ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6415

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/720671-12, 09/721173-12, 09/607572-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens woninginbraken, heling en witwassen

In deze strafzaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2012 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die zich in 2012 schuldig heeft gemaakt aan meerdere woninginbraken, heling van gestolen goederen en witwassen van geld. De verdachte heeft in een periode van twee maanden twee diefstallen uit woningen gepleegd, waarbij hij aanzienlijke schade en ongemak heeft veroorzaakt voor de benadeelden. Daarnaast heeft hij in 2010 een woningdiefstal en verduistering van een bankpas gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn daden de afzetmarkt voor dieven in stand heeft gehouden en dat zowel heling als witwassen misdrijven zijn die andere misdrijven faciliteren. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft in het verleden al meerdere keren voor soortgelijke vermogensdelicten gestaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de voorschriften van de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte voor de feiten waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken. De rechtbank heeft verder een geldbedrag van €464,90 verbeurd verklaard en 735 gram medicijn MCPP onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/720671-12; 09/721173-12 en 09/607572-10
Datum uitspraak: 7 december 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 1983 te [geboorteplaats verdachte],
adres: [adres verdachte].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 november 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. dr. K.E. van Tuijn en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.F. van Kregten, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/720671-12
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 8 maart 2012 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ([adres 1]) heeft weggenomen een camera en/of juwelen en/of sieraden en/of geld (5000 euro) en/of waardepapiere en/of een of meerdere horloge(s) en/of een of meerdere laptop(s) en/of een dvd speler (met een totaalwaarde van ongeveer 300.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een ruit in te slaan en/of een of twee kluis/kluizen open te breken/open te slijpen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2012 te Gouda en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere siera(a)d(en) en/of waardepapier(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat siera(a)d(en) en/of waardepapier(en) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 tot en met 16 maart te Gouda en/of 's Gravenhage en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag (van in totaal ongeveer 12.800 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat geldbedrag, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks 2 tot en met 8 maart 2012 te Gouda, tezamen en in vereniging, althans alleen, een gebouw, te weten een woning ([adres 1]), opzettelijk heeft vernield of beschadigd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in dat gebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 2 tot en met 8 maart 2012 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de vloer en/of het plafond van een woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk de chiffon van de wastafel open te draaien en/of de waterkraan open te draaien;
3.
hij in of omstreeks de nacht van 04 op 5 januari 2012 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een bankpas en/of een TOMTOM en/of een kluis en/of waardepapieren en/of een computer en/of een tas en/of een tv en/of een fototoestel en/of diverse waardepapieren en/of sieraden en/of mobiele telefoons en/of een bloedsuikermeter en/of geld (25 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2012 te Rotterdam en/of Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bankpas en/of een TOMTOM heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas en/of TOMTOM wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij in of omstreeks 16 maart 2012 te Rotterdam en/of Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een spiegelreflexcamera en/of een of meerdere GSM('s) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die camera en/of die GSM('s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Parketnummer 09/721173-12
hij op of omstreeks 5 januari 2012 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres 2], alwaar verdachte(n) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge en/of een handtas en/of een GSM, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte(n);
Parketnummer 09/607572-10
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan [adres 3], heeft weggenomen (onder meer) een laptop en/of een filmcamera en/of een fotocamera en/of een handtas met inhoud (o.a. een ING bankpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door een toegangsdeur tot die woning met een valse sleutel te ontgrendelen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda, in elk geval in Nederland, een ING bankpas t.n.v. [aangever 5] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda opzettelijk een ING bankpas t.n.v. [aangever 5], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 04 februari 2010 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen waardepapieren en/of een of meer bankpas(sen) en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6] en/of [aangever 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda, in elk geval in Nederland, een bankpas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda opzettelijk een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 7] en/of [aangever 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. Bewijsoverwegingen ten aanzien van de parketnummers 09/720671-12 en 09/721173-12
3.1 Inleiding
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn op 16 maart 2012 aangehouden in de auto van [medeverdachte]. De aanleiding hiervan was gelegen in twee MMA-meldingen bij de politie. De meldingen hielden in dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2], allebei wonende in de [straatnaam adres 4], plotseling zeer grote hoeveelheden geld en sieraden bezaten, dat zij de sieraden (die zijn buitgemaakt bij een overval op een juwelier in week 10 van 2012) naar Rotterdam zouden brengen voor verkoop en dat zij reden in een auto die op naam van [medeverdachte] bleek te staan.
Naar aanleiding van de toen in de auto en bij de verdachten aangetroffen voorwerpen heeft de politie verder onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen met een ander plegen van drie woninginbraken, dan wel de heling van (een deel van) de uit die woningen gestolen goederen (dagvaarding 09/720671-12, feit 1, 3, 4 en parketnummer 09/721173-12) en de vernieling van een woning met gevaar voor de in de woning aanwezige goederen, dan wel het tezamen met een ander plegen van een vernieling (dagvaarding 09/720671-12, feit 2).
In het navolgende wordt de dagvaarding met het parketnummer 09/720671-12 aangeduid als dagvaarding I en de dagvaarding met het parketnummer 09/721173-12 als dagvaarding II.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen verklaard dient te worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en bij dagvaarding II aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de hem bij dagvaarding I onder 1 primair, 1 subsidiair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het verdachte bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
3.4.1. Feit 1 primair, feit 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief en feit 2
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte (een van) degene(n) is geweest die de hem ten laste gelegde inbraak in de woning van aangever [aangever 1] heeft gepleegd en de daar ontstane waterschade heeft veroorzaakt. Ter beantwoording van deze vraag acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte en [medeverdachte] zijn op 16 maart 2012 in Rotterdam aangehouden en daarbij is de auto van [medeverdachte] doorzocht. In de achterbak van de auto is (in een klein vak aan de zijkant) een plastic tas met horloges en edelstenen aangetroffen. In de middenconsole lag een grote hoeveelheid VVV-bonnen en in het dashboardkastje een navigatiesysteem van het merk TomTom en een multitool.2 Daarnaast zat in de fouillering van verdachte onder meer een goudkleurige armband en een VVV-bon.3
Aangever [aangever 1] heeft op 17 maart 2012 aangifte gedaan van een inbraak die in de periode van 2 tot en met 8 maart 2012 in zijn woning is gepleegd. De in de auto aangetroffen horloges en de multitool en de bij verdachte aangetroffen armband zijn door [aangever 1] herkend als goederen die uit de woning van [aangever 1] zijn weggenomen.4
Verdachte heeft ter terechtzitting over de bij hem aangetroffen armband verklaard dat hij die via Marktplaats van een man uit Nieuw-Vennep heeft gekocht.5 Eerder had verdachte hierover ten overstaan van de politie verklaard dat hij de armband voor een bedrag van € 800,- had gekocht en dat hij dat geldbedrag van zijn broer had gekregen en dat zij broer wist dat hij die armband ging kopen.6 Over de bij hem aangetroffen VVV-bon heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij die op straat van iemand heeft gekocht.
De rechtbank dient te beoordelen of er voor de verweten feiten voldoende bewijs in het dossier is. Daarbij moet worden betrokken of de verklaring van verdachte, die de feiten kort gezegd ontkent, over het bezit van de bij hem aangetroffen goederen aannemelijk is geworden. Daartoe acht zij het volgende redengevend.
Op 27 maart 2012 heeft [aangever 1] verklaard dat hij voor 100% zeker weet dat de armband, die bij verdachte in beslag was genomen en hem door de verbalisant was getoond, tijdens de inbraak in zijn woning is weggenomen. Hij wist dit zeker omdat hij een ketting heeft die identiek is aan die armband. Verder heeft [aangever 1] hierover verklaard dat de armband speciaal op zijn verzoek door een goudsmid was gemaakt. De verbalisant die de verklaring van [aangever 1] afnam, bevestigde dat de armband en de ketting voldeden aan de omschrijving van [aangever 1].7 Daarnaast is [naam juwelier}, directeur van [bedrijf juwelier], als getuige over de armband gehoord. [naam juwelier] heeft verklaard dat hij in 2004 op verzoek van [aangever 1] een armband heeft laten maken. Om de kosten te beperken heeft hij er twee laten maken. Deze armband was 11 millimeter breed, 22.5 centimeter lang en woog 60,1 gram. [naam juwelier] schatte de waarde van de armband op € 5.795,-. Hierop heeft een verbalisant de in beslag genomen armband gemeten en gewogen. Daarbij heeft hij geconstateerd dat de armband 54 gram woog, dat de lengte 20 centimeter bedroeg en de breedte 11 millimeter.8 [aangever 1] heeft in dit verband verklaard dat hij de armband met één of anderhalve schakel had ingekort.9
De broer van verdachte, [broer verdachte] (hierna ook: [broer verdachte]), is op 28 maart 2012 door de politie gehoord en heeft verklaard dat hij zich niet kon herinneren dat hij verdachte de afgelopen weken of maanden een groot geldbedrag heeft gegeven en dat hij verdachte nooit over sieraden heeft gesproken. Hij heeft verdachte in het verleden, niet recent maar in 2011, wel een keer een geldbedrag van € 800,- gegeven, omdat verdachte van plan was om via een spoedcursus zijn rijbewijs te halen.10
Tussenconclusie ten aanzien van de in de auto en bij verdachte aangetroffen goederen
Uit het voorgaande volgt dat de bij verdachte aangetroffen armband naar het oordeel van de rechtbank [aangever 1]s armband is. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat de verklaring van verdachte over de verkrijging daarvan - een lezing, die in het geheel niet is onderbouwd, ook niet met bijvoorbeeld een uitdraai van Marktplaats - wordt tegengesproken door de verklaring van zijn broer en dat ook de prijs die verdachte voor de armband zou hebben betaald in het geheel niet overeen komt met de marktwaarde die de armband op dat moment had. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig en acht bewezen dat verdachte, maximaal 14 dagen na de inbraak in het bezit van de armband, wist van de daadwerkelijke herkomst ervan. Niet alleen had hij [aangever 1]s armband om, maar hij bevond zich bij zijn aanhouding ook in een auto, waarin een groot deel van [aangever 1]s gestolen sieraden lag. Ten slotte had hij een VVV-bon op zak, waarvan er ook meer in die auto lagen, terwijl een groot aantal bij [aangever 1] is weggenomen. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte moet hebben geweten dat die sieraden (ook) in de auto lagen.
3.4.2. Conclusies ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair eerste cumulatief en feit 2
Bij verdachte is slechts een beperkt deel van de (aanzienlijke) buit aangetroffen, terwijl het tijdsverloop tussen de ontvreemding en het aantreffen van de goederen bij verdachte met een periode van 8 tot 14 dagen relatief lang is. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank het enkele bezit van de betreffende goederen, ook al is daar geen verklaring voor gegeven, niet tot de conclusie leiden dat verdachte deze goederen ook heeft weggenomen. Nu verder bewijs tegen hem ontbreekt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die de inbraak, alleen of met een ander, heeft gepleegd. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het hem bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De vernieling, ten laste gelegd bij dagvaarding I onder 2, lijkt samen te hangen met de inbraak, waarvan verdachte wordt vrijgesproken. Nu ook verder bewijs voor zijn betrokkenheid bij de vernieling ontbreekt, zal ook daarvan vrijspraak volgen.
Ten aanzien van de subsidiair (eerste cumulatief/alternatief) ten laste gelegde opzetheling leidt de rechtbank uit het feit dat verdachte noch [medeverdachte] enige (aannemelijke) verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de sieraden en de VVV-bonnen in de auto af, dat zij wisten dat deze sieraden van diefstal afkomstig waren. Daarmee is gegeven dat er tussen verdachte en [medeverdachte], die zich bij aanhouding samen in de auto met de sieraden bevonden, een nauwe en bewuste samenwerking bestond op het onder zich hebben en houden van de sieraden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van 10 horloges, een armband, een edelsteen en een aantal VVV-bonnen.
3.4.3. Feit 1 tweede cumulatief/alternatief
Ten aanzien van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 12.800,- acht de rechtbank het volgende redengevend.
Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte] is gebleken dat met zijn telefoon op 11 maart 2012 omstreeks 01.25 uur gebruik is gemaakt van het draadloze netwerk van Holland Casino. Hierop is nader onderzoek gedaan bij Holland Casino. Daarbij is door [medewerkster Casino], een medewerkster van Holland Casino, verklaard dat een groep van vier personen, bestaande uit verdachte, [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], met bankbiljetten van € 100,- voor een totaalbedrag van € 2.000,- aan fiches kocht, waarna zij een rondje om de tafel liepen en direct daarop bij de kassa de fiches probeerden in te wisselen voor biljetten van € 500,-. Vervolgens werd door de groep een bedrag van € 5.500,- aan fiches gewisseld, waarop het personeel van Holland Casino hun heeft laten weten dat het geen zin had om te proberen deze fiches voor grotere coupures in te wisselen. Hierop zijn de fiches weer teruggewisseld.11
[medeverdachte 2] is door de politie aangehouden en gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte 3] hebben geprobeerd geld te wisselen bij het casino in Scheveningen. Het ging om biljetten van € 100,- en € 50,- die moesten worden ingewisseld voor briefjes van 500 euro, maar dat is mislukt. Het geld was volgens [medeverdachte 2] allemaal van [medeverdachte].12
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij in de nacht van 10 maart 2012 op 11 maart 2012 met [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in het casino is geweest.13
Tussenconclusie ten aanzien van het casinobezoek
De rechtbank gaat uit van de verklaring van [medewerkster Casino] over hetgeen in het casino is voorgevallen. Deze verklaring wordt grotendeels bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2] en deels door de verklaring van verdachte, terwijl voorts niet valt in te zien waarom [medewerkster Casino] hierover in strijd met de waarheid zou verklaren. De rechtbank stelt op grond van deze verklaringen dan ook vast dat verdachte met de anderen op 11 maart om 01.25 uur een geldbedrag van € 7.500, bestaande uit biljetten van € 100,- en € 50,-, in zijn bezit had.
Voorts dient de rechtbank in te gaan op de vraag of verdachte in de ten laste periode (ook) een bedrag van € 12.800,- voorhanden heeft gehad. Uit het dossier volgt daarover dat dit bedrag op 10 maart 2012 in de auto van [medeverdachte] lag. Verder bevat het dossier echter geen enkele aanwijzing waaruit blijkt dat verdachte dit geldbedrag (ook) voorhanden heeft gehad. Verdachte dient derhalve van dit deel van ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich met het voorhanden van het geldbedrag van € 7.500,- schuldig heeft gemaakt aan het witwassen, zoals dat hem ten laste is gelegd.
In dat kader is van belang dat verdachte sinds 2009 geen geregistreerde inkomsten heeft en dat [medeverdachte] sinds 14 juni 2011 alleen een Wajong-uitkering heeft ontvangen.14
De rechtbank stelt allereerst vast dat geen rechtstreeks verband is te leggen tussen het bij verdachte aanwezige geldbedrag en de eerder besproken diefstal bij [aangever 1], nu het bij die diefstal weggenomen geldbedrag qua hoogte niet overeen komt en een andere samenstelling had. Overigens is er ook geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf waar verdachte het geldbedrag uit heeft verkregen. Door de bekende, legale inkomsten van verdachte en [medeverdachte] kan de aanwezigheid van een aanzienlijk geldbedrag (€ 7.500,-) echter niet worden verklaard. Daar komt bij dat uit het strafdossier reeds is gebleken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winstgevend feit als opzetheling en dat verdachte en zijn medeverdachte hebben getracht het geld in te wisselen voor grotere biljetten, wat ook een indicatie is voor de malafide afkomst van het geld. Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, staat het voor de rechtbank op grond van deze omstandigheden vast dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is én dat verdachte dat wist.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 11 maart 2012 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 7.500,-.
3.4.4 Feit 3 op dagvaarding I en het feit van dagvaarding II
Ten aanzien van de onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal acht de rechtbank het volgende redengevend.
Bij een doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef, is - in zijn kamer - op 17 maart 2012 (onder meer) een ING-bankpas op naam van [aangever 2] aangetroffen.15 Deze bankpas is net als het in de auto van [medeverdachte] aangetroffen navigatiesysteem in de nacht van 4 op 5 januari 2012 weggenomen bij een diefstal die is gepleegd in de woning van [aangever 2], welke woning is gelegen aan [adres 5].16 Bij deze diefstal is naast de ING-pas en het navigatiesysteem een groot aantal goederen weggenomen, waaronder een kluis, diverse waardepapieren, een computer, een tas, een tv, een fototoestel, sieraden, mobiele telefoons, een bloedsuikermeter en geld. Volgens [aangever 2/3] heeft iemand zich op onbekende wijze de toegang tot de woning verschaft.17
Voorts is uit onderzoek naar de telefoon die bij verdachte in gebruik was gebleken dat deze telefoon in de nacht van 4 op 5 januari 2012 tussen 04.00 uur en 05.43 uur op zes verschillende tijdstippen een zendmast aan [lokatie zendmast], in de nabije omgeving van [adres 5] en [adres 2], heeft aangestraald.18
Verdachte heeft als verklaring voor het bezit van de bankpas van [aangever 2/3] naar voren gebracht dat hij deze in Gouda op straat heeft gevonden, dat hij deze naar de politie wilde brengen, maar dat hij daar in eerste instantie geen tijd voor had en het in tweede instantie is vergeten. Over zijn telefoon heeft verdachte opgemerkt dat hij deze waarschijnlijk een keer in een auto uit zijn zak was gegleden en dat die auto dan de bewuste nacht in Ridderkerk moet zijn geweest.
3.4.5. Conclusies ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank acht bij de beoordeling van belang dat uit het voorgaande (zie feit 1) is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] goede bekenden van elkaar zijn, dat zij vaker met elkaar optrekken en dat zij zich daarbij ook schuldig maken aan strafbare feiten. Tegen die achtergrond bezien acht de rechtbank het feit dat zowel verdachte als [medeverdachte] goederen onder zich had die bij [aangever 2/3] zijn weggenomen een sterke aanwijzing voor beider betrokkenheid bij de diefstal. Daar komt nog bij dat de rechtbank de vage, oncontroleerbare en in het geheel niet onderbouwde verklaring van verdachte voor de aanwezigheid van de ING-pas in zijn kamer en de aanwezigheid van zijn telefoon in Ridderkerk niet aannemelijk acht. Dat die telefoon in de auto van een onbekende is achtergebleven, zonder zijn eigenaar bij de plaats van de inbraak in de buurt komt, vervolgens weer - en net als de ING-pas - richting verdachte reist, die hem op onbekende wijze weer terugkrijgt en vervolgens ook de ING-pas toevallig in de buurt vindt, terwijl de tegelijk met de pas ontvreemde TomTom ook nog eens zijn weg naar [medeverdachte] vindt, vraagt te veel fantasie om geloofwaardig te kunnen zijn.
Op grond van genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de diefstal in de woning van aangever [aangever 2/3] in de nacht van 4 januari op 5 januari 2012 te Ridderkerk. Omdat niet duidelijk is geworden op welke wijze verdachte en zijn mededader(s) zich toegang tot de woning hebben verschaft, zal verdachte worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid 'door middel van een valse sleutel'.
3.4.6. Redengevende feiten en omstandigheden voor feit 4
Op 17 maart 2012 is in de woning aan de [adres 4] in een opslagruimte in de kamer van verdachte een plastic tas aangetroffen met daarin een spiegelreflexcamera en een aantal mobiele telefoons, waarvan na verder onderzoek is gebleken dat deze allemaal van diefstal afkomstig waren.19
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze tas in de trein had gevonden en dat hij, toen hij later zag wat er in zat, van plan was om deze naar de politie te brengen, maar dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij bang was dat de politie zou denken dat hij de goederen zou hebben gestolen.
3.4.7. Conclusies ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht ook de verklaring van verdachte over het bezit van de spiegelreflexcamera en de mobiele telefoons gelet op de vindplaats van de plastic tas en de samenstelling van de in de tas aangetroffen goederen ongeloofwaardig, en stelt dan ook vast dat verdachte op het moment van verkrijging van de tas gelet op de inhoud daarvan wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde heling.
3.4.8. Redengevende feiten en omstandigheden voor het feit op dagvaarding II
Door [aangever 4] is op 5 januari 2012 aangifte gedaan van diefstal uit een woning van Woonvisie gelegen aan [adres 2], gepleegd in de nacht van 5 januari 2012 tussen 00.30 en 07.30 uur. Bij deze diefstal zijn een horloge, een portefeuille, een handtas en een gsm weggenomen.20
Op 8 januari 2012 heeft de heer [naam visserman], die aan het vissen was bij de Julianasluis, gelegen aan de Rotterdamseweg te Gouda, twee tassen uit het water gehaald. In de eerste tas zat een zwart rugtasje met een spuit voor een suikerpatiënt. In de tweede tas zaten een rijbewijs en een id-bewijs op naam van [aangever 4], twee portemonnees, diverse winkelpassen en een agenda.21 De aangetroffen agenda is door mevrouw [aangever 2/3] herkend als haar agenda die bij de bij haar gepleegde diefstal is weggenomen.22
3.4.9. Conclusies ten aanzien van het feit op dagvaarding II
Op grond van de onder 3.4.4. en 3.4.8. weergegeven bewijsmiddelen, waaruit volgt dat (een deel van) de buit van twee diefstallen die kort na elkaar in dezelfde buurt te Ridderkerk zijn gepleegd in Gouda in één tas (de 'tweede' tas) is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat degenen die de diefstal bij [aangever 2/3] hebben gepleegd, zijnde verdachte en [medeverdachte], eveneens de diefstal bij aangever [aangever 4] moeten hebben gepleegd. De rechtbank acht op grond hiervan dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het hem bij dagvaarding II ten laste gelegde feit.
4. Bewijsoverwegingen ten aanzien van het parketnummer 09/607572-10
4.1 Inleiding23
Op 5 februari 2010 omstreeks 20.15 uur is bij verdachte (onder meer) een geldbedrag van
€ 1.350,- en twee bankpasjes, op naam van respectievelijk [aangever 5] (hierna ook: [aangever 5]) en [aangever 7], aangetroffen.24 De bankpas van [aangever 5] is op 5 februari 2010 tussen 5:15 uur en 7:45 uur samen met een laptop, een filmcamera, een fotocamera en een handtas weggenomen uit de woning van [aangever 5], welke is gelegen aan [adres 3].25 De bankpas van [aangever 7] zat met diverse waardepapieren en een geldbedrag van € 300,- in de portemonnee van [aangever 7] en die portemonnee is tussen 4 februari 2010 16:30 uur en 5 februari 2010 (tijdstip onbekend) in Gouda weggeraakt.26
Naar aanleiding van het voorgaande wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bij [aangever 5] en [aangever 6/7] gepleegde diefstallen (primair), dan wel aan heling van de bij hem aangetroffen bankpassen (subsidiair), dan wel aan de verduistering van deze passen (meer subsidiair).
In het navolgende wordt de dagvaarding met het parketnummer 09/607572-10 aangeduid als dagvaarding III.
4.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem bij dagvaarding III (meer subsidiair) ten laste gelegde verduisteringen.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem bij dagvaarding III onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair, subsidiair en meersubsidiair ten laste gelegde feiten.
4.4. De beoordeling van de tenlastelegging
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het er, voor wat betreft de pas van [aangever 5], bij een dergelijk kort tijdsverloop tussen de diefstal van die bankpas en het aantreffen hiervan bij verdachte, voor moet worden gehouden dat verdachte die bankpas heeft gestolen, tenzij dat hij voor het bezit van die bankpas een aannemelijke verklaring heeft.
Verdachte is in 2010 een aantal keren door de politie gehoord. Hierbij heeft hij in eerste instantie, op 5 en 6 februari 2010, verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 februari 2010 bij zijn zus had geslapen en dat hij tussen 8:00 uur en 9:00 uur naar zijn moeder is gegaan en dat hij de bankpassen onderweg naar zijn moeder op straat had gevonden. Hij wilde de pasjes naar de politie brengen, maar is dat vergeten. Over het bij hem aangetroffen geld heeft hij verklaard dat hij het geld had gepind. 27
Op 7 februari 2010 is de zus van verdachte, [zus verdachte], telefonisch gehoord. Hierbij verklaarde zij - in eerste instantie - dat verdachte wel op vrijdag 5 februari 2010 bij haar langs is geweest, maar dat hij die nacht zeker niet bij haar heeft geslapen.28 Geconfronteerd met deze verklaring volhardde verdachte in eerste instantie in zijn verklaring dat hij de bewuste nacht bij zijn zus had overnacht, maar kort daarna heeft hij tegenover een verbalisant verklaard dat hij die nacht inderdaad niet bij zijn zus had geslapen, maar 'gewoon' in [adres verdachte], het adres waar hij stond ingeschreven.29
Ter terechtzitting heeft hij over het geld dat hij bij zich had, verklaard dat hij dat niet had gepind, maar dat hij dat geld uit de kassa van de zaak had meegenomen.30
Conclusies ten aanzien van het bewijs
De verklaring van verdachte dat hij twee pasjes van andere mensen op straat heeft gevonden en dat hij deze niet naar de politie heeft gebracht omdat hij dat (wederom) vergeten was, roept op zichzelf al de nodige vraagtekens op. Nu daarbij komt dat zijn verklaring over de aanwezigheid van een groot geldbedrag en zijn verblijfplaats op het tijdstip dat de diefstal bij [aangever 5] werd gepleegd sterk wisselend is, is de verklaring van verdachte over het bezit van de bankpas van [aangever 5] ongeloofwaardig. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de bankpas én de andere goederen bij [aangever 5], zoals hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd, heeft gestolen.
Ten aanzien van de aangifte van [aangever 6/7] overweegt de rechtbank dat daaruit onvoldoende duidelijk wordt wanneer en hoe de portemonnee, met daarin onder meer een bankpas, is weggeraakt. [aangever 6/7] vermoedt dat dit op 4 februari 2010 is gebeurd toen bij de supermarkt een man tegen hem aanliep, maar het signalement van deze man komt niet overeen met het signalement van verdachte. Voorts heeft [aangever 6/7] pas de volgende dag gemerkt dat de rits van zijn jas openstond en zijn portemonnee was verdwenen.
Derhalve kan de primair ten laste gelegde diefstal niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de portemonnee met inhoud van [aangever 6/7] heeft gerold. De subsidiair ten laste gelegde heling van de bankpas kan evenmin worden bewezen, omdat op basis van de bewijsmiddelen, met name de aangifte, niet kan worden uitgesloten dat de portemonnee waarin de bankpas op andere wijze dan door een misdrijf als diefstal is weggeraakt. Vaststaat dat verdachte de bankpas onder zich had. Als hij wordt gevolgd in zijn lezing die gevonden te hebben, dan resteert de vraag of hij zich de pas heeft toegeëigend. Daarvoor zal hij zich als heer en meester over die pas moeten hebben gedragen. Het oordeel daarover, goeddeels al gegeven door het feit dat hij ze nog onder zich had, moet eveneens zijn lezing worden betrokken dat hij het pasje naar bank of politie wilde brengen. In dat kader merkt de rechtbank op dat die intentie nergens uit blijkt, terwijl wel de feitelijke mogelijkheid tot terugbrengen heeft bestaan. Ook bij de ING-pas van [aangever 2/3], hiervoor behandeld, is het in de lezing van verdachte nooit van terugbrengen gekomen. Dat verdachte het - kort gezegd - druk had met andere dingen is, zeker gelet op het aantal malen dat hij bankpasjes vindt, onvoldoende om zijn intentie aannemelijk te achten.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor verduistering van een bankpasje.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
Dagvaarding I
1 subsidiair.
op 16 maart 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander sieraden en waardepapieren voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die sieraden en waardepapieren wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
en
op 11 maart 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3 primair.
in de nacht van 4 op 5 januari 2012 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een bankpas en een TomTom en een kluis en waardepapieren en een computer en een tas en een tv en een fototoestel en sieraden en mobiele telefoons en een bloedsuikermeter en geld, toebehorende aan [aangever 2] en/of [aangever 3];
4.
omstreeks 16 maart 2012 te Gouda een spiegelreflexcamera en gsm's voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die camera en die gsm's wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Dagvaarding II
op 5 januari 2012 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachten zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge en een handtas en een GSM, toebehorende aan [aangever 4];
Dagvaarding III
1 primair.
op 5 februari 2010 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [adres 3], heeft weggenomen een laptop en een filmcamera en een fotocamera en een handtas met inhoud (o.a. een ING bankpas), toebehorende aan [aangever 5];
2 meer subsidiair.
op of omstreeks 05 februari 2010 te Gouda opzettelijk een bankpas, toebehorende aan [aangever 7] en/of [aangever 6], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
6. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
8. De strafoplegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden onvoorwaardelijk.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht hem een gevangenisstraf op te leggen voor de duur die gelijk is aan de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en subsidiair om bij oplegging van een hogere straf te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in 2012 in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit een woning, heling van aanzienlijk aantal goederen en het witwassen van geld. Daarnaast heeft hij in 2010 eveneens schuldig gemaakt aan een woningdiefstal en verduistering van een bankpas. Hij heeft de benadeelden aanzienlijke financiële schade en groot ongemak heeft bezorgd. Bij diefstal uit een woning gaat het bovendien vaak om veel meer dan geld: mensen voelen zich in hun privacy aangetast omdat er iemand in hun huis is geweest, en blijven vaaklast houden van angstgevoelens. Daar komt bij dat ook het algemene gevoel van veilig zijn in eigen huis wordt aangetast. Voorts hebben zaken als sieraden vaak een emotionele waarde, bijvoorbeeld omdat ze zijn geërfd van of herinneren aan dierbaren.
Verdachte heeft met de heling de afzetmarkt voor stelers in stand gehouden. Het helen van goederen is daarom niet minder afkeurenswaardig als het plegen van die diefstallen zelf.
Net als heling kan ook witwassen worden gezien als een misdrijf dat faciliterend werkt ten opzichte van andere misdrijven, juist ook om de opbrengst van de misdrijven zeker te stellen.
Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen voor anderen en slechts oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin. Ook ter terechtzitting heeft verdachte met zijn ontkennende proceshouding geenszins getoond het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte heeft zich met verschillende onaannemelijke verklaringen in allerlei bochten gewrongen om onder zijn straf uit te komen. Verdachte dient er echter van doordrongen te geraken dat hij van andermans eigendommen af moet blijven en op een eerlijke manier aan zijn geld moet komen.
De rechtbank houdt bij de aan verdachte op te leggen straf verder rekening met de straftoemeting in vergelijkbare zaken. Voor woninginbraken wordt in de regel al een aantal maanden gevangenisstraf opgelegd. Eerdere veroordelingen leiden daarbij tot nog langere gevangenisstraffen.
De ernst van de feiten en de proceshouding van verdachte rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook zonder meer een gevangenisstraf van een langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de strafmaat ook nog rekening met het volgende.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 oktober 2012 is verdachte (ook in het recente verleden) ettelijke malen eerder veroordeeld voor soortgelijke vermogensdelicten. De rechtbank zal dit ten nadele van verdachte meewegen bij de vaststelling van de strafmaat.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 augustus 2012 dat omtrent verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt (samengevat) het volgende.
Verdachte ervaart zelf geen problemen in zijn functioneren. Naar eigen zeggen heeft hij zijn school zonder problemen doorlopen, kan hij financieel goed rondkomen en heeft hij geen hulpvraag. De reclassering heeft echter, mede gelet op de referenteninformatie van zijn broer, de indruk dat verdachte zichzelf lijkt te overschatten en dat hij minder capabel is om zijn leven op orde te krijgen en te houden dan hij zelf doet voorkomen. De reclassering acht een toezicht - bij schuldigverklaring - geïndiceerd, hoewel een meldplicht vanwege de beperkte draagkracht en motivatie bij verdachte vooralsnog het hoogst haalbare is.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet de indruk wekt zich te willen inspannen om een toezicht van de reclassering te laten slagen. Daar staat echter tegenover dat het gelet op de situatie van verdachte wel zinvol is om hem onder toezicht te stellen, dat hij in het verleden nooit eerder door de reclassering is begeleid én dat de reclassering bereid is om met verdachte aan de slag te gaan. De rechtbank zal daarom een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben de rechtbank niet tot het oordeel gebracht dat voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf kan worden volstaan met een straf die korter is dan ofwel gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande eveneens termen aanwezig de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De belangen die gediend zouden worden door de handhaving van die schorsing wegen niet zwaar genoeg om anders te oordelen.
Alles overwegende acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
9. De vordering van de benadeelde partij
9.1 De benadeelde partij en de vordering
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 232.478,78.
9.2 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering nu de behandeling hiervan, vanwege het ontbreken van nadere informatie over de (eventuele) vergoeding van de schade door de verzekering, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
9.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering aangezien verdachte dient te worden vrijgesproken voor het feit waarop de vordering ziet.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft (dagvaarding I, feit 1 primair en feit 2), zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
10. De inbeslaggenomen goederen
10.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst ter terechtzitting naar voren gebracht dat een voorwerp dat onder nummer 6 op de beslaglijst van medeverdachte [medeverdachte] was opgenomen, '735 gram medicijn MCPP' onder verdachte in beslag was genomen en derhalve moet worden geacht op de beslaglijst van verdachte te staan.
Voorts heeft zij gevorderd dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag verbeurd wordt verklaard en dat de MCPP zal worden onttrokken aan het verkeer.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over het beslag.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat er in het navolgende van uit dat op de lijst van in beslag genomen voorwerpen in de zaak van verdachte met parketnummer 09/720671-12 ook staat vermeld een hoeveelheid van 735 gram medicijn MCPP.
De rechtbank zal voorts het vermelde geldbedrag van € 464,90 verbeurdverklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehoort en dit geldbedrag naar het oordeel van de rechtbank geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder vermelde MCPP onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
11. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 24, 33, 33a, 47, 57, 63, 310, 311, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en zijn, tenzij hierna anders vermeld, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De bepalingen uit artikelen 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht zijn toegepast, zoals zij golden met ingang van 1 oktober 2010, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317).
12. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 primair en subsidiair alsmede de onder dagvaarding III, feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, eerste en tweede cumulatief, 3 primair en 4, bij dagvaarding II en bij dagvaarding III onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair, eerste cumulatief:
medeplegen van opzetheling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair, tweede cumulatief:
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:
opzetheling;
ten aanzien van dagvaarding II:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 1 primair:
diefstal;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 2 meer subsidiair:
verduistering;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde geldbedrag, te weten:
Geld Nederlands 464,90 euro;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst voorwerp, te weten:
735 gr medicijn MCPP;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt en mr. drs. M.L. Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2012.
Mr. drs. M.L. Ruiter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL 1620 2012041087, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 819).
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 148.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
4 Proces-verbaal, p. 212; proces-verbaal, p. 215.
5 Verklaring van de verdachte, proces-verbaal van terechtzitting van 23 november 2012.
6 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 333-338.
7 Proces-verbaal, p. 215-216.
8 Proces-verbaal, p. 360.
9 Proces-verbaal, p. 361.
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [broer verdachte], p. 343.
11 Proces-verbaal, p. 472-473; proces-verbaal relaas p. 816-817.
12 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 513.
13 Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal van terechtzitting van 23 november 2012.
14 Proces-verbaal p. 818-819.
15 Proces-verbaal van bevindingen, p. 155.
16 Proces-verbaal verhoor aangever, p. 308-309; proces-verbaal van bevindingen, p. 155.
17 Proces-verbaal van aangifte, p. 178-179; proces-verbaal verhoor aangever, p. 308-310.
18 Relaas-pv, p. 206-207.
19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 362-363; proces-verbaal van bevindingen, p. 155-157; internetaangifte, p. 283-285; proces-verbaal aangifte, p. 264; proces-verbaal van aangifte, p. 186-189; proces-verbaal van aangifte, p. 274; proces-verbaal van aangifte, p. 324-325.
20 Proces-verbaal van aangifte, p. 324-325.
21 Proces-verbaal van bevindingen, p. 175.
22 Proces-verbaal van bevindingen, p. 173.
23 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL 1620 2010019600, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 69).
24 Proces-verbaal aanhouding, p. 9; proces-verbaal relaas, p. 2 (onder 'Aanhouding'); foto, p. 16; verklaring verdachte ter terechtzitting.
25 Proces-verbaal aangifte, p. 32-33;
26 Proces-verbaal aangifte, p. 63-64.
27 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 19-20 & 26.
28 Proces-verbaal bevindingen, p. 48.
29 Proces-verbaal bevindingen, p. 49.
30 Verklaring van de verdachte.