uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: mr. F. Kellouh),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; Afdeling Bezwaar en Beroep, verweerder.
1.1 Bij besluit van 28 september 2009 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de WAJONG over de periode 14 september 2005 tot 1 oktober 2010 met terugwerkende kracht niet tot uitbetaling gebracht en de over deze periode betaalde uitkering geheel teruggevorderd. Bij aanvullende beslissing van 13 oktober 2009 heeft verweerder het bedrag van de terugvordering bepaald op € 46.748,69 bruto.
1.2. Bij besluit van 27 januari 2010 heeft verweerder beslist op het daartegen door eiseres ingediende bezwaarschrift.
1.3. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4. Het beroep is op 13 augustus 2010 ter zitting behandeld waarbij eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder opgedragen nader onderzoek te doen.
1.5. Bij besluit van 17 november 2010 heeft verweerder de betaalbaarstelling van de uitkering van eiseres over de in geding zijnde periode gewijzigd en de terugvordering gewijzigd vastgesteld op € 43.720,24 bruto.
1.6. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd en om een nadere behandeling ter zitting verzocht.
1.7 Het beroep is op 8 april 2011 opnieuw ter zitting behandeld. Eiseres is om persoonlijke redenen op de gang achtergebleven en heeft zich door haar advocaat in de zittingzaal laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Riet.
1.8. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en aan Prof. dr. H.J.C. van Marle (verder; Prof. Van Marle) verzocht een deskundigenonderzoek uit te voeren.
1.9. Op 21 maart 2012 heeft Prof. Van Marle rapport uitgebracht.
1.10. Bij besluit van 24 april 2012 heeft verweerder naar aanleiding van dit rapport het bestreden besluit ingetrokken voor zover het de terugvordering betreft.
1.11. Eiseres heeft hierop gereageerd.
1.12. Nadat partijen voor het achterwege blijven van een nader onderzoek ter zitting schriftelijke toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
2.1. Eiseres had met ingang van 23 oktober 2002 een uitkering op grond van de WAJONG, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Zij is daarnaast met ingang van 1 oktober 2005 werkzaamheden gaan verrichten in loondienst.
2.2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres deze werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende verdiensten volledig en tijdig heeft gemeld aan verweerder.
2.3. Verweerder is bij het primaire besluit overgegaan tot het niet tot uitbetaling brengen van de uitkering op grond van artikel 50 WAJONG vanwege de door eiseres genoten inkomsten uit arbeid vanaf 1 oktober 2005 en tot terugvordering van de als gevolg daarvan teveel betaalde uitkering. Het recht op uitkering van eiseres is bij dit besluit onaangetast gebleven.
2.4. Het recht op uitkering van eiseres is met ingang van 1 oktober 2008 ingetrokken bij besluit van 29 september 2009. Dit besluit valt buiten dit geding.
3.1. Op grond van artikel 6:19 Awb is het beroep van rechtswege tevens gericht tegen de wijzigings- en intrekkingsbesluiten als bedoeld in artikel 6:18 Awb van 17 november 2010 en 24 april 2012.
3.2. Het oorspronkelijke bestreden besluit van 27 januari 2010 bevat geen dictum. Uit de bewoordingen valt af te leiden dat bedoeld in het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren tegen het besluit van 28 september 2009 alsmede de gespecificeerde terugvordering van 13 oktober 2009. Uiteindelijk heeft verweerder bij het besluit van 24 april 2012 wel de wijziging van de betaalbaarstelling van de uitkering gehandhaafd, maar de terugvordering ingetrokken wegens dringende redenen, onder verwijzing naar het rapport van Prof. Van Marle.
3.3. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd, aangezien zij stelt (immateriële) schade te hebben geleden als gevolg van de besluitvorming van verweerder.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Eiseres heeft zich in bezwaar en beroep zowel tegen de wijziging van de betaalbaarstelling van de uitkering als de terugvordering gekeerd. De wijziging van de betaalbaarstelling is gehandhaafd en de stelling van eiseres dat zij (immateriële) schade heeft geleden als gevolg van de bestreden besluitvorming is niet op voorhand onaannemelijk en kan in beginsel onder analoge toepassing van artikel 6:106 BW tot toekenning van schadevergoeding leiden. Eiseres heeft daarom procesbelang bij beoordeling van haar beroep.
4.2. Eiseres heeft erkend dat zij de door verweerder gestelde werkzaamheden in loondienst heeft verricht en daaruit inkomsten heeft ontvangen. De herberekening van deze inkomsten die verweerder aan het wijzigingsbesluit van 17 november 2010 ten grondslag heeft gelegd heeft eiseres niet bestreden. Verweerder is daarom terecht overgegaan tot wijziging van de betaalbaarstelling van de uitkering. De redenen waarom eiseres is gaan werken (“acute privéredenen”) zijn hiervoor niet relevant. Evenmin relevant is in dit kader of eiseres al dan niet tijdig en volledig aan verweerder melding heeft gemaakt van deze werkzaamheden en de daarmee gegenereerde inkomsten. Die omstandigheden zijn van belang voor de vraag of verweerder tot terugvordering van de reeds betaalde uitkering mocht overgaan. De stelling van eiseres dat zij medisch gezien onverminderd volledig arbeidsongeschikt is gebleven is voor de beoordeling van het bestreden besluit niet van belang, aangezien daarbij haar uitkering onaangetast is gebleven. Zoals onder 2.4. vermeld heeft afzonderlijk besluitvorming plaatsgevonden omtrent het recht van eiseres op uitkering.
4.3. Voor zover gericht tegen de wijziging van het recht op betaling van de uitkering faalt het beroep derhalve.
4.4. Eiseres heeft verder in beroep vooral gronden aangevoerd die moeten worden opgevat als een beroep op dringende redenen die aan de terugvordering in de weg staan als bedoeld in artikel 55, vierde lid, WAJONG. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het deskundigenonderzoek te laten uitvoeren.
4.5. Verweerder heeft bij wijzigingsbesluit van 24 april 2012 de terugvordering ingetrokken wegens dringende redenen, op grond van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek van Prof. Van Marle. Daarmee is de onrechtmatigheid van het bestreden besluit ten aanzien van de terugvordering gegeven.
4.6. Ten aanzien van de terugvordering is het beroep gegrond. Omdat het bestreden besluit in zoverre al is ingetrokken en verweerder evident ook heeft bedoeld het primaire besluit in zoverre te herroepen, is er geen besluit meer dat vernietigd kan worden.
5.1. Het beroep is ongegrond voor zover gericht tegen de herziening van de uitkering en gegrond voor zover gericht tegen de terugvordering.
5.2. Verweerder wordt met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskostenbestuursrecht vastgesteld op € 1.748,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het tweemaal verschijnen ter zitting, tweemaal 0,5 punt voor het reageren op de wijzigings- en intrekkingsbesluiten en 0,5 punt voor het reageren op het deskundigenbericht, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Aangezien aan eiseres
5.3. Eiseres heeft niet verzocht om toepassing van artikel 8:73 Awb.
5.4. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat het besluit tot intrekking van de WAJONG-uitkering van eiseres per 1 oktober 2008 in deze procedure niet ter toets staat. Dit besluit kan op zichzelf over de periode vanaf 1 oktober 2008 zelfstandig terugvordering van de aan eiseres betaalde uitkering dragen. Het komt de rechtbank voor dat de bevindingen van Prof. Van Marle ook in dit kader relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of dringende redenen aan terugvordering aan de weg staan.
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de terugvordering van de uitkering over de periode van 14 september 2005 tot 1 oktober 2010;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de herziening van de uitkering over deze periode ongegrond.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.748,-- te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.