ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6565

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
427631 / HA RK 12-558
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de bestuursrechter in een zaak betreffende de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de bestuursrechter, naar aanleiding van opmerkingen die de rechter tijdens de zitting heeft gemaakt. De rechter had opgemerkt dat verzoeker al 70 beroepschriften had ingediend en vroeg zich af wat verzoeker hiermee voor ogen had. Verzoeker interpreteerde deze opmerking als een verwijt en als een signaal van vooringenomenheid, wat leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de opmerkingen van de rechter niet voldoende grond bieden voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter de taak heeft om het geschil tussen partijen op te lossen en dat het niet ongebruikelijk is dat de rechter vragen stelt over eerdere procedures. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren dat de rechter verzoeker als querulant heeft aangemerkt. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden gaven geen aanleiding om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, noch was er sprake van schijn van partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/65
rekestnummer: 427631 / HA RK 12-558
zaaknummer: AWB 12/4659 WOB
datum beslissing: 22 oktober 2012
BESLISSING
op het verzoek tot wraking ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
en
Burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Remeijer,
strekkende tot wraking van:
mr. G.P. Kleijn,
rechter in de rechtbank 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 19 september 2012 is ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, sector bestuursrecht, het beroep van verzoeker tegen het niet nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur behandeld.
Ter zitting heeft verzoeker de rechter gewraakt op nader aan te voeren gronden. Bij brief van 28 september 2012 heeft verzoeker de gronden voor zijn wraking ingediend. De rechter heeft bij brief van 1 oktober 2012 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en zijn standpunt ter zake kenbaar gemaakt. De rechter heeft pas nadien kennis genomen van de brief van 28 september 2012 van verzoeker. Bij e-mail van 1 oktober 2012 heeft de rechter aan de griffie van de wrakingskamer bericht dat genoemde brief geen aanleiding geeft voor nader commentaar van zijn kant.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 8 oktober 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is aldaar verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De rechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Verweerder is niet vertegenwoordigd ter zitting.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft ter zitting gesteld dat verzoeker al 70 beroepschriften had ingediend en de rechter heeft verzoeker gevraagd wat hij hiermee voor ogen heeft. De rechter maakte verzoeker hiermee een verwijt. Dit is een signaal van vooringenomenheid. De rechter had zich moeten beperken tot de voorliggende zaak. Ook voelde verzoeker zich door de gemaakte opmerking door de rechter weggezet als querulant.
4. Het standpunt van de rechter.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem gestelde vraag past bij de taak van de bestuursrechter in het kader van de zogenoemde nieuwe zaaksbehandeling. Hij stelt dat hij verzoeker geen concrete vragen heeft gesteld over de andere procedures.
5. De beoordeling.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3 De wrakingskamer is van oordeel dat de door de rechter gemaakte opmerking over beroepschriften van verzoeker niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Door te stellen dat de rechter zich moet beperken tot de voorliggende zaak en daarbij niet andere procedures tussen dezelfde partijen mag betrekken, miskent verzoeker de taak van de bestuursrechter om waar mogelijk het (onderliggende) geschil tussen partijen op te lossen (de door de rechter genoemde nieuwe zaaksbehandeling). Nu verzoeker al diverse procedures met de gemeente bij de rechtbank heeft gehad, stond het de rechter vrij te onderzoeken of aan deze procedures een zelfde geschil ten grondslag lag en of het mogelijk was om dat geschil - eventueel zonder beslissing van de rechtbank - op te lossen. Dat verzoeker zich door de rechter voelde bejegend als querulant moge zo zijn, maar er is geen objectieve aanwijzing dat de rechter bedoeld heeft verzoeker als zodanig aan te merken.
5.4 De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, noch is ten aanzien van verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij art. 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoeker, p/a ([postcode]) [plaats], [adres];
• verweerder in de hoofdzaak, via zijn gemachtigde mr. M.C. Remeijer;
• de rechter, mr. G.P. Kleijn.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2012.