Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummers: FA RK 12-8245 (hoofdzaak) en KG ZA 12-1217
Zaaknummers: 430269 (hoofdzaak) en 430271
Proces-verbaal mondelinge uitspraak gedaan op 2 november 2012 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. Y. Özdemir te 's-Gravenhage,
de burgemeester van de gemeente [plaats],
verweerder,
zetelende te [plaats],
gemachtigde: mr. M.H.W. Vollebergh,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[de ex-echtgenote],
wonende te [woonplaats],
de ex-echtgenote,
[de jong-meerderjarige zoon],
wonende te [woonplaats],
de jong-meerderjarige zoon.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft verweerder aan verzoeker voor een periode van tien dagen een huisverbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd, alsmede een verbod contact op te nemen met zijn ex-echtgenote en twee kinderen. Het huisverbod is geldig van 30 oktober 2012, 17:04 uur, tot 9 november 2012, 17:04 uur.
Tegen voornoemd besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 31 oktober 2012 beroep ingesteld. Bij faxbericht van dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij faxberichten van 31 oktober 2012 en 1 november 2012 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
De minderjarige [de minderjarige], heeft in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren, gelet op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker, zijn ex-echtgenote en zijn jong-meerderjarige zoon, op 2 november 2012. Hierbij zijn verschenen:
- mr. R. Kwint, kantoorgenoot van de advocaat van verzoeker;
- de ex-echtgenote;
- namens verweerder: mr. M.H.W. Vollebergh en de heer S. van der Luijt, medewerker van het steunpunt huiselijk geweld.
De gemachtigde van verweerder heeft pleitnotities voorgedragen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 2 november 2012 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beoordeling
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat verzoeker onder meer heeft betoogd dat het bestreden besluit geen stand kan houden, aangezien hij reeds geruime tijd niet woonachtig is aan de [adres], sterker nog dat hij niet in [plaats] woont, en voorts dat het incident van 6 oktober 2012 ook niet in die woning heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zake erkend dat er lange tijd geen contact is geweest tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote en zoons, maar dat het voor hem niet zonder meer duidelijk is dat het niet meer de woning van verzoeker is, hoewel onder erkenning dat dit een tegenstrijdig standpunt is. Verweerder benadrukt evenwel dat, gelet op het verleden van huiselijk geweld en de geest van de Wth, het bestreden besluit noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter komt, gelet op het bovenstaande, alsmede de onbestreden stelling dat verzoeker niet beschikt over een sleutel van de woning tot het oordeel dat verzoeker niet kan worden aangemerkt als bewoner van de [adres], derhalve evenmin als medebewoner van de ex-echtgenote en de zoons, zodat de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit aan verweerder ontbreekt.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Nu met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, heeft verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om een voorlopige voorziening, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437,-- per punt en een wegingsfactor 1).
Indien ten behoeve van verzoeker een toevoeging wordt verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier van de rechtbank te geschieden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,-- en wijst de gemeente [plaats] aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. C.G. Meeder, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.