16.2 Verweerder heeft zich ter zitting bij het standpunt van eiser aangesloten.
16.3 De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij beoordeling van het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning Anders dan bij ongewenstverklaringen het geval was, is voor de bevoegdheid tot uitvaardiging van een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, Vw vereist dat ofwel een terugkeerbesluit is uitgevaardigd waarin is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, dan wel dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan een eerder terugkeerbesluit. In het onderhavige geval is het inreisverbod gebaseerd op de omstandigheid dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 62, tweede lid, aanhef onder c, Vw). Indien wordt geoordeeld dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser ten onrechte heeft ingetrokken, komt het terugkeerbesluit voor vernietiging in aanmerking en komt de grondslag aan het uitgevaardigde inreisverbod te ontvallen. Gelet hierop heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep voor zover dit zich richt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
17. Met betrekking tot de beroepsgronden ter zake van de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 17 februari 2012 gemotiveerd gereageerd op de bezwaargronden van eiser dat hij onder de werking van de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 valt. Eiser heeft in beroep enkel verwezen naar de gronden van bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee geen gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit en bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd en dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen rechten ontleent aan voormelde bepalingen van Besluit 1/80.
18. Eiser heeft voorts aangevoerd dat, ook indien de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 niet op hem van toepassing zijn, hij rechten kan ontlenen aan artikel 13 van Besluit 1/80. Eerder was de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb niet van toepassing indien de vreemdeling een TBS-maatregel was opgelegd maar alleen indien de vreemdeling was veroordeeld tot een gevangenisstraf. Doordat met de toepassing van de huidige glijdende schaal een TBS-maatregel gelijk wordt gesteld met een gevangenisstraf is sprake van een nieuwe beperking en heeft verweerder artikel 13 van Besluit 1/80 geschonden.
18.1 Ingevolge artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
18.2 In de arresten van het Hof inzake Abatay/Sahin van 21 oktober 2003 (75-84) (LJN: AM2833), Sahin van 17 september 2009 (50-54) (LJN: BJ8590 ) en Toprak/Oguz van 19 december 2010 (LJN: BP4942) heeft het Hof als volgt geoordeeld.
Abatay / Sahin:
“84. Al is de draagwijdte van artikel 13 van besluit nr. 1/80 dus niet beperkt tot Turkse onderdanen die reeds tot de arbeidsmarkt van een lidstaat behoren, neemt dit niet weg dat deze bepaling spreekt van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. Uit dit woordgebruik volgt dat de standstillbepaling alleen aan een Turks onderdaan ten goede kan komen indien hij zich heeft gehouden aan de regels van de lidstaat van ontvangst op het gebied van de toegang, het verblijf en eventueel het verrichten van arbeid, en hij zich derhalve legaal op het grondgebied van die lidstaat bevindt (zie met betrekking tot het verwante begrip legale arbeid, dat in enkele artikelen van hoofdstuk II, deel 1, van besluit nr. 1/80 wordt gebruikt, arrest Birden, reeds aangehaald, punt 51; arrest van 10 februari 2000, Nazli, C-340/97, Jurispr. blz. I-957, punt 31, en arrest Kurz, reeds aangehaald, punt 39).:
85. De bevoegde nationale autoriteiten mogen dus ook na de inwerkingtreding van besluit nr. 1/80 de maatregelen aanscherpen die kunnen worden genomen tegen Turkse onderdanen die illegaal zijn.”
Sahin:
“50. In dit verband moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat het Hof in de punten 75 tot en met 84 van het hiervóór aangehaalde arrest Abatay e.a. heeft geoordeeld dat artikel 13 van besluit nr. 1/80 niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de Turkse staatsburger voldoet aan de eisen van artikel 6, lid 1, van dit besluit en dat de strekking van deze bepaling niet beperkt is tot Turkse migranten die betaalde arbeid verrichten.
(…).
52. Het feit dat Sahin niet voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor concrete rechten op basis van laatstgenoemde bepaling betekent dus niet dat hij zich niet met vrucht kan beroepen op artikel 13 van besluit nr. 1/80.
53. In de tweede plaats is betreffende het begrip “legaal” in de zin van artikel 13 van besluit nr. 1/80 vaste rechtspraak dat dit inhoudt dat de Turkse werknemer of het lid van zijn gezin zich moet hebben gehouden aan de regels van de gastlidstaat op het gebied van de toegang, het verblijf en eventueel het verrichten van arbeid, en hij zich derhalve legaal op het grondgebied van die lidstaat bevindt (zie met name arrest Abatay e.a., punt 84 en aangehaalde rechtspraak). Dit artikel kan dus niet ten goede komen aan een Turks staatsburger wiens verblijfssituatie illegaal is (arrest Abatay e.a., punt 85).
54. In dit verband blijkt uit de stukken dat Sahin legaal is toegelaten tot en heeft verbleven op Nederlands grondgebied en dat hem bovendien door de bevoegde autoriteiten het onvoorwaardelijk recht is verleend om in de gastlidstaat de beroepsarbeid van zijn keuze te verrichten, van welk recht hij bovendien inderdaad gebruik heeft gemaakt.”
Toprak/Oguz:
“44. In de onderhavige zaken brengt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Nederlandse regeling eveneens wijzigingen mee in de voorwaarden voor verlening van bepaalde verblijfsvergunningen. Voor zover deze wijzigingen van invloed zijn op de situatie van Turkse werknemers zoals Toprak en Oguz, moet worden geoordeeld dat een dergelijke regeling binnen de werkingssfeer van artikel 13 van besluit nr. 1/80 valt.
45. De omstandigheid dat de betrokken werknemers nog niet tot de Nederlandse arbeidsmarkt behoren in die zin dat zij niet voldoen aan de in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 neergelegde standstillbepaling, staat geenszins aan de toepassing van artikel 13 in de weg. Het Hof heeft eerder geoordeeld dat de standstillbepaling van artikel 13 van besluit nr. 1/80 niet is bedoeld om reeds tot de arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemers te beschermen, maar juist van toepassing is op Turkse staatsburgers die nog niet de rechten bezitten ter zake van arbeid en daarmee samenhangend verblijf ingevolge artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 (zie arresten van 21 oktober 2003, Abatay e.a., C 317/01 en C 369/01, Jurispr. blz. I 12301, punt 83, en 29 april 2010, Commissie/Nederland, C 92/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45).
46. Derhalve moet het betoog van de Nederlandse regering dat artikel 13 van besluit nr. 1/80 op de onderhavige regeling niet van toepassing is omdat deze niet de voorwaarden voor toegang van Turkse werknemers tot de arbeidsmarkt betreft maar het recht van buitenlandse echtgenoten op het gebied van gezinshereniging, worden afgewezen.”