RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 12/27656, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht,
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 8 augustus 2012 heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van een jaar opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 29 augustus 2012 beroep ingesteld.
De zaak is op 7 november 2012 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient, nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt Onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
Ingevolge het achtste lid van artikel 66a van de Vw 2000 kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2.1.2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, op de vreemdeling van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover hier van belang, wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, voldaan indien de vreemdeling:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken;
b. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
i. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
j. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.2. De gronden van beroep
Eiseres kan zich niet verenigen met het terugkeerbesluit en het inreisverbod en voert ter vernietiging daarvan, samengevat, het volgende aan.
Eiseres had een termijn van vrijwillig vertrek moeten krijgen. Verweerder heeft ten onrechte als grond voor het terugkeerbesluit aangekruist dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan toezicht heeft onttrokken. Eiseres is naar Nederland gebracht door de slangenkop, die haar paspoort heeft afgepakt. Zij kwam naar Nederland om haar man te zoeken en had niet de intentie om in Nederland te blijven. Ten onrechte wordt aangevoerd dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000. Eiseres wist niet wat zij moest doen toen zij Nederland binnenkwam. Verder is ten onrechte als grond aangevoerd dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, omdat zij slechts voor een korte tijd in Nederland was en niemand kende. Desondanks is zij erin geslaagd een tijdelijke slaapplaats te vinden. Eiseres was ten tijde van de aanhouding op zoek naar een andere woonplaats. Ten onrechte wordt tegengeworpen dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, omdat zij een waardevolle ketting heeft die zij kan verkopen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat ten onrechte aan eiseres een terugkeerbesluit is opgelegd, dient tevens worden aangenomen dat het inreisverbod niet aan haar opgelegd kon worden vanwege de samenhang daartussen.
Het gehoor heeft niet op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden en daarnaast is het besluit onzorgvuldig voorbereid, omdat verweerder binnen vijf minuten na het gehoor een inreisverbod heeft opgelegd. Eiseres is bovendien niet in staat geweest met behulp van een gemachtigde haar bedenkingen tegen het voorgenomen besluit te formuleren. Dit klemt te meer omdat er geen bezwaarprocedure openstaat.
Zelfs als eiseres zorgvuldig zou zijn gehoord, dan had verweerder op dit punt behoorlijk dienen te motiveren. Dit is niet gebeurd. In het kader van de zorgvuldigheid had eerst een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod genomen moeten worden. Daarna had eiseres de gelegenheid moeten krijgen om een zienswijze in te dienen.
In het kader van het inreisverbod blijkt niet dat verweerder zich heeft bediend van objectieve criteria, nu in het geheel niet is onderbouwd waarom een inreisverbod voor de duur van een jaar aan de orde zou zijn.
Daarnaast doet eiseres een beroep op haar familieleven en haar privéleven in Nederland. Eiseres is naar Nederland gekomen nadat zij door haar schoonouders gedwongen is hier haar man te gaan zoeken. Eiseres heeft verklaard dat zij graag terug wil naar China.
Indien het beroep gegrond wordt verklaard kan de rechtbank tevens een oordeel geven over de rechtmatigheid van de maatregel van de bewaring. Het terugkeerbesluit is volgens de jurisprudentie het schadevergoedende besluit in plaats van het besluit tot inbewaringstelling. Met terugwerkende kracht kan bepaald worden dat de bewaringsmaatregel ten onrechte is opgelegd.
2.3. Het standpunt van verweerder
In het verweerschrift van 5 november 2012 stelt verweerder zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod terecht aan eiseres zijn opgelegd. De feiten en omstandigheden in de zaak rechtvaardigen een vertrektermijn van nul dagen. De gronden van het terugkeerbesluit zijn tevens de gronden van de maatregel van bewaring. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft bij uitspraak van 31 augustus 2012 (procedurenummer AWB 12/26926) geoordeeld dat deze gronden de maatregel kunnen dragen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder opgemerkt dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat zij zich niet aan de verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden, omdat zij zich niet heeft gemeld bij de korpschef. Daarnaast heeft eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft zij niet voldoende middelen van bestaan. Ten aanzien van het inreisverbod is aan alle zorgvuldigheidsvereisten voldaan. Eiseres heeft tijdens het gehoor geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd. Verweerder is niet verplicht eiseres een schriftelijke zienswijze in te laten dienen en het is niet noodzakelijk dat bij het gehoor over het inreisverbod een gemachtigde aanwezig is.
In het gehoor dat voor het opleggen van het inreisverbod met eiseres is gehouden is haar gevraagd of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn. Eiseres heeft gesteld dat zij een man heeft in Nederland en naar hem op zoek is. Deze stelling is niet onderbouwd en dit is geen bijzondere omstandigheid.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. De beroepsgrond dat eiseres ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek is gegund, faalt. Verweerder kan een termijn voor vrijwillig vertrek op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 onthouden indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vb 2000 kan een dergelijk risico worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit voldoende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd om aan te nemen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres is Nederland naar eigen zeggen met de slangenkop binnengekomen. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een legale binnenkomst. Voorts heeft eiseres zich niet aangemeld bij de korpschef. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij een tijdelijke verblijfsplaats had gevonden en op zoek was naar andere woonruimte, zodat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dat eiseres naar gesteld slechts voor korte tijd in Nederland was, doet hier niet aan af. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiseres stelt verder dat zij een waardevolle ketting heeft. Blijkens het proces-verbaal van nader gehoor van 9 augustus 2012 heeft zij verklaard dat deze ketting vijf- tot zeshonderd euro waard is. Ook als de rechtbank hiervan uitgaat, heeft eiseres daarmee niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag voldoende is om zowel het voorgenomen verblijf in Nederland van volgens eiseres één tot twee maanden als de terugreis naar China te betalen.
2.4.2. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu verweerder eiseres vijf minuten na het gehoor een inreisverbod heeft opgelegd, faalt. De ambtenaar die eiseres hoort over het voornemen om haar een inreisverbod op te leggen, kan tijdens het gehoor al een afweging maken of wat eiseres verklaart aanleiding geeft af te zien van het voorgenomen besluit. De verklaringen van eiseres tijdens het gehoor hoefden naar het oordeel van de rechtbank ook geen langdurige afweging te vergen.
2.4.3. De beroepsgrond dat eiseres ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke zienswijze te geven over het voorgenomen inreisverbod slaagt. Het inreisverbod is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat eiseres op grond van artikel 4:9 van de Awb, dat onvoorwaardelijk is geformuleerd, de keuze had moeten krijgen om mondeling of schriftelijk haar zienswijze over het voorgenomen besluit te geven. Verweerder heeft deze mogelijkheid niet geboden. Eiseres kan redelijkerwijs niet bekend worden verondersteld met het bestaan van deze keuzemogelijkheid, zodat het op de weg van verweerder had gelegen eiseres daarover actief te informeren.
De rechtbank ziet geen reden om de schending van dit vormvoorschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Volgens de Memorie van Toelichting bij deze bepaling (Tweede Kamer 1998-1999, 21.221, nr. 3; www.statengeneraaldigitaal.nl) staat het de rechter vrij een besluit te vernietigen op formele gronden als hem bijvoorbeeld zou blijken dat vormvoorschriften door een bestuursorgaan bewust worden genegeerd. Deze situatie doet zich hier voor. Ondanks dat vreemdelingen in beroepsprocedures regelmatig aanvoeren dat een inreisverbod is opgelegd in strijd met artikel 4:9 van de Awb, kiest verweerder ervoor om de in die bepaling neergelegde keuzemogelijkheid niet te bieden.
In de door verweerder genoemde uitspraak van 26 juli 2012 (zaaknummer 201203243/1/V3; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen dat de omstandigheid dat de vreemdeling zijn zienswijze niet schriftelijk kenbaar heeft kunnen maken, op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat hij, in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9 van de Awb, niet in de gelegenheid is gesteld individuele omstandigheden aan te voeren, indien hij daartoe mondeling voldoende in staat is gesteld. Als de Afdeling hiermee heeft bedoeld te zeggen dat verweerder niet in strijd handelt met artikel 4:9 van de Awb als hij de vreemdeling voldoende in staat stelt mondeling te reageren op het voorgenomen inreisverbod, kan de rechtbank deze uitspraak gelet op de ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke bewoordingen van artikel 4:9 van de Awb niet volgen. Een dergelijke uitleg van artikel 4:9 van de Awb maakt deze bepaling zinledig.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het aan eiseres opgelegde inreisverbod vernietigen wegens strijd met artikel 4:9 van de Awb. Omdat een terugkeerbesluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is artikel 4:9 van de Awb daarop niet van toepassing en raakt hetgeen hiervoor is overwogen niet aan de rechtmatigheid van het jegens eiseres genomen terugkeerbesluit.
2.4.4. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven en overweegt daartoe het volgende.
Eiseres is tijdens het gehoor van 8 augustus 2012 in de gelegenheid gesteld om bijzondere individuele omstandigheden naar voren te brengen. Hiervan heeft eiseres gebruik gemaakt. In het besluit van 8 augustus 2012 wordt verwezen naar het proces-verbaal van dit gehoor en is door verweerder overwogen dat niet gebleken is van omstandigheden om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op zoek is naar haar man die ergens in Europa verblijft. Zij heeft verder geen familie in de Europese Unie. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat ze geen zakelijke belangen heeft in de Europese Unie en dat er geen andere redenen zijn die haar vertrek in de weg staan. Eveneens heeft eiseres verklaard dat ze graag wil vertrekken, maar zonder inmenging van de Chinese autoriteiten.
In dit betoog van eiseres heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om het opleggen van een inreisverbod achterwege te laten dan wel dit verbod of de duur ervan in het bestreden besluit specifieker te motiveren dan is gebeurd. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat de duur van het inreisverbod op een vergissing berust en dat aan eiseres eigenlijk een inreisverbod van twee jaar opgelegd had moeten worden. Voorts wijst verweerders gemachtigde er terecht op dat eiseres de stelling dat zij haar echtgenoot zoekt en dat hij (mogelijk) in Nederland of de Europese Unie verblijft op geen enkele wijze heeft onderbouwd en dat zij bij herhaling heeft verklaard dat zij wil terugkeren naar China. Eiseres heeft in beroep geen andere individuele belangen gesteld die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de duur van het inreisverbod (verder) te verkorten of af te zien van het opleggen van het inreisverbod.
2.4.5. Het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit is derhalve ongegrond. Het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet dit bedrag aan proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het terugkeerbesluit;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het inreisverbod;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiseres een inreisverbod is opgelegd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. S. Kuiper, griffier, ondertekend.