ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6040

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400435 - HA ZA 11-2220
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldbekentenissen onder invloed van geestelijke stoornis en de gevolgen voor de geldlening

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de geldigheid van twee schuldbekentenissen die door de gedaagde, die lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, waren ondertekend. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 77.367,45, dat volgens hem voortkwam uit een lening van € 75.000,- aan de gedaagde. De rechtbank onderzocht de omstandigheden waaronder de schuldbekentenissen waren opgesteld en de geestelijke toestand van de gedaagde op dat moment. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde op het moment van ondertekening van de eerste schuldbekentenis al leed aan dementie, wat de geldigheid van de overeenkomsten in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde lening en dat de inhoud van de schuldbekentenissen niet voldoende concreet was om de vordering te onderbouwen. De rechtbank wees de vordering van de eiser af en verklaarde het conservatoir beslag dat door de eiser was gelegd, onterecht. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis werd uitgesproken op 14 maart 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 400435 / HA ZA 11-2220
Vonnis van 14 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.M. Pierik te Purmerend,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van de Peppel te Arnhem.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 1 augustus 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 9 november 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2011 en de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
in conventie en in reconventie
2.1.[eiser] en [gedaagde] hebben op 27 september 2009 een schuldbekentenis ondertekend met onder meer de volgende inhoud:
"Hierbij verklaard de [gedaagde] geboren [geboortedatum] 1922 te [geboorteplaats] woonachtig in de [A-straat te plaats A] een schuld te hebben bij [eiser] geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] woonachtig in [B-straat plaats B] een som van 75.000 euro (vijfenzeventigduizend euro). Deze bedrag is de afgelopen jaren ontstaan. [eiser] heeft [gedaagde] meren malen financieel gesteund/geholpen."
2.2. Op 23 november 2010 hebben [eiser] en [gedaagde] opnieuw een schuldbekentenis ondertekend, waarin staat vermeld dat [gedaagde] de schuld van € 75.000,- aan [eiser] zal betalen na verkoop van zijn woning.
2.3. Op 16 september 2010 is bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot onderbewindstelling van [gedaagde], welk verzoek bij beschikking van
8 december 2010 is toegewezen. Daarbij is [A] door de rechtbank benoemd tot bewindvoerder.
2.4. In een schrijven van 13 september 2011 van huisarts T.A. Redelijkheid over [gedaagde] wordt onder meer het volgende vermeld:
"(...) Wel is er sprake van cognitieve funktiestoornissen; deze zullen voor het denk- en inschattingsvermogen zeker een negatief gevolg hebben en kunnen het zelf behartigen van vermogensrechtelijke belangen beïnvloeden. De geestelijke achteruitgang zal zeer waarschijnlijk in voorafgaande jaren al het geval zijn geweest, overigens vind ik in het medisch dossier hierover geen gegevens."
2.5. Een analyse d.d. 18 oktober 2011 van dr. G.J. Blauw, internist ouderengeneeskunde, vermeldt over de cognitieve stoornissen van [gedaagde] het volgende:
"Conclusie: Er is sprake van een ernstige globale cognitieve deterioratie cq. dementering.
Herbeoordeling neuropsychologisch onderzoek 10-02-2010 door dr. M.N.W. Witjes-Ané, klinisch neuropsycholoog: Globale cognitieve deterioratie passend bij een dementieel syndroom.
Conclusie:
Ernstig dementieel syndroom, zeer waarschijnlijk van het type Alzheimer.
O.b.v. de ernst van het klinisch beeld en de hetero-anamnestische gegevens is dit ziekteproces al enkele jaren geleden tot uiting gekomen."
2.6. De woning van [gedaagde] aan de [A-straat te plaats A] is eind 2010 verkocht.
2.7.[eiser] heeft op 9 juli 2011 met zijn telefoon een opname gemaakt van zijn gesprek met [gedaagde] over de schuldbekentenis van [gedaagde] aan [eiser].
2.8.[eiser] heeft op 25 juli 2011 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening met rekeningnummer [nummer] van [gedaagde].
3.De vordering
in conventie
3.1.[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 77.367,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2011 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2. [eiser] voert daartoe aan dat hij gedurende de afgelopen jaren diverse malen een geldbedrag aan [gedaagde] heeft uitgeleend, tot een totaalbedrag van € 75.000,-. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem steeds heeft toegezegd deze schuld te zullen terugbetalen na verkoop van de woning, hetgeen niet is gebeurd.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert, bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de door [eiser] gestelde rechtshandeling(en) en/of overeenkomst(en) niet hebben plaatsgevonden dan wel niet tot stand zijn gekomen, dan wel dat deze nietig of vernietigbaar zijn. Daarbij vordert [gedaagde] dat de rechtbank de vernietiging zal uitspreken van die rechtshandeling(en) en/of overeenkomst(en), of de gevolgen van de rechtshandeling(en) en/of overeenkomst(en) zal wijzigen in die zin dat het nadeel voor [gedaagde] op afdoende wijze wordt opgeheven. Voorts vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Tot slot vordert [gedaagde] dat [eiser] zal worden veroordeeld tot opheffing van het conservatoir beslag en vordert hij veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5. [gedaagde] voert daartoe aan dat er sprake was van een stoornis van zijn geestesvermogens op het moment dat hij de schuldbekentenissen ondertekende. [gedaagde] stelt dat hij nooit een schuldbekentenis aan [eiser] heeft willen verstrekken en dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwen. [gedaagde] doet voorts een beroep op dwaling. Tot slot stelt [gedaagde] dat [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door hem de schuldbekentenissen te laten ondertekenen en vervolgens rechtsmaatregelen te nemen. Hierdoor heeft [gedaagde] schade geleden, bestaande uit het door hem ondervonden nadeel van het beslag en de onderhavige procedure, en de daarbij gemaakte kosten.
3.6. [eiser] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
in conventie
4.1.Bij de beoordeling dient te worden vooropgesteld dat aan de beide schriftelijke schuldbekentenissen ingevolge artikel 158 lid 1 Rv slechts vrije bewijskracht kan worden toegekend. De akten zijn immers door [gedaagde] niet geheel met de hand geschreven en evenmin zijn zij voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
4.2. Tussen partijen staat voorts niet ter discussie dat [gedaagde] lijdt aan dementie en dat dit reeds het geval was ten tijde van het ondertekenen van de tweede schuldbekentenis op 23 november 2010 en de telefoonopname van 9 juli 2011. [eiser] stelt echter dat uit de medische stukken onvoldoende blijkt dat reeds sprake was van dementie bij [gedaagde] tijdens het ondertekenen van de eerste schuldbekentenis op 27 september 2009.
4.3. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat er op basis van de voorhanden zijnde medische stukken wel voldoende aanwijzingen zijn dat ook ten tijde van het ondertekenen van de eerste schuldbekentenis sprake was van een geestelijke stoornis in de zin van dementie bij [gedaagde]. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de beide schuldbekentenissen en de telefoonopname onvoldoende om de vordering van [eiser] te kunnen dragen. Daarbij is de inhoud van de schuldbekentenissen naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende concreet. Zo wordt in de schuldbekentenis van 27 september 2009 slechts vermeld dat er sprake is geweest van financiële steun of hulp van [eiser] aan [gedaagde]. Hieruit kan echter niet worden afgeleid welke titel ten grondslag ligt aan de gestelde schuld van € 75.000,-. Ook de schuldbekentenis van 23 november 2010 vermeldt hier niets over. Voorts geldt dat op geen enkele wijze duidelijk is geworden hoe voornoemd bedrag tot stand is gekomen. Gelet op de stelling van [eiser] dat hij gedurende een lange periode, namelijk vanaf 2001, verschillende geldbedragen heeft geleend aan [gedaagde], mag verwacht worden dat hiervan een duidelijke specificatie wordt overgelegd, temeer nu het een aanzienlijk bedrag betreft. [eiser] heeft echter noch in zijn verklaring op de comparitie, noch door middel van stukken helderheid kunnen verschaffen over de totstandkoming van het totaalbedrag. Dit alles leidt tot de conclusie dat [eiser], in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], zijn stelling dat er sprake is geweest van een geldlening van in totaal € 75.000,- onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Nu [eiser] ter comparitie heeft medegedeeld af te zien van verdere bewijslevering, zal de rechtbank de vordering in conventie afwijzen.
in reconventie
4.4. Gelet op het voorgaande komen de gevorderde verklaringen voor recht in reconventie die zien op de door [eiser] gestelde overeenkomst met [gedaagde] niet voor toewijzing in aanmerking, nu het belang daarbij is komen te vervallen. Voorts heeft [gedaagde] zijn stelling dat [eiser] jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende onderbouwd. Ook deze gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden afgewezen.
4.5. Vanwege het feit dat in conventie is gebleken dat de grondslag van de vordering, ter zekerheid waarvan [eiser] het beslag heeft doen leggen, ondeugdelijk is gebleken, zal de vordering in reconventie tot opheffing van het conservatoir beslag worden toegewezen.
In conventie en in reconventie
4.6. [eiser] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5.De beslissing
De rechtbank:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.588,-, waarvan € 1.788,- aan salaris advocaat (tarief IV) en € 800,- aan griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
heft op het door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoir beslag;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 447,- aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.C. Bours en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.