uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf),
Het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse).
Bij een door de rechtbank op 1 maart 2012 ontvangen brief heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 januari 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie voor de Bezwaarschriften het bezwaar van eiseres tegen een besluit van verweerder van 6 mei 2011 ongegrond verklaard (hierna: bestreden besluit 1) en het bezwaar van eiseres van 23 oktober 2011 tegen een brief van 18 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit 2).
De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 16 mei 2012.
Verweerder heeft op 4 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 6 november 2012 aanvullende stukken ingediend.
Bij brief van 9 november 2012 heeft verweerder een nadere reactie ingezonden.
De zaak is op 15 november 2012 ter zitting behandeld, waar eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, is verschenen.
Namens verweerder waren voorts aanwezig, prof. P.J.F. Groenen, mr. P. Elsing en
mr. M.H. Carp.
1 Betreffende de op 6 november 2012 door eiseres ingediende stukken onderschrijft de rechtbank het betoog van verweerder dat eiseres geen verschoningsgrond heeft aangevoerd voor overschrijding van de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal die stukken daarom niet bij haar uitspraak betrekken.
2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 6 augustus 2010 een tijdelijk dienstverband aangeboden met ingang van 1 september 2010 tot 1 maart 2012 als promovendus bij de Rotterdam School of Management (RSM) (Open PhD project). Dit aanbod heeft eiseres door ondertekening van die brief op 10 augustus 2010 aanvaard.
Eiseres is bij besluit van 9 september 2010 aangesteld als promovendus voor de periode van 1 september 2010 tot 1 maart 2012.
Bij besluit van 6 mei 2011, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 1, heeft verweerder de aanspraak van eiseres op bezoldiging vanaf 1 mei 2011 volledig laten vervallen.
Bestreden besluit 2 heeft betrekking op de brief van 18 oktober 2011 waarbij verweerder eiseres heeft ingelicht dat haar aanstelling op 1 maart 2012 zal eindigen. Aanvullend heeft verweerder bij brief van 22 november 2011 betoogd
“Your management evaluated your work and development unsatisfactory and indicated that your employment must not be prolonged”.
3 Het standpunt van verweerder
3.1 Betreffende besluit 1
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen:
“dat belanghebbende over een aanzienlijke periode, vanaf eind oktober 2010 tot op heden, in het kader van haar aanstelling geen werkzaamheden heeft verricht. Zij is zonder overleg en toestemming van haar mentor en leidinggevende in Cambridge verbleven. Vaststaat dat zij aan de oproep van 3 november 2010 om terug te keren naar de EUR geen gevolg heeft gegeven.
Dat belanghebbende in die periode (vanaf 8 november 2010) ziek zou zijn geweest, is niet aannemelijk gemaakt nu daartoe de relevante bewijsstukken niet zijn overgelegd of de verblijfplaats is doorgegeven voor een bezoek door de bedrijfsarts. Ook is zij niet verschenen na herhaalde oproepen voor een bezoek aan de bedrijfsarts.
(…) dat met belanghebbende voortdurend contact is gezocht, zonder dat daar respons van haar kant op kwam. (…)
Gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden kon het college niet anders besluiten dan tot een disciplinaire maatregel.”
3.2 In het verweerschrift is dit standpunt aangevuld als volgt.
“Voor zover er al enige waarde zou moeten worden toegekend aan de doktersverklaringen (…) die bij het aanvullende beroepschrift zijn overgelegd, blijkt uit niets dat [eiseres] vanaf 3 maart 2011 ziek is geweest en niet in staat was om te reizen. Mede gezien het feit dat zij wel naar colleges en examens ging, moet worden aangenomen dat zij arbeidsgeschikt was en ten onrechte niet is verschenen op de afspraak met de arbo-arts in Nederland. Ook is er geen rechtvaardiging voor het feit dat zij haar verblijfadres in Cambridge niet heeft opgegeven. Daarmee heeft zij arbo-controle aan dat adres onmogelijk gemaakt. (…)
Op 2 en 17 november 2010 gegeven dienstbevelen om terug te keren naar Nederland heeft [eiseres] genegeerd, terwijl aangenomen moet worden dat zij tot reizen in staat was.
[eiseres] diende te verschijnen voor geneeskundig onderzoek bij de arbo-arts op 11 november 2010, 8 december 2010, 21 februari 2011 en 21 maart 2011. Geen van deze keren is zij verschenen, terwijl zeker voor 11 november 2010 en 21 maart 2011 geen doktersverklaring aanwezig is die dit kan rechtvaardigen. Het realiteitsgehalte van doktersverklaring d.d. 17 december 2010 is bovendien uiterst dubieus, zeker gezien het feit dat [eiseres] in de daarin genoemde periode van drie maanden wel degelijk reisde. (…)
[eiseres] heeft ten onrechte geweigerd om haar verblijfadres te verstrekken ten behoeve van geneeskundig onderzoek en heeft ook geen doktersverklaring toegezonden die betrekking had op de periode vanaf 3 maart 2011, ondanks dat zij daar meermalen om was gevraagd en daartoe was gesommeerd.”
3.3 Betreffende besluit 2
In dit bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:
“Conform artikel 8.3, derde lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten heeft zij schriftelijk medegedeeld gekregen dat haar dienstverband voor bepaalde tijd per 1 maart 2012 afloopt. Tegen een dergelijke mededeling van feitelijk aard staat geen rechtsmiddel open. Wellicht ten overvloede wijst (…) er op dat – gezien de aanhoudende tekortkomingen in haar verplichtingen als werknemer - belanghebbende door het college niet geschikt wordt geacht om een PhD binnen ERIM succesvol af te ronden en derhalve van verlenging van het contract geen sprake kan zijn.”
In het verweerschrift is dit standpunt aangevuld als volgt.
“(…) Verlenging van een aanstelling als promovendus (…) wordt alleen overwogen als er in het eerste jaar een match verkregen wordt met een promotor, binnen drie maanden na de aanstelling een TSA (rechtbank: Teaching en Supervision Agreement) is opgesteld en goedgekeurd, voldoende progressie gemaakt wordt met cursussen zoals vermeld in de TSA, vier research orientation modules (van twee maanden elk) bij ERIM-onderzoekers zijn voltooid en er een onderzoeksvoorstel ligt dat naar het oordeel van de Director of Doctoral Education en de promotor voldoende goed is uitgewerkt.
Door het herhaaldelijk afzeggen van de gesprekken door [eiseres] die ten doel hadden om tot een TSA te komen, en door haar niet gemelde vertrek naar Cambridge binnen twee maanden na haar aanstelling, is het niet mogelijk geweest een TSA op te stellen laat staan binnen drie maanden na aanstelling vast te stellen. Er is geen match met een ERIM-promotor ontstaan, hetgeen [eiseres] zich volledig mag aanrekenen. [eiseres] heeft geen research orientation modules gedaan. De cursussen die [eiseres] gevolgd heeft bij ERIM zijn ofwel niet afgerond ofwel niet voldoende afgerond. [eiseres] heeft geen onderzoeksvoorstel ingediend. Er is kortom niets dat een verlenging van de aanstelling kan rechtvaardigen. (…)”.
4 Het standpunt van eiseres
Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor het opleggen van een disciplinaire maatregel als het laten vervallen van de bezoldiging geen feitelijke grondslag bestaat. Haar afwezigheid werd veroorzaakt door ziekte en bijbehorende immobiliteit. Zij stelt dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de verplichtingen die zij heeft tijdens ziekte en haar is onvoldoende gelegenheid geboden op een alternatieve wijze aan haar verplichtingen te voldoen. Voorts betoogt zij dat haar een aanstelling voor de duur van 48 maanden is aangeboden en niet voor 18 maanden. Er is geen reden geweest de aanstelling van eiseres niet te verlengen. Verder betoogt eiseres dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat de wettelijke beslistermijn is overschreden, eiseres geen mogelijkheid heeft gehad haar zienswijze te geven op het voornemen de bezoldiging te staken en verweerder onduidelijk is geweest of de procedure in de Nederlandse of Engelse taal werd gevoerd.
5 Regelgeving
Van toepassing zijn de CAO Nederlandse Universiteiten 2010-2011 (hierna: CAO) en de Ziekte- en Arbeidsongeschiktheidsregeling Nederlandse Universiteiten 2008 (hierna: ZANU).
De relevante artikelen uit de CAO luiden als volgt:
Artikel 1.8 Algemeen
1. (…)
2. De werknemer is gehouden zijn functie naar zijn beste vermogen uit te oefenen, zich te
gedragen als een goed werknemer en te handelen naar de aanwijzingen door of vanwege
de werkgever gegeven.
3. (…)
Artikel 6.12 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan aan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt een disciplinaire maatregel opleggen welke in verhouding staat tot het plichtsverzuim.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De werkgever kan met betrekking tot het opleggen van een disciplinaire maatregel nadere regels vaststellen.
In de relevante bepalingen uit de ZANU is het volgende opgenomen:
Ingevolge artikel 3, eerste lid, in samenhang gelezen met het derde lid, is de betrokkene die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn arbeid te verrichten, verplicht zo spoedig mogelijk aan de werkgever mededeling te doen van zijn verhindering, zijn medewerking te verlenen aan een krachtens deze regeling opgedragen geneeskundig onderzoek en ook overigens de hem in dit verband door de deskundige of arbodienst of het UWV gegeven voorschriften na te leven.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a, kan door de werkgever de aanspraak op bezoldiging geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien en zolang de betrokkene: weigert zich te onderwerpen aan een krachtens deze regeling opgedragen geneeskundig onderzoek, dan wel na voor zulk een onderzoek behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
(…)
6 De rechtbank overweegt als volgt.
6.1 Niet in geschil is dat eiseres eind oktober 2010 naar Cambridge is vertrokken. Eiseres heeft betoogd dat zij daarvoor toestemming had van verweerder, althans dat die toestemming besloten lag in het tussen partijen overeengekomen dienstverband. Eiseres heeft dit betoog echter niet doen staven met een bepaling in de akte van aanstelling, de Engelstalige ERIM PhD Reference Guide 2010-2011 of enig ander ten behoeve van haar opgesteld document. De rechtbank onderschrijft daarom het standpunt van verweerder dat eiseres zonder overleg en toestemming naar Cambridge is vertrokken en nadien zich niet meer op de universiteit heeft gemeld.
6.2 Evenmin is in geschil dat eiseres na haar vertrek naar Cambridge, ofschoon daartoe door verweerder uitdrukkelijk en bij herhaling uitgenodigd, aan hem geen opgave heeft gedaan van haar verblijfplaats in Engeland en aldus zich niet heeft gedragen overeenkomstig artikel 1.8, tweede lid, van de CAO. Hieraan kan niet afdoen dat eiseres via e-mailadressen voor verweerder bereikbaar was en dat partijen via e-mail met elkaar contact hebben gehad. Nu eiseres haar plaats van feitelijk verblijf niet aan verweerder bekend heeft gemaakt, heeft zij verweerder de mogelijkheid onthouden onderzoek te doen naar haar feitelijke situatie. Daartoe was temeer aanleiding omdat eiseres zich vanaf 8 november 2010 bij verweerder ziek heeft gemeld en verweerder haar via e-mail en door het zenden van post aan het bij verweerder laatst bekende adres van eiseres in Nederland, heeft opgeroepen een bezoek aan de bedrijfsarts te brengen. Eiseres heeft hieraan geen gevolg gegeven. Weliswaar heeft zij medische verklaringen ingezonden, maar daarmee heeft zij niet voldaan aan haar rechtsplicht verweerder in te lichten over haar verblijfplaats. Eiseres heeft aanvaard dat verweerder haar niet in Engeland aan een medisch onderzoek als genoemd in artikel 3 van de ZANU heeft kunnen onderwerpen, door het adres van haar verblijfsplaats niet bekend te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is, gezien het volharden van het gedrag van eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 15, aanhef en onder a, van de ZANU, het volledig vervallen verklaren van de aanspraak van eiseres op bezoldiging per 1 mei 2011 niet onevenredig te achten.
6.3 De rechtbank deelt niet het standpunt van eiseres dat partijen een tijdelijk dienstverband van 48 maanden zijn aangegaan. De tekst van de brief waarbij de aanstelling aan eiseres is aangeboden en de akte van aanstelling bepalen eenduidig dat het dienstverband 18 maanden is. Dat het e-mailaccount van eiseres bij RSM 31 augustus 2014 als expiratiedatum noemt, zoals ter zitting namens eiseres betoogd, doet hieraan niet af. Niet geloofwaardig is dat eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft en tweetalig is (Russisch en Engels), de inhoud van de documenten niet zou hebben begrepen, temeer nu eiseres bij haar sollicitatie in het curriculum vitae bij talenkennis, heeft aangegeven: “Dutch good”.
6.4 De rechtbank stelt vast dat partijen in het Engels met elkaar hebben gecorrespondeerd, maar dat verweerder eiseres tijdens de bezwaarprocedure heeft laten weten dat in het Nederlands zou worden gehoord. De rechtbank kan eiseres daarom niet volgen dat verweerder onduidelijk is geweest over de rechtstaal van de procedure. Behoudens formeelwettelijke uitzonderingen geldt krachtens jurisprudentie de hoofdregel dat het Nederlands hoofdtaal is voor het rechtsverkeer.
6.5 De rechtbank stelt, mede gelet op de brief van verweerder van 22 november 2011, vast dat verweerder bij besluit 2 heeft geoordeeld dat verlenging van het dienstverband na 1 maart 2012 afstuitte op materiële gronden, omdat eiseres na haar vertrek naar Engeland voor verweerder geen enkele activiteit heeft verricht op grond waarvan een oordeel gevormd zou kunnen worden omtrent een verlenging. Verweerder heeft in redelijkheid tot dit standpunt kunnen komen.
Bij besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het van rechtswege beëindigen van haar aanstelling ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake zou zijn van een besluit. In het advies van de Bezwaarschriftencommissie is evenwel een overweging opgenomen waarin is aangegeven dat en waarom van verlenging van de aanstelling van eiseres geen sprake kan zijn. Dit advies heeft verweerder integraal overgenomen. Gelet daarop gaat de rechtbank er van uit dat verweerder bedoeld heeft het bezwaar van eiseres tegen het eindigen van haar aanstelling ongegrond te verklaren.
6.6 Ofschoon eiseres gelijk heeft met haar betoog dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op haar bezwaren heeft beslist, is dit geen grond om het besluit op die grond onrechtmatig te achten, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de vertraagde besluitvorming in haar belangen is geschaad.
7 Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep in al zijn onderdelen ongegrond is.
8 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, A.H. Bergman en G.F. van der Linden-Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.