1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende. Op 15 juni 2010 heeft verzoekster aangifte gedaan van slachtoffer te zijn van menshandel. Op 22 juni 2010 heeft verweerder verzoekster in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking zoals genoemd in hoofdstuk B9 Vc met ingang van 15 juni 2010 geldig tot 15 juni 2011. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Officier van Justitie op 18 maart 2011 het onderzoek gesloten omdat er in de aangifte te weinig aanknopingspunten waren om een begin te maken met de opsporing van de verdachte mensenhandelaren of onderzoek naar de locatie waar verzoekster in Nederland heeft verbleven en uit gevlucht is. De gemachtigde van verzoekster heeft in reactie hierop bij brief van 9 mei 2011 aangegeven dat zij geen beklagprocedure zal opstarten.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet langer in geschil is dat verweerder de verblijfsvergunning van verzoekster niet heeft hoeven verlengen voor het doel waarvoor die per 15 juni 2010 is verleend.
5. Verweerder heeft de aan verzoekster verleende verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 18 maart 2011 omdat ze vanaf dat moment niet langer voldoet aan de beperking waaronder deze was verleend. Tegelijkertijd heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor het doel voortgezet verblijf afgewezen, omdat niet gebleken is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan haar voortgezet verblijf dient te worden toegestaan, zoals bepaald in hoofdstuk B16/4.5 Vc.
6. In het van toepassing zijnde beleid, opgenomen in B16/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), staat het volgende.
“Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte (…) niet tot een strafzaak danwel rechterlijke uitspraak heeft geleid (…), kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
????????risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid in staat zijn te bieden;
??????risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
??????de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.(..)
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.
(…) Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
7. Tegen de weigering van verweerder om haar voortgezet verblijf te verlenen heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een risico op represailles. Verzoekster heeft immers te vrezen voor zowel de mensenhandelaren als voor de Bondo society. Verzoekster heeft verklaard waarom zij als dochter haar moeder als besnijdster (soweh) moest opvolgen zonder dat zij hiertoe was opgeleid. Verzoekster wil de rol van soweh niet vervullen. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken inzake Sierra Leone van mei 2011 (ambtsbericht) blijkt dat voor vrouwen en meisjes die zich niet willen onderwerpen aan Female Genital Mutilation (FGM) geen bescherming door de overheid bestaat. Voorts verwijst verzoekster naar het rapport van de US Department of state “The country reports on Human Rights Practices” van 2012 en het nieuwe Trafficking in Persons report van de US Department of State van 19 juni 2012 waaruit blijkt dat de autoriteiten geen bescherming zullen bieden tegen problemen met familieleden of geheime genootschappen.
7.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat niet gebleken is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verzoekster voortgezet verblijf dient te worden toegestaan. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.