze: mocht de verdachte, hoewel van expliciet gedogen waar het om de 'achterdeur' gaat geen sprake was, er met recht op vertrouwen dat hij op grond van impliciet gedogen door het openbaar ministerie (stilzitten, eventueel in combinatie met uitlatingen of feitelijk handelen door andere deelnemers aan de driehoek) niet vervolgd zou worden? Of nog korter geformuleerd: levert stilzwijgend gedogen in dit geval gerechtvaardigd vertrouwen op?
3.1.3 Door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden
De verdediging heeft in dit verband onder meer en kort weergegeven op het volgende gewezen: de drie coffeeshops zijn door de beide gemeentes 'binnengehaald' met het oog op de handhaving van de openbare orde, met name het voorkomen van straathandel. Zij vervulden een regiofunctie, nu in geen van de andere gemeentes in de omgeving een coffeeshop was, en werden om die reden druk bezocht. Om diezelfde reden wist 'iedereen' dat de maximale gedoogde bedrijfsvoorraad van 500 gram een fictie was. De shops trokken 'zij aan zij' op met de gemeentes: er was (in Leiden) sprake van periodiek overleg tussen de gemeente en de in een vereniging georganiseerde coffeeshops; de gemeente Leiden subsidieerde de opleiding van personeel van de coffeeshops; wanneer een Leidse coffeeshop verlof kreeg, publiceerde de gemeente dat op een website, en de coffeeshops vervulden een voorbeeldfunctie (zo brachten in Lisse de plaatselijke Rotary en een delegatie van Poolse politieagenten een bezoek aan Happy Days).
De beide gemeentes in de persoon van de burgemeesters waren volledig van de achterdeurproblematiek op de hoogte en realiseerden zich dat het aanhouden van zogenaamde 'stashes' voor de behoorlijke bedrijfsvoering van de coffeeshops zonder meer noodzakelijk was. De burgemeester van Leiden heeft getracht om op landelijk niveau een oplossing te bereiken, maar kreeg in Den Haag nul op het rekest. De Belastingdienst was ermee bekend dat er per dag meer dan 500 gram verdovende middelen per coffeeshop werd verkocht en was akkoord met de manier waarop dat binnen de shops werd geadministreerd. Ook de plaatselijke politie was bekend met achterdeurproblematiek en het bestaan van 'stashes', al was het maar omdat de branchevereniging in het jaarlijks overleg met de gemeente op een oplossing heeft aangedrongen.
De gemeentes en de politie handhaafden niet actief, er werd slechts opgetreden in het geval van incidentele vondsten. De controle van de achterdeur had geen prioriteit. Het openbaar ministerie handhaafde evenmin, 'althans, heeft het niet-handhaven in volle wetenschap toegestaan'.5
3.1.4 Beoordeling van het verweer
De rechtbank stelt allereerst vast dat van expliciet gedogen van het aanhouden van 'stashes', het aanvoeren tijdens openingsuren en het aanhouden van een bedrijfsvoorraad aan verdovende middelen nooit sprake is geweest. De verdediging heeft dit ook niet aangevoerd. Zoals reeds gezegd, beroept zij zich op impliciet gedogen. In dit verband stelt de rechtbank allereerst vast, dat, zo de feitelijke gang van zaken zoals die blijkt uit de diverse door de rechter-commissaris afgenomen getuigenverhoren al mag worden gekarakteriseerd als gedogen, het voornamelijk de vertegenwoordigers van de gemeentes zijn geweest die in dit opzicht als eerst aangewezen gesprekspartners van verdachte en zijn medeverdachten (in het bijzonder medeverdachte [verdachte C]) door hun optreden en uitlatingen de opvatting zouden hebben kunnen doen postvatten dat niet zou worden ingegrepen. Het is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de bijzondere zelfstandige positie en eigen verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor de vervolging van strafbare feiten niet zonder meer juist om het beweerdelijk door de gemeentelijke autoriteiten opgewekte vertrouwen - wat daar verder van zij - eveneens aan het openbaar ministerie toe te rekenen. Weliswaar brengt het bestaan van het driehoeksoverleg, zoals hier het geval was, een zekere gebondenheid ook voor het openbaar ministerie aan het door die driehoek gevoerde beleid mee, maar dit geldt naar het oordeel van de rechtbank in elk geval niet voor het nalaten van beleid, waarvan hier beweerdelijk sprake zou zijn. Van concrete en duidelijke toezeggingen aan verdachte dat hij niet zou worden vervolgd, een eis die de Hoge Raad6 voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel lijkt te hanteren, is immers nooit sprake geweest, ook niet volgens de stellingen van de verdediging.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het juist lokale politieambtenaren zijn geweest die bij herhaling verdachten erop hebben gewezen dat de achterdeurproblematiek weliswaar geen opsporingsprioriteit genoot, maar dat in geval van betrapping op heterdaad wel degelijk strafvorderlijk ingrijpen zou volgen.7 In dit verband wijst de rechtbank er tevens op dat verdachte [verdachte A] in 2006 wegens het bezit van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj - naar de rechtbank begrijpt: de handelsvoorraad van zijn coffeeshop te Lisse - is vervolgd, iets waarvan medeverdachte [verdachte C] blijkens diens verklaring op de hoogte was.
Wat betreft de gestelde wetenschap omtrent het aanhouden van 'stashes' overweegt de rechtbank het volgende. Naar haar oordeel kan er gevoeglijk van worden uitgegaan dat alle betrokken ambtsdragers ervan op de hoogte waren dat een doorsnee coffeeshophouder, dus ook verdachte, een bedrijfsvoorraad aanhoudt. Het bestaan van die wetenschap en het vervolgens daarop niet (actief) acteren moge 'hypocriet' of 'schizofreen' zijn (om enkele door de verdediging gebezigde termen te hanteren), met de toepasselijkheid van deze niet-juridische categorieën is nog niet gegeven dat het openbaar ministerie bij het constateren van overtredingen niet in zijn vervolging kan worden ontvangen.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat verdachte zelf kennelijk allerminst de opvatting was toegedaan dat zijn handel en wandel waar het de 'achterdeur' betrof ongemoeid zouden worden gelaten. Te wijzen is op het feit dat verdachte over de telefoon vrijwel geen gesprekken voert die betrekking hebben op de bevoorrading van zijn shops en daarvoor regelmatig zijn auto gebruikt. Sms-berichten zijn vaak in versluierde taal gesteld. Leveringen vinden plaats op parkeerplaatsen en andere afgelegen plekken. De bevoorrading van de coffeeshops geschiedt op schimmige wijze, of, in de woorden van verdachte [verdachte C]: 'De ongeschreven regel van een coffeeshop is dat je niet precies kunt uitleggen hoe een coffeeshop werkt.'8 Weliswaar is deze omstandigheid niet beslissend bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich terecht op opgewekt vertrouwen mocht beroepen, maar zij kan daarbij wel, als een omstandigheid van feitelijke aard, een rol spelen. En als zodanig spreekt zij niet in het voordeel van verdachte.
3.1.5 Conclusie
Slotsom dient te zijn dat naar het oordeel van de rechtbank het verweer in al zijn onderdelen reeds afstuit op de omstandigheid dat bij verdachte nimmer het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen bestaan dat hij ter zake van de hem verweten feiten niet vervolgd zou worden. Immers, concrete en duidelijke toezeggingen van die strekking zijn hem nimmer gedaan. Zelfs indien die eis te ver gaat, was er naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte in het gestelde feitelijk gedogen - wat daar verder van zij - geen basis te vinden voor het bedoelde vertrouwen. Anders namelijk dan de verdediging lijkt te suggereren9, valt naar het oordeel van de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 199310 hoegenaamd geen aanwijzing te lezen dat ook het stilzitten van het openbaar ministerie en daarmee de figuur van het impliciet gedogen tot gerechtvaardigd vertrouwen aanleiding kunnen geven. Uiterst subsidiair heeft nog te gelden dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook aan de feitelijke situatie geen dergelijk vertrouwen heeft kunnen ontlenen. Het moet hem duidelijk zijn geweest dat de constatering van strafbare feiten aan de achterdeur tot vervolging aanleiding zou geven. En, last not least, verdachte was zich daarvan ten volle bewust.
3.2 Weegperikelen
De verdediging heeft voorts de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit in verband met diverse, nader te noemen onregelmatigheden bij het wegen van de in de drie coffeeshops bij doorzoeking op 20 juni 2011 aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat:
* de hoeveelheid drugs per joint veel te hoog is geschat;
* niet alle hoeveelheden gewogen zijn, maar geschat;
* de gebruikte weegschaal niet geijkt was.
Naar aanleiding van bij tussenvonnis van 27 augustus en 14 november 2012 op verzoek van de verdediging door de rechtbank gestelde vragen zijn aanvullende processen-verbaal opgemaakt, waaruit volgens de verdediging blijkt dat enkele verbalisanten op ambtseed bij herhaling een onjuiste voorstelling van zaken aan de rechtbank hebben gegeven. Hieraan heeft de verdediging de conclusie verbonden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, nu de met de opsporing belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het Zwolsman-criterium). Daarnaast zou het wettelijke systeem in de kern zijn geraakt (het Karman-criterium), hetgeen eveneens of in combinatie met het voorgaande tot niet-ontvankelijkheid zou dienen te leiden.
Ten aanzien van dit laatste onderdeel van het verweer merkt de rechtbank op dat het zogenaamde Karman-criterium, zo dit reeds als grond voor niet-ontvankelijkheid mag worden aangenomen11, slechts ziet op situaties waarin verdachte door het verzuim niet in zijn belangen is geschaad. Dat geval doet zich hier hoe dan ook niet voor, reden waarom dit onderdeel van het verweer geen verdere bespreking behoeft.
Met betrekking tot het eerste onderdeel van het verweer heeft te gelden dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op deze grond slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Naar het oordeel van de rechtbank doet zulk een geval zich hier niet voor. Het kan de verdediging worden nagegeven dat de successievelijk omtrent het wegen van de verdovende middelen opgemaakte processen-verbaal onderling tegenstrijdig en onduidelijk zijn, doelbewuste benadeling van verdachte of grove veronachtzaming van zijn belangen vermag de rechtbank er niet in te zien. Die nagekomen processen-verbaal getuigen naar de overtuiging van de rechtbank veeleer van een (deels of geheel) mislukte poging tot het scheppen van helderheid in een materie die ook de verbalisanten na bijna anderhalf jaar niet meer helder voor ogen stond. Dat is iets fundamenteel anders dan opzettelijke misleiding.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat de gebleven onduidelijkheid omtrent de - voor het tenlastegelegde belangrijke - vraag hoeveel softdrugs er op de dag van de doorzoekingen in de drie coffeeshops aanwezig waren, niet ten nadele van verdachte mag werken. Zij zal om die reden in het voordeel van verdachte geen gebruik maken van de weegresultaten voor zover het om de in de coffeeshops aangetroffen hoeveelheden softdrugs ging.
De rechtbank stelt in dit verband in de eerste plaats vast dat het, zoals blijkt uit de daarvan genomen monsters en de testresultaten alsook de verklaringen van de verdachten [verdachte A] en [verdachte C], bij de op 20 juni 2011 in de drie coffeeshops in beslag genomen substanties om softdrugs (stoffen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II) gaat.
Ten tweede stelt de rechtbank vast dat zich in elk van de drie coffeeshops telkens om een hoeveelheid van meer dan 30 gram ging. Ook dit volgt uit de verklaringen van de genoemde verdachten: het betreft hier de restvoorraad van de verkoop van zondag 19 juni 2011, waaromtrent verdachten [verdachte C] en [verdachte A] hebben verklaard dat het de rustigste dag van de week is12 dan wel in verband met Vaderdag een rustige dag was geweest.13 Gelet hierop en op de door verdachten benadrukte noodzaak van diversiteit in het aanbod valt niet aan te nemen dat het exploiteren van een coffeeshop mogelijk is met een voorraad die minder is dan 30 gram. De rechtbank acht dit laatste overigens volstrekt onaannemelijk, ondanks de omstandigheid dat bij de weging gebruik zou zijn gemaakt van een niet geijkte weegschaal. Bovendien heeft de verdediging de aanwezigheid van dergelijke hoeveelheden ook nimmer betwist.
Aldus acht de rechtbank bewezen dat zich in elk van de drie coffeeshops op 20 juni 2011 een hoeveelheid softdrugs van ten minste 30 gram bevond. De door de politie geconstateerde overschrijdingen van de 500-gramsgrens14 zal de rechtbank, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen, in dit verband laten voor wat zij zijn. Nu de rechtbank op de wijze zoals hiervoor weergegeven geen gebruik zal maken van de door de politie gerelateerde weegresultaten heeft verdachte geen belang meer bij het verzochte tegenonderzoek, zodat hetgeen in dit kader door de verdediging is aangevoerd verder onbesproken kan blijven.
De hoeveelheid softdrugs in de coffeeshop Stop 'n Goa aan de Lange Scheistraat op 20 juni 2011 bedroeg ook volgens de weging van de politie minder dan 500 gram, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
3.2.1 De 500-gramsgrens
Met de verdediging en het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat onder de in de Aanwijzing Opiumwet15 genoemde handelsvoorraad van 500 gram de voorraad op een willekeurig gegeven moment moet worden verstaan. Met andere woorden: het G-criterium in ruime zin16 wordt niet geschonden indien de handelsvoorraad nimmer de 500 gram overschrijdt.
De vraag is vervolgens wat onder 'handelsvoorraad' in de zin van genoemde aanwijzing moet worden verstaan. In dit verband moet worden opgemerkt dat in een voor de deur17 van de coffeeshop Happy Days op de Heereweg te Lisse geparkeerde Chrysler Voyager op 20 juni 2011 - onbetwist - een hoeveelheid van ongeveer 1050 gram softdrugs is aangetroffen.18 Uit de bewijsmiddelen volgt dat het hier om de 'stash' van de coffeeshop ging.19 De vraag is of de in die auto aangetroffen hoeveelheid als onderdeel van de handelsvoorraad mag worden beschouwd. De verdediging heeft die vraag ontkennend beantwoord onder verwijzing naar enkele uitspraken van de Raad van State.20 Die jurisprudentie kan verdachte echter niet baten. Immers, die uitspraken staan beide in de sleutel van de bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b oud van de Opiumwet, zoals dat luidde tot 1 juli 2009, dat slechts toepasselijk was op 'voor het publiek toegankelijke lokalen', waaronder een 'stash' qualitate qua niet valt. Daarmee gaat het dus, zoals de officier van justitie terecht, zij het op andere gronden, heeft opgemerkt, om verouderde jurisprudentie. Overigens wordt in die uitspraken nergens een definitie van het begrip 'handelsvoorraad' gegeven; veeleer lijkt de Afdeling dit begrip niet te beperken tot wat in de coffeeshop zelf wordt aangetroffen. Wat hier verder van zij, gelet op de omstandigheden dat:
* blijkens de bewijsmiddelen de voorraad in de auto bedoeld was om de voorraad in de coffeeshop aan te vullen;
* de auto vlak vóór de coffeeshop geparkeerd stond;
* medeverdachte [verdachte C] bij zijn aanhouding een sleutel van de auto op zak had;
* medeverdachte [verdachte C] blijkens de verklaringen van enkele getuigen21 die werkzaam waren of zijn in de coffeeshop te Lisse en blijkens een OVC-gesprek22 voor de bevoorrading zorg droeg;
* uit de verklaringen van verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] volgt dat in de coffeeshop in Lisse veel aanloop was en de voorraad in de coffeeshop daarom ook daadwerkelijk gedurende de openingsuren werd aangevuld,
is de rechtbank van oordeel dat het bij de in de Chrysler Voyager op 20 juni 2011 aangetroffen verdovende middelen om een deel van de handelsvoorraad van coffeeshop Happy Days gaat. Nu in die auto onbetwist 1050 gram aan verdovende middelen is aangetroffen, terwijl in de coffeeshop, zoals hiervoor overwogen, in ieder geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram aanwezig was, staat vast dat verdachte op genoemde datum handelde in strijd met de gedoogvoorwaarden, en wel door een handelsvoorraad van meer dan 500 gram aan te houden.
In dit verband is door de verdediging nog aangevoerd dat, nu verdachte drie coffeeshops exploiteerde, er sprake mocht zijn van een totale handelsvoorraad van 1500 gram.23 Deze stelling kan reeds hierom niet gevolgd worden omdat, naar het zich laat aanzien, de voorraad in de Chrysler Voyager uitsluitend voor Happy Days bestemd was en de coffeeshops te Leiden, zo daar al sprake was van tussentijdse aanvulling - hetgeen door de gehoorde personeelsleden wordt ontkend24 - kennelijk vanuit een andere 'stash' werden bevoorraad.
3.2.3 Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen, nu er in elk geval ten aanzien van de coffeeshop te Lisse sprake was van overschrijding van de toegestane handelsvoorraad. Het door de verdediging subsidiair nog gevoerde verweer dat er 'per abuis' soms iets te veel in de shop lag, nu tussentijds aanvullen immers 'geen exacte wetenschap' is, behoeft gelet op het vorenoverwogene geen afzonderlijke bespreking meer.
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op gronden nader uiteengezet in haar aantekeningen requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat Mainstream B.V. en Sizo B.V. zich - onder leiding van verdachte en medeverdachte [verdachte C] - bedrijfsmatig hebben schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen, bereiden, verkopen, afleveren en vervoeren van grote hoeveelheden hennep en een aantal hennepplanten (feit 1 primair en cumulatief), dat deze BV's zich - onder leiding van verdachte en medeverdachte [verdachte C] - schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 2 primair en cumulatief), alsmede dat deze BV's - onder leiding van verdachte en medeverdachte [verdachte C] - hebben deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven (feit 3 primair en cumulatief).
4.2 Het standpunt van de verdediging
Hetgeen de verdediging heeft bepleit is hiervoor onder punt 3 verwoord en besproken.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging25
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.
De rechtbank stelt, zoals hiervoor onder punt 3 reeds vermeld, ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vast dat verdachte [verdachte A] in de ten laste gelegde periode als grootaandeelhouder van twee besloten vennootschappen, Sizo B.V. en Mainstream B.V., drie coffeeshops exploiteerde, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days).
Verdachte [verdachte C] was in de tenlastgelegde periode directeur van twee besloten vennootschappen, Sizo B.V. en Mainstream B.V., welke rechtspersonen drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days), exploiteerden. Verdachte Sizo B.V. exploiteerde deels onmiddellijk, deels middellijk als mede-aandeelhoudster in Mainstream B.V. drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days). Verdachte Mainstream B.V. exploiteerde deels onmiddellijk, deels middellijk als mede-aandeelhoudster in Sizo B.V. drie coffeeshops, twee in Leiden (Goa en Stop 'n Goa) en één in Lisse (Happy Days).26
Verdachte [verdachte A] heeft naar aanleiding van de doorzoekingen op 20 juni 2011 tijdens zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat alle aangetroffen softdrugs beroepsmatig van aard zijn en dat ze zijn eigendom zijn. Voorts heeft hij verklaard dat hij inkoper en distributeur is van drie coffeeshops.27
Verdachte [verdachte A] heeft ter terechtzitting verklaard dat het niet mogelijk is een coffeeshop te laten draaien zonder inkoop en tussentijds aanvullen van de voorraad.28
4.3.1A [adres 1] te Noordwijk
De woning van verdachte [verdachte A] aan de [adres 1] te Noordwijk is op 20 juni 2011 doorzocht; daar is in totaal 792,6 gram hasj en zijn 24.800 joints aangetroffen in een badmeubel. Daarnaast is er 4,83 kg hasj in een tas aangetroffen. Voorts is in de schuur in totaal 7,8 kg hennep aangetroffen, in een op het perceel geparkeerde Fiat [kenteken] is in totaal 6,18 kg hennep aangetroffen en in een andere tas is 5 kg hennep aangetroffen.29
Het NFI heeft de hennep en hasjiesj gewogen in de aangetroffen joints en geconstateerd dat dit gewicht varieert van 0,11 tot 0,38 gram per joint.30
De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf op 20 juni 2011 de onder 1A ten laste gelegde grote hoeveelheid hennep en hasjiesj in de woning aanwezig heeft gehad.
4.3.1B [adres 2] te Noordwijkerhout
Verdachte is betrokkenheid ten laste gelegd bij het op of omstreeks 20 juni 2011 telen van 80 hennepplanten aan de [adres 2] te Noordwijkerhout. De planten zijn echter op 8 december 2011 in de woning van [X] aangetroffen, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging (1B) zal vrijspreken.
4.3.1C [adres 3] te Nieuw-Vennep
Op 7 mei 2011 omstreeks 14:17 uur neemt de politie waar dat een onbekende man een rode Opel Combo parkeert op de Loosterweg Noord te Lisse met de achterzijde nagenoeg tegen de achterzijde van het voertuig van [verdachte A]. [verdachte A] is in het gezelschap van [verdachte C]. Gezien wordt dat [verdachte A] en de onbekende man twee grote donkere voorwerpen overladen vanuit de laadruimte van de Opel Combo in de kofferbak van de auto van [verdachte A] en [verdachte C]. Omstreeks 14:18 uur vertrekken beide auto's. [verdachte A] en [verdachte C] raken omstreeks 14:30 uur uit beeld op de [adres 3] te Nieuw-Vennep.31
Dezelfde dag, 7 mei 2011, omstreeks 14:46 uur wordt het pand [adres 3] te Nieuw Vennep doorzocht. [verdachte A] en [verdachte C] zijn ter plaatse aangehouden.32 Bij de doorzoeking zijn sealbags met in totaal 9.420 gram hennep aangetroffen. Ook zijn 9.975 joints gevonden.33
Op 20 juni 2011 wordt een tweede doorzoeking verricht in het pand [adres 3] te Nieuw Vennep.34 In een verborgen ruimte wordt in totaal 7,2 kg hennep aangetroffen.35
Verdachte [verdachte A] heeft verklaard dat de ruimte aan de [adres 3] te Nieuw Vennep wordt gehuurd door Mainstream B.V. en dat hij ([verdachte A]) verantwoordelijk is voor de aangetroffen softdrugs.36
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf op 7 mei en 20 juni 2011 de onder 1C ten laste gelegde grote hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
4.3.1D [adres 4] te Hillegom
Op 20 juni 2011 werden tijdens de doorzoeking in de garagebox 7, behorende bij perceel [adres 4], te Hillegom twee grote sporttassen met in totaal 29 sealbags met hennep aangetroffen, en in een gele kluis nog eens 22 sealbags, in een rode kluis 2 sealbags en in een blauwe kluis 5 sealbags aangetroffen.37
In totaal is in totaal 19,18 kg hennep aangetroffen.38
Op 8 mei 2011 omstreeks 15:50 uur belt verdachte [verdachte A] medeverdachte [verdachte C] op. Dit gesprek vindt, gelet op de datum, plaats daags na de doorzoeking en inbeslagname aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep. Verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] bespreken dat ze nooit meer alle jointjes op één plek op voorraad moeten hebben liggen. Ze hebben twee plekken nodig, want Hillegom is ook een risico. Ze bespreken dat ze geluk hebben gehad dat ze niets bij zich hadden dat daarnaar wees, zoals een sleuteltje van dat hek.39
Verdachte [verdachte A] heeft bij de politie verklaard dat de B.V. een garagebox huurt op nummer 5 of 7 in Hillegom.40
Een medewerker van Boramo B.V., getuige [getuige 1], heeft verklaard dat garagebox nummer 7 behorende bij [adres 4] sinds 2006 door Boramo B.V. werd verhuurd aan Mainstream B.V. De getuige heeft voorts verklaard dat hij op 5 april 2009 is gebeld door de heer [verdachte C], omdat het toegangshek van het terrein van de garagebox was vernield.41
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf de onder 1D ten laste gelegde grote hoeveelheid hennep en hasjiesj op 20 juni 2011 aanwezig heeft gehad.
4.3.1E Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop Goa) 20-6-2011
Op 20 juni 2011 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de coffeeshop Goa, gevestigd aan de Korte Mare 8 te Leiden.42 Tijdens die doorzoeking werden aan de binnenzijde van het loket aangetroffen: 31 gripzakjes met hennep, 36 gripzakjes met elk 5 voorgedraaide joints, 2 gripzakjes met elk 25 voorgedraaide joints, 41 gripzakjes met hasj, 6 doosjes met hennep, een doosje met 15 voorgedraaide joints, een doosjes met 7 voorgedraaide joints, een doosje met 39 voorgedraaide joints, een doosje met 9 voorgedraaide joints, een doosje met 50 voorgedraaide joints, een doosje met 11 voorgedraaide joints, een doosje met 38 voorgedraaide joints, een doosje met 1 voorgedraaide joint, een doosje met 9 voorgedraaide joints en 6 grote gripzakken met gedroogde henneptoppen.43
Medeverdachte [verdachte C] heeft bij de politie verklaard dat hij de directeur is van de drie coffeeshops en de leidinggevende van het personeel en dat hij de administratie doet.44
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen en hetgeen reeds onder 3.2 en 4.3 is overwogen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf op 20 juni 2011 te Leiden in coffeeshop Goa een hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
4.3.1F Korte Mare 8 te Leiden (Goa) 28-1-2008 t/m 2-1-2011
In de kasadministratie van de coffeeshop Goa wordt vanaf 28 januari 2008 per week een voorraadlijst van de verdovende middelen toegevoegd. De voorraadlijst bestaat uit drie pagina's en is ingedeeld in een voorraadlijst van de deals en voorverpakte producten, de voorraadlijst van de joints en de jointpacks en de voorraadlijst van de losse wietverkoop en derving. Over de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari 2011 zijn in totaal 154 voorraadlijsten aangetroffen in de boekhouding. Op 148 van deze lijsten is de voorraad softdrugs van de coffeeshop Goa geregistreerd. De gemiddelde voorraad softdrugs in de coffeeshop Goa van de 148 ingevulde lijsten is 645 gram.45
Verdachte [verdachte E] heeft bij de politie verklaard dat hij in loondienst werkt bij Sizo B.V. als bedrijfsleider voor alle drie de coffeeshops en dat hij door verdachte [verdachte A] is aangenomen en dat hij verantwoording aflegt aan medeverdachte [verdachte C]. [verdachte E] heeft tevens verklaard dat de voorraad er staat als hij 's middags binnenkomst en dat er elke dag vers wordt geleverd. Verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] stellen de verkoopprijzen vast en verdachte [verdachte E] geeft dat dan weer door aan het personeel.46
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen en op de onder punt 4.3.1E genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met anderen in de uitoefening van een bedrijf de onder 1F ten laste gelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj heeft verkocht.
4.3.1G Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) 21-6-2011
Op 20 juni 2011 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de coffeeshop Happy Days, gevestigd aan de Heereweg 153 te Lisse.47 In de verkoopruimte van de coffeeshop zijn plastic bakken aangetroffen met wiet, in een lade werden 39 gripzakjes met wiet aangetroffen. Daarnaast werden in plastic bakken in totaal 525 joints aangetroffen en meerdere gripzakken met hasj.48
Verdachte [verdachte A] heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor alle aangetroffen softdrugs.49
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen en hetgeen reeds onder 3.2 en 4.3 is overwogen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf op 20 juni 2011 te Lisse in coffeeshop Happy Days een hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
4.3.1H Heereweg 153 te Lisse (Happy Days) 27-1-2008 t/m 27-11-2010
In de kasadministratie van de coffeeshop Happy Days wordt vanaf 28 januari 2008 per week een voorraadlijst van de verdovende middelen gevoegd. De voorraadlijst bestaat uit drie pagina's en is ingedeeld in een voorraadlijst van de deals en voorverpakte producten, de voorraadlijst van de joints en de jointpacks en de voorraadlijst van de losse wietverkoop en derving. Over de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari 2011 zijn in totaal 154 voorraadlijsten aangetroffen in de boekhouding. Op 148 van deze lijsten is de voorraad softdrugs van de coffeeshop Happy Days geregistreerd. De gemiddelde voorraad softdrugs in de coffeeshop Happy Days van de 147 ingevulde lijsten is 741 gram. De hoogste voorraad is bepaald tussen 24 mei 2009 en 25 mei 2009 en was totaal 1.050,7 gram.50
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen, alsmede op de onder punt 4.3.1G genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf de onder 1H ten laste gelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj heeft verkocht.
4.3.1I Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n Goa) 20-6-2011
Op 20 juni 2011 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de coffeeshop Stop 'n Goa, gevestigd aan de Lange Scheistraat 15 te Leiden.51 In de verkoopruimte van deze coffeeshop werd een hoeveelheid hennep, hasj en joints aangetroffen.52
Verdachte [verdachte A] heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor alle aangetroffen softdrugs.53
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen en hetgeen reeds onder 3.2 en 4.3 is overwogen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf op 20 juni 2011 te Leiden in coffeeshop Stop 'n Goa een hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
4.3.1J Lange Scheistraat 5 te Leiden (Stop 'n Goa) 7-7-2008 t/m 12-6-2011
In de kasadministratie van de coffeeshop Stop 'n Goa wordt vanaf 7 juli 2008 per week een voorraadlijst van de verdovende middelen gevoegd. De voorraadlijst bestaat uit drie pagina's en is ingedeeld in een voorraadlijst van de deals en voorverpakte producten, de voorraadlijst van de joints en de jointpacks en de voorraadlijst van de losse wietverkoop en derving. Over de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 zijn in totaal 154 voorraadlijsten aangetroffen in de boekhouding. Op 147 van deze lijsten is de voorraad softdrugs van de coffeeshop Stop 'n Goa geregistreerd. De gemiddelde voorraad softdrugs in de coffeeshop Stop 'n Goa van de 147 ingevulde lijsten is 506,5 gram.54
De rechtbank zal gelet op deze bewijsmiddelen, alsmede op de onder punt 4.3.1I genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander in de uitoefening van een bedrijf de onder 1J ten laste gelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj heeft verkocht.
4.3.2 Gewoontewitwassen (feit 2)
De rechtbank heeft hiervoor onder punt 3.2.3 reeds geconcludeerd dat ten aanzien van de coffeeshop Happy Days te Lisse sprake was van overschrijding van de toegestane handelsvoorraad. Daarmee zijn de grenzen van het gedoogbeleid dus overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 200355 betekent dit dat de gehele opbrengst van de coffeeshop van misdrijf afkomstig is. Nu de drie coffeeshops werden gedreven door twee rechtspersonen (Mainstream B.V. en Sizo B.V.) die met elkander vervlochten zijn en tevens door vermenging van de opbrengst van de coffeeshop te Lisse met die van de andere coffeeshops is de totale opbrengst besmet, zodat al het geld dat in de coffeeshops is omgegaan onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig is.
Uit het strafrechtelijk financiële onderzoek naar verdachte [verdachte A] is met betrekking tot de geldstromen het volgende zichtbaar geworden.
Over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2011 zijn op de bankrekeningen van Mainstream B.V. de volgende inkomsten zichtbaar:
- contante stortingen € 2.990.410
- ontvangsten van [verdachte A] € 305.000
- ontvangsten van Sizo B.V. € 11.420
- overige ontvangsten € 131.482
- totale ontvangsten € 3.438.312
Uit de kasadministratie van Mainstream B.V. is gebleken dat de contante stortingen bestaan uit de, door verkoop in de coffeeshops, ontvangen contante gelden welke deels worden afgestort op de bankrekeningen van Mainstream B.V. en deels worden gebruikt om contant de softdrugs in te kopen.
De uitgaven op de bankrekeningen van Mainstream B.V. over genoemde periode zijn onder andere:
- betalingen aan [verdachte A] € 1.066.694
- betalingen aan notarissen € 848.636
- betalingen aan Sizo B.V. € 167.678
- salarisbetalingen € 364.806
- betalingen aan belastingdienst€ 600.708
- overige uitgaven € 502.609
- totale uitgaven € 3.551.131
Over de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 januari 2011 zijn op de bankrekening van Sizo B.V. onder andere de volgende inkomsten zichtbaar:
- contante stortingen € 1.563.495
- ontvangsten Mainstream BV € 167.678
- ontvangsten van [verdachte A] € 90.000
- overige ontvangsten € 60.670
- totale ontvangsten € 1.881.843
Uit de kasadministratie van Sizo B.V. is gebleken dat de contante stortingen bestaan uit de, door verkoop in de coffeeshops, ontvangen contante gelden welke deels worden afgestort op de bankrekening van Sizo B.V. en deels worden gebruikt om contant de softdrugs in te kopen.
De uitgaven op de bankrekening van Sizo B.V. over genoemde periode zijn onder andere:
- betalingen aan [verdachte A] € 593.528
- betalingen aan Mainstream BV€ 11.420
- betalingen aan notarissen € 85.000
- salarisbetalingen € 171.374
- betalingen aan belastingdienst€ 422.564
- overige uitgaven € 289.403
- totale uitgaven € 1.573.290
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de grootste uitgavenpost van zowel Mainstream B.V. als Sizo B.V. verdachte [verdachte A] is.
Uit onderzoek naar de bankrekening van medeverdachte [verdachte C] is gebleken dat in ieder geval vanaf januari 2008 tot en met januari 2011 er in totaal een bedrag van € 147.238 wordt overgemaakt van de bankrekening van Sizo B.V. en Mainstream B.V. naar de bankrekening van medeverdachte [verdachte C] met als omschrijving salaris.56
De rechtbank zal op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte samen met een ander een bedrag van ongeveer € 10.500.000,- heeft witgewassen. Gelet op de lange periode waarin dat gebeurde en het grote aantal betalingen dat heeft plaatsgevonden, is de rechtbank voorts van oordeel dat er sprake is geweest van gewoontewitwassen.
4.3.3 Deelname criminele organisatie (feit 3)
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Mainstream B.V. en Sizo B.V., van welke vennootschappen [verdachte C] directeur was, dreven in de tenlastegelegde periode de coffeeshops Goa en Stop 'n Goa in Leiden en Happy Days in Lisse.57 [verdachte A] was (deels middellijk) 100% aandeelhouder in beide vennootschappen en daarmee feitelijk de eigenaar van voormelde coffeeshops.58 Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat reeds uit de aard van een coffeeshop als onderneming voortvloeit dat sprake is van bestaande structuren en daarmee van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Het georganiseerde verband was tevens duurzaam nu uit de administratie van de coffeeshops blijkt dat er van januari 2008 tot en met januari 2011 in- en uitgaven waren met betrekking tot de coffeeshops.59
Het georganiseerde verband had tot oogmerk de teelt van en de handel in hennep, zulks in het kader van de bevoorrading en bedrijfsvoering van de drie coffeeshops. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte [verdachte A] binnen deze organisatie een beslissende, leidinggevende rol vervulde. Medeverdachte [verdachte C] was verantwoordelijk voor de werknemers in de coffeeshops en (deels) voor de bevoorrading van de coffeeshops. Medeverdachten [verdachte B] en [verdachte D] hielden zich bezig met de hennepkwekerijen en voorzagen op die manier verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] van voorraad voor de coffeeshops. De betrokkenheid en rol van verdachte [verdachte A] volgt verder uit de hierna vermelde bewijsmiddelen.
In het onderzoek 169BORIUM zijn diverse opsporingsbevoegdheden ingezet. Een aantal verdachten is stelselmatig geobserveerd, er zijn telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd en er is gebruik gemaakt van het Opnemen van Vertrouwelijke Communicatie (hierna: OVC) in de auto's van verdachte [verdachte A] en verdachte [verdachte D].
Op 3 november 2010 omstreeks 10:32 uur heeft de politie waargenomen dat medeverdachte [verdachte D] een Ford Escort parkeert op een parkeerplaats achter een toekomstig restaurant "Eterij de Klikspaan", gevestigd op de hoek van de Huis ter Duinstraat en de Oude Zeeweg te Noordijk.60 Omstreeks 12:17 uur heeft de politie waargenomen dat medeverdachte [verdachte D] een witte doos van ongeveer 30x40x55 cm uit de kofferbak van de Escort pakt en plaatst in de kofferbak van de Fiat Punto die in gebruik is bij verdachte [verdachte A].61 Omstreeks 12:31 uur heeft de politie waargenomen dat verdachte [verdachte A] de Punto aan de Heereweg te Lisse parkeert en de witte doos uit de kofferbak pakt en ermee de Happy Days binnengaat.62
Op 3 februari 2011 heeft de politie waargenomen dat verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D] samen de coffeeshop Happy Days in Lisse binnengaan.63
Op 7 april 2011 heeft er een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D]. Medeverdachte [verdachte D] vraagt aan verdachte [verdachte A] of hij het nieuws gezien heeft over het verzwaren van de straffen en hij vraagt zich af hoeveel er dan nog blijven kweken. Verdachte [verdachte A] vraagt hoeveel mensen zullen stoppen met het roken van weed. 'Niemand', zegt verdachte [verdachte A] vervolgens. Medeverdachte [verdachte D] zegt dat zij er gewoon mee door zullen gaan.64
Op 14 april 2011 heeft er een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D], waarin verdachte [verdachte A] aangeeft dat hij morgen geld heeft voor medeverdachte [verdachte D]. Verdachte [verdachte A] zegt dat er bij medeverdachte [verdachte D] nooit gruis in zit en nooit een takkie.65
Op 23 mei heeft er een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D]. Verdachte [verdachte A] zegt dat hij een huis wil gebruiken om met de auto één keer per dag de garage in te rijden en een half uur later weer naar buiten. Beiden concluderen dat dit opvalt. Medeverdachte [verdachte D] vraagt wat hij allemaal in de garage moet doen. Verdachte [verdachte A] zegt daar dan 6 zakken met weed te hebben staan. Daar rijdt iemand heen die afweegt wat nodig is voor de winkels. Verdachte [verdachte A] zegt tussen de 8 en 10 kilo per week te gebruiken. Verdachte [verdachte A] zegt er dus 1 keer 10 kilo neer te zetten en er komt twee keer per week 5 kilo naar binnen.66
Op 30 mei 2011 heeft er een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C]. Medeverdachte [verdachte C] zegt dat hij er heilig van overtuigd is dat zij niet het doelwit zijn van het politieonderzoek. Hij is wel bang dat de mensen om hen heen daar heel erg voor op moeten passen. Verdachte [verdachte A] zegt dat ze 'Marim' in de gaten houden en dan moet je stoppen. Medeverdachte [verdachte C] vraagt of dat de enige oplossing is. Verdachte [verdachte A] zegt 'ja, want waar moet je anders je handel vandaan halen?'67
Op 26 juni 2011 heeft er een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D], waarin medeverdachte [verdachte D] zegt dat hij maar twee mensen vertrouwt, te weten verdachte [verdachte A] en Marco. Verdachte [verdachte A] zegt vervolgens dat het in deze branche en handel een klein clubje is en dat niemand mag weten dat zij met z'n tweeën weggaan.68
Voldoende aannemelijk is geworden dat in de laatste twee gesprekken met 'Marim' en 'Marco' wordt gedoeld op medeverdachte [verdachte B]. De rechtbank betrekt hierbij nog dat uit het dossier is gebleken dat [verdachte A] en medeverdachte [verdachte D] beiden bevriend zijn met [verdachte B].69
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een structurele en duurzame samenwerking tussen de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen gericht op - kort gezegd - de hennepteelt en -handel, dat deze samenwerking professioneel van aard was en dat verdachte hieraan heeft deelgenomen.
Dat ook witwassen een gemeenschappelijk doel van de organisatie was, zoals de officier van justitie met verwijzing naar de bewijsmiddelen voor feit 2 heeft betoogd, is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Weliswaar volgt uit die bewijsmiddelen dat de omzet van de coffeeshops in Leiden en Lisse is afgestort en gedeeltelijk is besteed (zie hiervoor 4.3.2), maar niet dat ook de leveranciers [verdachte B] en [verdachte D] hierbij waren betrokken. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat het samenwerkingsverband tussen alle in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen daadwerkelijk was gericht op witwassen. Van dit cumulatief/alternatief tenlastegelegde onderdeel van feit 3 dient daarom vrijspraak te volgen.
4.3.4 Toerekening van de gedragingen aan de rechtspersonen
Bij vonnissen van heden in de strafzaken tegen medeverdachten Mainstream B.V. en Sizo B.V. (parketnummers 09/860016-11 en 09/860015-11) heeft de rechtbank geoordeeld dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van deze rechtspersonen en in redelijkheid aan Mainstream B.V. en Sizo B.V. zijn toe te rekenen. Beide rechtspersonen kunnen dan ook worden aangemerkt als daders van die feiten.
4.3.5 Feitelijk leidinggeven
Uit al het voorgaande is gebleken dat de aan verdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van de bedrijfsvoering van de coffeeshops van Mainstream B.V. en Sizo B.V.
[verdachte C] was ten tijde van de tenlastegelegde periode directeur van beide vennootschappen.70 [verdachte A] bezat hiervan (deels middellijk) alle aandelen.71 Een dergelijke betrokkenheid is aan te merken als feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen, als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 2, Sr. Verdachte heeft immers, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was, maatregelen achterwege gelaten ter voorkoming van de verboden gedragingen, en hij heeft (minimaal) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen, zodat hij die gedragingen opzettelijk bevorderde.72
De rechtbank acht gezien het bovenstaande het ten laste gelegde feitelijk leiding geven aan de in de feiten 1 primair, beide cumulatieven/alternatieven, 2 primair, beide cumulatieven/alternatieven, en 3 primair, beide cumulatieven/alternatieven, vermelde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. primair
Mainstream B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011 te Noordwijk en Leiden en Hillegom en Lisse en Nieuw-Vennep, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens in de uitoefening van een bedrijf, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht (F, H, J) en opzettelijk aanwezig heeft gehad (A, C, D, E, G, I) een (grote) hoeveelheid hennep en een aantal hennepplanten en hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd) te weten:
A) in het pand aan de [adres 1] te Noordwijk op 20 juni 2011een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj van in totaal ongeveer 30.000 gram en
C) in het pand aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep op 7 mei 2011 en 20 juni 2011 een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 17.800 gram hennep en hasjiesj en
D) in het pand aan de [adres 4] te Hillegom op 20 juni 2011 een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 19.180 gram hennep en
E) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
F) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op tijdstippen in de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari 2011 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en
G) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
H) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op tijdstippen in de periode van 27 januari 2008 tot en met 27 november 2010 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en
I) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
J) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op tijdstippen in de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj telkens middelen bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aan welke feiten de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
en
Sizo B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011 te Noordwijk en Leiden en Hillegom en Lisse en Nieuw-Vennep, telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht (F, H, J) en opzettelijk aanwezig heeft gehad (A, C, D, E, G, I) een (grote) hoeveelheid hennep en een aantal hennepplanten en hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd) te weten:
A) in het pand aan de [adres 1] te Noordwijk op 20 juni 2011 een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj van in totaal ongeveer 30.000 gram en
C) in het pand aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep op 7 mei 2011 en 20 juni 2011 een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer ongeveer 17.800 gram hennep en hasjiesj en
D) in het pand aan de [adres 4] te Hillegom op 20 juni 2011 een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 19.180 gram hennep en hasjiesj en
E) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
F) in het pand aan de Korte Mare 8 te Leiden (coffeeshop GOA) op tijdstippen in de periode van 28 januari 2008 tot en met 2 januari 2011 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en
G) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
H) in het pand aan de Heereweg 153 te Lisse (coffeeshop Happy Days) op tijdstippen in de periode van 27 januari 2008 tot en met 27 november 2010 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en
I) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op 20 juni 2011 een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj en
J) in het pand aan de Lange Scheistraat 5 te Leiden (coffeeshop Stop 'n GOA) op tijdstippen in de periode van 7 juli 2008 tot en met 12 juni 2011 grote hoeveelheden hennep en hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj telkens middelen bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aan welke feiten de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
2. primair
Mainstream B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2011 te Noordwijk en Leiden en Lisse, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, hebbende zij, verdachte en haar mededader, voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 10.500.000 euro, verworven en voorhanden gehad en omgezet en van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, aan welk feit de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
en
Sizo B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2011 te Noordwijk en Leiden en Lisse, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, hebbende zij, verdachte, en haar mededader, voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 10.500.000 euro, verworven en voorhanden gehad en omgezet en van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, aan welk feit de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
3. primair
Mainstream B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011 te Noordwijk en Leiden en Lisse, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van haar, verdachte, en een of
meer natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten [verdachte B] en [verdachte C] en [verdachte D] en Sizo B.V., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 3 Opiumwet en artikel 11 tweede en derde en vijfde lid Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk telen en verkopen en afleveren en vervoeren van (grote) hoeveelheden hennep(planten) en hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde telkens middelen bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
aan welke feiten de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven;
en
Sizo B.V. in de periode van 1 januari 2008 tot en met 28 november 2011 te Noordwijk en Leiden en Lisse, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van haar, verdachte, en een of meer natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten [verdachte B] en [verdachte C] en [verdachte D] en Mainstream B.V., welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 3 Opiumwet en artikel 11 tweede en derde en vijfde lid Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telkens opzettelijk telen en verkopen en afleveren en vervoeren van (grote) hoeveelheden hennep(planten) en hasjiesj (een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde telkens middelen bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
aan welke feiten de verdachte en zijn mededader feitelijk leiding hebben gegeven.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. Motivering van de beslissing ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bij dagvaarding - voor splitsing - onder feit 4, eerste cumulatief/alternatief wordt vrijgesproken en dat aan hem ter zake van het onder feit 1 primair, beide cumulatieven/alternatieven, feit 2 primair, beide cumulatieven/alternatieven, feit 3 primair, beide cumulatieven/alternatieven, feit 4, tweede cumulatief/alternatief, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat ter zake van de feiten 4, 5 en 6, indien afzonderlijk berecht, een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest zou dienen te worden opgelegd. Daaruit leidt de rechtbank af dat de eis voor de thans berechte feiten twintig maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest bedraagt.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat de rechtbank met de navolgende omstandigheden rekening houdt bij het bepalen van de eventuele strafmaat. Ten eerste is het niet redelijk en billijk om de paradoxale aspecten van het Nederlandse softdrugsbeleid uitsluitend voor rekening van verdachte te laten komen. Verdachte is bovendien zowel zakelijk als privé al zwaar gestraft door deze strafzaak. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf zal hem nog verder ruïneren. De verdediging verzoekt de rechtbank gelet op dit alles geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hierboven bewezen verklaard dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van bijna 67 kilo hennep en hasjiesj, aangetroffen in diverse opslagplaatsen. Daarnaast bevonden zich in de door hem geëxploiteerde coffeeshops te Leiden en Lisse telkens handelsvoorraden softdrugs, terwijl uit de resultaten van de doorzoeking op 20 juni 2011 is komen vast te staan dat daarbij in Lisse in strijd met de gedoogvoorwaarden werd gehandeld. Daarnaast bevat het dossier aanwijzingen dat in elk geval in het verleden de toegestane handelsvoorraad van 500 gram structureel overschreden werd. Uit de genoemde overschrijding van de handelsvoorraad volgt dwingend dat de gehele omzet van de - immers in het kader van twee aan elkaar gelieerde rechtspersonen gedreven - coffeeshops van misdrijf afkomstig is, zodat iedere verdere handeling met het daarmee verdiende geld als witwassen moet worden beschouwd. Daarnaast was sprake van het plegen van deze misdrijven in een georganiseerd samenwerkingsverband, hetgeen op zich reeds een misdrijf oplevert.
De rechtbank stelt vast dat, voor daarvan zover uit het dossier blijkt, alle ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten zijn begaan in het kader van de exploitatie van de drie coffeeshops. Hier doet zich het merkwaardige en niet anders dan als paradoxaal aan te duiden feit voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de zogenaamde AHOJ-G-criteria houdt, gedoogd wordt waar het de in die criteria genoemde handelingen dan wel het nalaten daarvan betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een - voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke - voorraad en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers dan wel tussen- of groothandelaren onverminderd verboden zijn en even zoveel strafbare feiten opleveren. De verdediging heeft uitvoerig bepleit dat deze - door haar niet zonder enig recht als hypocriet aangeduide - situatie in navolging van enkele uitspraken van andere rechtelijke instanties tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou dienen te leiden. De rechtbank heeft hiervoor gemotiveerd uiteengezet waarom zij dit standpunt, waar het de beslissing van het openbaar ministerie betreft om tot vervolging over te gaan, niet deelt. Overigens ligt hier een taak voor de wetgever; het is niet aan de rechter om te treden in de beoordeling van de strafbaarstelling van de verweten gedragingen.
Onverlet het voorgaande overweegt de rechtbank het volgende. De drie coffeeshops hadden in 2010 een gemiddelde dagomzet van tezamen ruim 1700 gram. Dit betekent dat de te Nieuw-Vennep ([adres 3]), Noordwijk (in de woning van [verdachte A]) en Hillegom ([adres 4]) aangetroffen voorraad toereikend was voor de exploitatie van de drie shops gedurende ruim een maand. Dit komt de rechtbank niet als onredelijk of extreem voor. Voor groot- of tussenhandel waarbij partijen door derden werden afgenomen of buiten Nederland werden gebracht bevat het dossier geen harde aanwijzingen. Van actieve bemoeienis van verdachten met de kweek van verdovende middelen is, zelfs indien het 'technische' karakter van de vrijspraak van zaaksdossier 4 ([adres 2], Noordwijkerhout) in beschouwing wordt genomen, niet gebleken. Verdachten hebben ten dele bij de verhoren door de politie maar in elk geval ten overstaan van de rechtbank openheid betracht omtrent de wijze waarop zij de coffeeshops dreven, inclusief de achterdeurproblematiek. De rechtbank heeft bij gelegenheid van een schouw op 6 december 2012 kunnen waarnemen dat het bij de coffeeshops in kwestie - het doel van de exploitatie in aanmerking nemende - om lokaliteiten gaat die qua inrichting en personeelsbestand zonder meer een verzorgde indruk maken. Van enige overtreding van de overige gedoogvoorwaarden blijkt dan ook uit het dossier hoegenaamd niets.
De financiële handel en wandel van de vennootschappen en de feitelijk leidinggevenden zijn, mede door de behoorlijke wijze waarop werd boekgehouden, grotendeels kenbaar. Van de zijde van de belastingdienst is, na het doorvoeren van enkele verbetering op haar verzoek, instemming betuigd met de wijze van financiële verslaglegging.
Ten aanzien van het georganiseerde verband waarin de misdrijven (handel in en vervoer van verdovende middelen) werden gepleegd merkt de rechtbank nog op dat er weliswaar duidelijk sprake was van afscherming en een duurzaam samenwerkingsverband en een daarmee samenhangende rolverdeling, maar dat van de toepassing van geweld of bedreiging daarmee tegen 'dissidenten' of concurrenten niet gebleken is. Bij de talrijke doorzoekingen zijn ook geen wapens of andere voor bedreiging geschikte voorwerpen aangetroffen.
Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat de door verdachte en zijn medeverdachten gepleegde feiten alle het rechtstreekse uitvloeisel en tevens onlosmakelijke gevolg zijn van de exploitatie van de drie coffeeshops, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat. Dat deze exploitatie noodzakelijkerwijs betekende dat verdachte strafbare feiten in de vorm van het aankopen en vervoeren van de in de coffeeshops verkochte verdovende middelen pleegde, disculpeert hem niet, maar kleurt de feiten wel in hoge mate in. Het zou in dit verband al te gemakkelijk zijn verdachte te verwijten dat hij ook een ander beroep had kunnen kiezen. Immers, hoe men ook denkt over het bestaan van coffeeshops en (de schadelijkheid van) het wijd verspreide gebruik van softdrugs, het alternatief in de vorm van een compleet verbod en illegale straathandel is in ieder geval nog veel minder aanlokkelijk. In zoverre vervullen de Nederlandse coffeeshops als minste van twee kwaden een maatschappelijke functie. Zolang echter de wetgever in gebreke blijft om de achterdeurproblematiek te regelen en het openbaar ministerie ervoor kiest om zaken waarin die problematiek speelt aan de rechter voor te leggen zal deze een - inhoudelijke - beslissing op de hem voorgelegde feiten dienen te geven.
Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat wat verdachte verweten wordt in feite neerkomt op het op economisch verantwoorde wijze exploiteren van drie coffeeshops van enige omvang, het besteden en beleggen van het daarmee verdiende geld en het om zich heen verzamelen van een netwerk van leveranciers, is zij van oordeel dat met de constatering dat dit strafbare feiten zijn en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. Aldus zal zij, toepassing gevend aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
- 9a, 51, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde en afgesplitste dagvaarding onder 1 primair, beide cumulatieven/alternatieven, 2 primair, beide cumulatieven/alternatieven en 3 primair, beide cumulatieven/alternatieven tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair, beide cumulatieven/alternatieven:
onder F, H en I:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
onder A, C, D, E, G en I:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
onder A, C en D tevens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
ten aanzien van feit 2 primair, beide cumulatieven/alternatieven:
medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 primair, beide cumulatieven/alternatieven:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. J.A. van Dorp en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2012.
1 Het gestelde onder 10 op pagina 13 van de pleitnota geeft de rechtbank in dit verband geen aanleiding tot een reactie, nu dit niet voldoet aan de eisen die aan een behoorlijk onderbouwd verweer mogen worden gesteld. Daar wordt immers slechts de vraag opgeworpen of er bij de aanvang van het onderzoek wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, niet - bijvoorbeeld - wat dit voor rechtsgevolg zou dienen te hebben.
2 LJN: BX4280.
3 HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376; LJN: AM2533, r.o. 3.6.5.
4 HR 5 maart 1991, NJ 1991, 694; LJN: AB9066.
5 Pleitnota, p. 129.
6 HR 6 juli 2010, NJ 2010, 583; LJN: BK6346, r.o. 3.7.1.
7 Verhoor van de getuige [getuige 2] (voormalig wijkagent te Lisse) door de rechter-commissaris d.d. 20 augustus 2012, onder 86; verhoor van de getuige [getuige 3] (wijkagent te Leiden) door de rechter-commissaris d.d. 22 augustus 2012, onder 25 en 30; zie ook het verhoor van de getuige [getuige 4] door de rechter-commissaris d.d. 16 augustus 2012, onder 21 en overigens ook het verhoor van de getuige [getuige 5] (burgemeester van Leiden) door de rechter-commissaris d.d. 15 augustus 2012, onder 85.
8 ZD 8, blz. 57.
9 Pleitnota, blz. 134-135.
10 NJ 1994, 127; LJN: ZC9391. Zie ook de conclusie van de advocaat-generaal Meijers voor dit arrest onder 5.
11 Zie de noot van Schalken onder HR 8 maart 2011, NJ 2011, 242 en de noot van Buruma onder HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376, sub 5.
12 ZD 6, blz. 55.
13 ZD 8, blz. 48.
14 In de coffeeshop aan de Korte Mare te Leiden (Goa) zou 643,6 gram dan wel 575,6 gram softdrugs zijn aangetroffen; in die te Lisse (Happy Days) 493,5 gram, afgezien van een hoeveelheid van 525 joints.
15 Thans: Staatscourant 2011, 22936.
16 Ook de handelsvoorraad valt (thans) onder het G-criterium, zoals volgt uit § 1 onder het kopje 'pre-opsporing' van de Aanwijzing. Het feit dat de handelsvoorraad in § 3.2.2. onder het kopje 'opsporing en vervolging' - conform de overeenkomstige passage in de oude Aanwijzing (Staatscourant 2000, 250) - niet, maar slechts de maximale verkoophoeveelheid per persoon per dag genoemd wordt, kan daar niet aan afdoen.
17 ZD 8, blz. 79.
18 ZD 8, blz. 77-78.
19 ZD 22, blz. 89; OVC-gesprek tussen verdachten [verdachte A] en [verdachte C] d.d. 11 mei 2011 in ZD 8, eerste aanvulling [ongenummerd].
20 Pleitnota, blz. 18, noot 19 en 20: ABRvS 18 februari 2004, LJN: AO3917; ABRvS 7 september 2005, LJN: AU2128.
21 J. Heijmans, ZD 8, blz. 31; G.C. Kortman, ZD 8, blz. 37; J. Heemskerk, ZD 8, blz. 42
22 OVC-gesprek van 13 mei 2011, ZD 6, blz. 68.
23 Pleitnota, blz. 69.
24 S. Piket, ZD 6, blz. 72; J.G. van Pinxteren, ZD 6, blz. 77 en 78; P.A. van der Wiel, ZD 6, blz. 81.
25 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met de naam 169BORIUM van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen.
Dit proces-verbaal is onderverdeeld in zaakdossiers ZD 1 t/m ZD 23, locatiedossiers A t/m AL, verdachtendossiers V 01 t/m V 40, een getuigendossier en ambtshandelingen 1 t/m 189.
26 ZD 6, een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van Sizo B.V., blz. 12.
ZD 6, proces-verbaal van bevindingen aandeelhoudersbelangen, nummer 1106120830.BEV, blz. 13 en 14.
ZD 8, een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van Mainstream B.V., blz. 10-14.
27 ZD 2, proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte A], blz. 43.
28 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 november 2012.
29 ZD 2, proces-verbaal van bevindingen, kenmerk FO-VM-85 2011, blz. 9-12.
30 Zaakdossier 2 1e aanvulling, rapport NFI van 7 oktober 2011, nummer 2011.08.24.023, blz. 5 en 7 van het rapport.
31 ZD 21, proces-verbaal van observatie, blz. 150.
32 Locatiedossier G, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, blz. 81-82.
33 Locatiedossier G, proces-verbaal van bevindingen (forensische opsporing), blz. 83-85.
34 Locatiedossier G, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 20 juni 2011 (niet doorgenummerd).
35 Locatiedossier G, proces-verbaal van bevindingen (forensische opsporing) van 14 juli 2011 (niet doorgenummerd).
36 ZD 9, proces-verbaal van eerste verhoor verdachte [verdachte A], blz. 16.
37 ZD 12, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, nummer 201106201608, blz. 32 en 33.
38 ZD 12, proces-verbaal van bevindingen, nummer FO-VM-84-2011, blz. 45-47.
39 ZD 12, OVC gespreksnummer 272350396, blz. 23.
40 ZD 12, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte A], blz. 49.
41 ZD 12, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], nummer 1108021700, blz. 68 en 69.
42 ZD 6, proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, nummer 1106201441.AMB, blz. 15-19.
43 ZD 6, proces-verbaal van bevindingen omtrent de aangetroffen voorraad softdrugs, blz. 20-23.
44 ZD 6, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C], blz. 54.
45 ZD 6, proces-verbaal van bevindingen, nummer 20111122.0844.AMB, blz. 33-37.
46 ZD 6, proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte E] , blz. 62-64.
47 ZD 8, proces-verbaal van bevindingen nummer PL1612 2011092037-7, blz. 74.
48 ZD 8, proces-verbaal, nummer 230820111049, blz. 75-78.
49 ZD 8, proces-verbaal van verdachte verdachte [verdachte A], blz. 48.
50 ZD 8, proces-verbaal van bevindingen, nummer 20111122.0844.AMB, blz. 18-22.
51 ZD 15, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, nummer 1106201605.AMB, blz. 13-16.
52 ZD 15, proces-verbaal, nummer 1106211541.AMB, blz. 19-21.
53 ZD 8, proces-verbaal van verdachte verdachte [verdachte A], blz. 48.
54 ZD 15, proces-verbaal van bevindingen, nummer 20111122.0844.AMB, blz. 33-38.
55 LJN: AF1965.
56 ZD 19, proces-verbaal, nummer PL1609/RF10-90176, blz. 8-10.
57 Zaakdossier 6, blz. 12 (Sizo B.V.) en Zaakdossier 8, blz. 10 (Mainstream B.V.), geschriften zijnde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Den Haag.
58 Zaakdossier 6, proces-verbaal van bevindingen aandeelhoudersbelangen, blz. 13-14.
59 Bewijsmiddelen zoals vermeld onder punt 4.3.2.
60 ZD 22, OBS057.BF-2010, blz. 37.
61 ZD 22, OBS057.BF-2010, blz. 37.
62 ZD 22, OBS057.BF-2010, blz. 37.
63 ZD 22, OBS 002.O-2011, blz. 39.
64 ZD 22, OVC-gesprek 272283327, blz. 41.
65 ZD 22, OVC-gesprek 272306134, blz. 70.
66 ZD 22, OVC-gesprek 272387617, blz. 42 en 43.
67 ZD 22, OVC-gesprek 272428304, blz.75.
68 ZD 22, OVC-gesprek 272428304, blz. 146 en 147.
69 ZD 7, proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte F], blz. 198, en proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte G], blz. 232.
70 ZD 6, blz. 12 (Sizo B.V.) en Zaakdossier 8, blz. 10 (Mainstream B.V.), geschriften zijnde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Den Haag.
71 ZD 6, proces-verbaal van bevindingen aandeelhoudersbelangen, blz. 13-14.
72 Hoge Raad 16 december 1986, LJN: AC9607 en AC9608 (Slavenburg).