1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende. Op 4 januari 2010 heeft verzoekster aangifte gedaan van slachtoffer te zijn van mensenhandel. Op 6 januari 2010 heeft verweerder verzoekster in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking zoals genoemd in hoofdstuk B9 Vc met ingang van 4 januari 2010 geldig tot 4 januari 2011. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Officier van Justitie op 4 februari 2010 het onderzoek gesloten omdat het opsporingsonderzoek niet heeft geleid tot het vaststellen van een verdachte. De gemachtigde van verzoekster heeft in reactie hierop bij brief van 27 april 2010 aangegeven dat zij geen beklagprocedure zal opstarten.
4. Verweerder heeft de aan verzoekster verleende verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 4 februari 2010 omdat ze vanaf dat moment niet langer voldoet aan de beperking waaronder deze was verleend. Tegelijkertijd heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning voor het doel voortgezet verblijf afgewezen, omdat niet gebleken is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan haar voortgezet verblijf dient te worden toegestaan, zoals bepaald in hoofdstuk B16/4.5 Vc.
5. In het van toepassing zijnde beleid, opgenomen in B16/4.5 Vc, staat het volgende.
“Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte (…) niet tot een strafzaak danwel rechterlijke uitspraak heeft geleid (…), kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
????????risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid in staat zijn te bieden;
??????risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
??????de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.(..)
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.
(…) Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
6. Tegen de weigering van verweerder om haar voortgezet verblijf te verlenen heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een risico op represailles. Verzoekster heeft immers te vrezen voor zowel de mensenhandelaren als voor de Bondo society. Verzoekster heeft verklaard waarom zij als dochter haar moeder als besnijdster (soweh) moest opvolgen zonder dat zij hiertoe was opgeleid. Verzoekster wil de rol van soweh niet vervullen. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken inzake Sierra Leone van mei 2011 (het ambtsbericht) blijkt dat voor vrouwen en meisjes die zich niet willen onderwerpen aan Female Genital Mutilation (FGM) geen bescherming door de overheid bestaat. Voorts verwijst verzoekster naar het rapport van de US Department of state “The country reports on Human Rights Practices” van 2012 en het nieuwe Trafficking in Persons report van de US Department of State van 19 juni 2012 waaruit blijkt dat de autoriteiten geen bescherming zullen bieden tegen problemen met familieleden of geheime genootschappen.
6.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat niet gebleken is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder aan verzoekster voortgezet verblijf had moeten toestaan. Voor dat oordeel is het volgende redengevend.
6.2 Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op hetgeen over soweh’s is opgenomen in het ambtsbericht. Hierin is opgenomen dat jonge meisjes leerling worden van hun moeder of tante, die hen alle regels en voorschriften van de Bondo leert. Ze kijkt toe tijdens de besnijdenissen en de nazorg. Pas na een periode van zeven tot tien jaar zal ze zelf beginnen te besnijden, onder supervisie van haar moeder of tante. Op grond van deze passage heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat de geschetste situatie in het ambtsbericht niet overeenkomt met de situatie van verzoekster. Verweerder heeft in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat verzoekster zonder “inwerkperiode” direct na de dood van haar moeder besnijdenissen zou moeten uitvoeren. De verklaring van de gemachtigde van verzoekster ter zitting, dat slechts gebruik wordt gemaakt een inwerkperiode als het meisje vrijwillig de rol van Soweh wil vervullen en dat dit niet het geval is bij verzoekster, kan niet leiden tot een ander oordeel aangezien deze stelling niet is onderbouwd en om die reden onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht. Nu verweerder op grond van het vorengaande heeft kunnen concluderen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een risico loopt op represailles van de Bondo gemeenschap, behoeft de beroepsgrond dat de autoriteiten van Sierra Leone geen bescherming zullen bieden, geen bespreking meer.
6.3 Ten aanzien van de vrees van verzoekster om bij terugkeer naar Sierra Leone slachtoffer te worden van represailles van de mensenhandelaar die betrokken zou zijn geweest bij haar misbruik in Nederland ([naam]), is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij van die zijde een risico loopt op represaille. Daarbij heeft verweerder in de eerste plaats kunnen betrekken dat in het geval van verzoekster niet onomstotelijk is komen vast te staan dat zij een slachtoffer van mensenhandel is, aangezien de aangifte van verzoekster niet heeft geleid tot het vaststellen van verdachten. Voorts heeft verweerder bij zijn standpunt over de vrees van verzoekster voor represailles van [naam] kunnen betrekken dat verzoekster van hem alleen een vaag signalement en een voornaam heeft kunnen gegeven, over de woning waarin hij haar zou hebben opgesloten niets kan verklaren en de eenvoudige wijze waarop verzoekster na vier weken uit die woning zou zijn gevlucht (een man die ging douchen had de deur van kamer van verzoekster niet op slot gedraaid) zeer onwaarschijnlijk overkomt. Tevens heeft verweerder bij voormeld standpunt kunnen betrekken dat verzoekster sinds haar vlucht uit een huis in Nederland niets meer van [naam] heeft vernomen en voorts niet is gebleken dat hij op de hoogte is van de woonplaats van verzoekster in Sierra Leone aangezien verzoekster heeft verklaard dat zij hem niet heeft leren kennen in het dorp waar zij woonachtig was. Het standpunt van verzoekster dat de chauffeur van [naam] wel op de hoogte is van haar woonplaats, neemt niet weg dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mensenhandelaar op de hoogte is van haar woonplaats. Nu, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, verweerder reeds op grond van het vorenstaande heeft kunnen concluderen dat verzoekster haar vrees voor represailles van de zijde van [naam] niet aannemelijk heeft gemaakt, behoeft hetgeen verweerder daartoe in het bestreden besluit verder heeft overwogen geen bespreking meer.
6.4 Met betrekking tot de mogelijkheden voor verzoekster tot sociale en maatschappelijke herintegratie in Sierra Leone heeft verweerder in de eerste plaats kunnen overwegen dat niet is gebleken dat verzoekster zich niet staande zou kunnen houden in Sierra Leone. Verzoekster is immers een volwassen vrouw, geboren en getogen in Sierra Leone en is pas op 29-jarige leeftijd naar Nederland gereisd. Niet valt in te zien dat zij bij terugkeer niet in haar eigen onderhoud kan voorzien. Aangezien verweerder heeft kunnen overwegen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor represailles van de Bondo gemeenschap waaruit zij afkomstig is, heeft verweerder ook kunnen overwegen dat niet is komen vast te staan dat zij niet zou kunnen terugkeren naar haar gemeenschap en niemand heeft om op terug te vallen. Verzoekster heeft in ieder geval nog de vriendin bij wie haar twee kinderen verblijven, die waarschijnlijk nog woonachtig zijn in het dorp waar verzoekster vandaan komt. Voor zover verzoekster opvang zou behoeven heeft verweerder ook kunnen overwegen dat verzoekster zich tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kan wenden voor ondersteuning voor een duurzame herintegratie. De omstandigheid, zoals ter zitting door de gemachtigde van verzoekster is aangevoerd, dat de IOM enkel hulp zal verlenen indien sprake is van vrijwillig vertrek en verzoekster vanwege haar risico op represailles niet vrijwillig zal vertrekken, leidt niet tot een ander oordeel gelet op dat wat eerder is overwogen omtrent het door verzoekster gestelde risico op represailles.