ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5232

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352212 - HA ZA 09-3845
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over investeringsverplichting tussen Gemeente Westland en Stichting Arcade Mensen en Wonen

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, staat de vraag centraal of de Stichting Arcade Mensen en Wonen (hierna: Arcade) heeft voldaan aan de investeringsverplichting die in 2001 is overeengekomen met de Gemeente Westland. De Gemeente vordert dat Arcade een bedrag tussen de € 13.900.000,- en € 18.700.000,- investeert in projecten die ten goede komen aan de woongemeenschap 's-Gravenzande/Heenweg, met een focus op ouderenhuisvesting, zorg en de woon- en leefomgeving. De Gemeente stelt dat de investeringen een onrendabiliteitspercentage van tussen de 36% en 46% moeten hebben, terwijl Arcade betoogt dat investeringen niet per se onrendabel hoeven te zijn en dat zij al een bedrag van € 34,4 miljoen heeft geïnvesteerd in projecten die voldoen aan de doelstellingen van de investeringsverplichting.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 9 februari 2011 de Gemeente toegelaten tot bewijs van haar stelling dat de investeringen deels onrendabel moeten zijn. Na het horen van getuigen en het inbrengen van rapporten, concludeert de rechtbank dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de mate van onrendabiliteit van de projecten. De rechtbank oordeelt dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan voor een bedrag van € 26.102.261,- en dat zij nog € 1.124.552,- moet investeren. De Gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Arcade zijn begroot op € 14.571,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank verklaart voor recht dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan wanneer zij het resterende bedrag investeert en dat zij geen rechten meer kan ontlenen aan de investeringslijst zodra aan deze verplichting is voldaan. Dit vonnis is gewezen op 14 november 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 352212 / HA ZA 09-3845
Vonnis van 14 november 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WESTLAND,
gevestigd te Naaldwijk (gemeente Westland),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.R. ter Haar te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING ARCADE MENSEN EN WONEN,
gevestigd te 's-Gravenzande (gemeente Westland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. ir. M.B. Klijn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente en Arcade genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 februari 2011,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de zijde de Gemeente van 20 juni 2011 met de daarin vermelde stukken,
- de brief van 12 juli 2011 van mr. Ter Haar (de Gemeente), waarin wordt afgezien van voortzetting van het getuigenverhoor,
- de brief van 28 juli 2011 van mr. Von Schmidt auf Altenstadt (Arcade), waarin wordt afgezien van het houden van een contra-enquête,
- de conclusie na enquête, tevens houdende wijziging van eis van de zijde van de Gemeente,
- de conclusie na enquête, tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie van de zijde van Arcade.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.Het geschil
in conventie en in reconventie
2.1.De Gemeente heeft na het tussenvonnis haar eis in conventie gewijzigd, waardoor deze thans - samengevat - luidt als volgt:
Primair
1) een verklaring voor recht dat Arcade een bedrag tussen € 13.900.000,- en € 18.700.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag moet investeren in projecten die (a) ten goede komen aan de woongemeenschap 's-Gravenzande/Heenweg en (b) betrekking hebben op het terrein van de ouderenhuisvesting, zorg, woon- en leefomgeving;
2)een verklaring voor recht dat bij de uitvoering van voormelde projecten een onrendabiliteitspercentage geldt tussen de 36% en 46%, althans een door de rechtbank te bepalen percentage;
3)veroordeling van Arcade tot nakoming van de overeenkomst van 14 december 2001 door:
a. binnen twee jaar uitvoering te geven aan het op Bijlage 11.2 bij de overeenkomst genoemde project nr. 5 en dit project te voltooien binnen vijf jaar na betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. betaling aan de gemeente van het onder sub 1 vermelde bedrag, verminderd met
(i) het bedrag zoals dat als gevolg van het sub 3a gevorderde door Arcade in project nr. 5 wordt geïnvesteerd en (ii) het bedrag zoals dat na 2008 door Arcade is en wordt geïnvesteerd in project 8 (Oosterbuurt), althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met rente;
4)een verklaring voor recht dat wanneer vast komt te staan dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan, Arcade geen rechten meer kan ontlenen (dus ook geen ontwikkelrecht) voor de op Bijlage 11.2 genoemde schoollocaties;
5)vermeerderd met de proceskosten en rente daarover;
Subsidiair
1)veroordeling van Arcade tot betaling aan de gemeente van het onder het primair sub 1 toegewezen bedrag, vermeerderd met rente;
2)een verklaring voor recht dat wanneer vast komt te staan dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan, Arcade geen rechten meer kan ontlenen (dus ook geen ontwikkelrecht) voor de op Bijlage 11.2 genoemde schoollocaties;
3)vermeerderd met de proceskosten en rente daarover;
2.2.Arcade heeft verweer gevoerd en dat verweer doen uitmonden in een eiswijziging, zodat de eis in reconventie thans - samengevat - als volgt is komen te luiden:
I.
Primair
a)een verklaring voor recht dat investeringen ten laste van de investeringsverplichting niet per se onrendabel behoeven te zijn, althans niet meer dan 15%, althans niet meer dan 20%;
b)een verklaring voor recht dat Arcade voor een bedrag van € 34,4 miljoen, althans meer dan € 27.226.813,- (fl. 60.000.000,-) heeft geïnvesteerd in projecten die voldoen aan de doelstelling van de investeringsverplichting;
c)een verklaring voor recht dat Arcade volledig aan de investeringsverplichting heeft voldaan;
Subsidiair
a) een verklaring voor recht dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan voor een bedrag van € 27.190.221,-, althans € 26.102.261,-;
b) een verklaring voor recht dat investeringen ten laste van de investeringsverplichting niet per se onrendabel behoeven te zijn, althans niet meer dan 15%, althans niet meer dan 20%;
c) een verklaring voor recht dat Arcade nog € 36.591,- (ultimo 2011), althans € 1.124.552,- (ultimo 2008) diende te investeren;
II.
veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
3.1.Het geschil tussen partijen betreft de vraag of Arcade al dan niet heeft voldaan aan de in 2001 tussen partijen overeengekomen investeringsverplichting. De oorzaak van het geschil is gelegen in het feit dat het in de overeenkomst als Bijlage 11.2 opgenomen investeringsplan, dat een nadere uitwerking vormde van deze investeringsverplichting, niet langer kan worden gerealiseerd, doordat veel van de projecten die in het investeringsplan waren opgenomen, niet zijn doorgegaan en partijen het niet eens kunnen worden over de eisen waaraan vervangende projecten moeten voldoen.
Inhoud investeringsverplichting
3.2.In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat nakoming van de investeringsverplichting door Arcade niet blijvend onmogelijk is geworden. De vraag is alleen op welke wijze en binnen welke termijn aan deze investeringsverplichting invulling kan worden gegeven, of reeds is gegeven, zoals door Arcade wordt betoogd. Daartoe dient de inhoud van de investeringsverplichting te worden vastgesteld. Bij het bepalen van die inhoud komt het (volgens vaste rechtspraak sinds HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex) niet alleen op een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook - overeenkomstig art. 3:33 en 3:35 BW - op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
3.3.Partijen zijn het erover eens dat tot de inhoud van de investeringsplicht in elk geval behoort dat de investeringen van Arcade moeten beantwoorden aan de tweeledige doelstelling dat (a) zij ten goede moeten komen aan de woongemeenschap
's-Gravenzande/Heenweg en (b) zij betrekking moeten hebben op ouderenhuisvesting, zorg, woon- en leefomgeving. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of, en in welke mate, uit hetgeen overeengekomen is ook voortvloeit dat de investeringen (deels) betrekking dienen te hebben op onrendabele projecten.
3.4.Bij tussenvonnis van 9 februari 2011 heeft de rechtbank de Gemeente toegelaten tot - samengevat - het bewijs van haar stelling dat tussen partijen heeft te gelden dat iedere afzonderlijke investering of alle investeringen gezamenlijk deels onrendabel moeten zijn en van de hoogte van het onrendabiliteitspercentage waaraan iedere afzonderlijke investering of alle investeringen gezamenlijk ten minste moeten voldoen.
3.5.De Gemeente heeft als belangrijkste getuigen doen horen de heer [A], voormalig wethouder van de Gemeente 's-Gravenzande (later gefuseerd tot de Gemeente Westland) en de heer [B], voormalig directeur-bestuurder van de Woningstichting De Lier (thans Arcade). Beide heren waren direct betrokken bij de overdracht van het woningbedrijf. De Gemeente heeft daarnaast haar toenmalige hoofd Financiën en haar toenmalige gemeentesecretaris als getuige laten horen, twee schriftelijke verklaringen ingebracht (van een voormalig wethouder en van een voormalig raadslid) en een rapport overgelegd van 3P Netwerkpartners, waarin zij hun visie geven op de inhoudelijke invulling van de investeringsverplichting en een onderbouwing geven voor het volgens hen uit de investeringslijst voortvloeiende onrendabiliteitspercentage. Arcade heeft van haar zijde een rapport van Quintis ingebracht. Naar aanleiding van deze verklaringen, rapporten en hetgeen partijen overigens over en weer naar voren hebben gebracht, overweegt de rechtbank het volgende.
3.6.[A] heeft verklaard dat met het oog op de naderende fusie tussen de verschillende gemeenten, de Gemeente met Westland Wonen, de rechtsvoorganger van Arcade (hierna eveneens aangeduid als: Arcade), heeft willen afspreken dat er na de overname een extra bedrag geïnvesteerd zou worden in de gemeente 's-Gravenzande. Omdat de provincie daarvoor slechts toestemming wilde geven wanneer dit geldbedrag aan reële projecten werd besteed, is er samen met Arcade een investeringslijst opgesteld. De gemeente heeft toen bijzondere projecten op de lijst gezet op het gebied van zorg, scholen en ouderen. Vervolgens verklaart [A]:
"In gesprekken waarbij ik aanwezig ben geweest, is met Westland Wonen besproken dat het een deal moest worden die voor ons beiden interessant was, in die zin dat er naast de normale investering die een normale woningbouwvereniging doet een uitbreiding van het pakket van Westland Wonen zou komen met bijzondere projecten op het gebied van zorg, scholen en ouderen. Er waren projecten bij die rendabel waren, anders was het voor beide partijen niet aantrekkelijk, en er waren projecten bij die onrendabel waren, maar die mogelijk werden door het geld dat in het bedrijf bleef. Er is nooit een exact percentage genoemd. Bij normale bouw door een woningbouwvereniging zit een onrendabele top van zo'n 15 a 20%. Over deze investeringen hebben wij duidelijk afgesproken dat het investeringen van een ander niveau moesten zijn, die verder gingen dan die onrendabele top. Ik zou u niet meer kunnen zeggen of wij bij elk project samen hebben gekeken naar de rendabiliteit. Bij sommige projecten hebben wij dat wel gedaan, maar het was voor ons ook duidelijk dat er nog mutaties in de lijst konden komen. Er waren geen garanties dat de lijst precies zo zou worden uitgevoerd. Voor mijzelf is het uitgangspunt geweest dat het gemiddelde rendabiliteitspercentage van de investeringen die Westland Wonen moest doen 40 a 50% zou zijn. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat dit gemiddelde percentage is genoemd in gesprekken met Westland Wonen."
3.7.[B] heeft het volgende verklaard:
"Wij hebben er met de gemeente niet over gesproken in hoeverre de projecten rendabel of onrendabel moesten zijn. Het was niet duidelijk hoeveel van de projecten uit de lijst onrendabel waren. Dat was voor mij ook niet zo interessant om te weten, want met de verkoop van de 200 woningen, die ook op 60 miljoen geschat werd, waren de investeringen voldoende af te dekken. De meeste projecten op de lijst betreffen projecten waarbij iets gebouwd of verbouwd werd. Daaruit komen vervolgens ook weer opbrengsten. Dat geldt bijvoorbeeld niet voor de speeltuinen. Ik heb gezegd dat misschien 50% van het aantal van de in de lijst opgenomen projecten deels onrendabel zou kunnen zijn, maar in latere besprekingen is dat percentage weer bijgesteld, omdat we de mogelijkheden en onmogelijkheden beter hadden bekeken. Deze besprekingen waren interne besprekingen in ons bedrijf, waarin wij tot de conclusie kwamen dat het er gunstiger uitzag dan waarvan wij eerst waren uitgegaan. (...) U vat het goed samen als u zegt dat wij met de gemeente helemaal niet hebben gesproken over de rendabiliteit van de projecten en dat wij vooral intern daarnaar hebben gekeken en hebben gezien dat het een goede deal was."
3.8.Ten slotte heeft de toenmalige gemeentesecretaris van de gemeente, de heer [C], onder meer verklaard:
"Destijds was bij mij en ook bij anderen wel bekend dat er een sommetje gemaakt kon worden (...), waaruit kon volgen dat de verkoopprijs van 120 miljoen gulden veel te laag was. Daarover is in de collegevergaderingen geen discussie geweest, Daarbij kan ik uitleggen dat de gemeente de noodzaak voelde het woningbedrijf te verkopen voordat de gemeentelijke herindeling een feit was. De gemeente wilde namelijk niet dat het binnen 's-Gravenzande opgebouwde vermogen zou vloeien in de pot van de noodlijdende gemeenten waarmee gefuseerd zou worden. Men vond het echt belangrijk het geld in de woongemeenschap 's-Gravenzande te houden en daarom is de investeringslijst ook afgesproken."
"Alleen de wethouder van Welzijn, mevrouw [D], probeerde nog wat te bedisselen met betrekking tot de investeringslijst. Zij had huisvesting voor jongeren en ouderen en onderwijs in haar portefeuille. Ik kan me nog herinneren dat (...) men het van belang vond dat het geld van de investeringen, dat eigenlijk van de gemeente was, werd besteed op een zodanige manier dat dit van nut was voor de minderbedeelden, zoals ouderen. Het woord rentabiliteit is daarbij volgens mij niet aan de orde geweest."
en:
"Er is besproken in de collegevergaderingen dat de (...) woningen verkocht mochten worden omdat de investeringen voor een groot deel, althans in zekere mate, onrendabel waren. (...) In de collegevergaderingen is zeker geen percentage aan de orde geweest van de mate waarin de investeringen onrendabel zouden zijn."
3.9.De rechtbank leidt uit hetgeen door de getuigen [A], [B] en [C] is verklaard af dat ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst bij beide partijen ieder voor zich wel de verwachting bestond dat de investeringen - in elk geval ten dele - zouden worden gedaan in onrendabele projecten. Datzelfde standpunt blijkt ook uit verslagen van eerdere besprekingen (zie productie 21 bij akte houdende overlegging producties) en de stellingen van partijen. Uit hetgeen door de getuigen naar voren is gebracht, blijkt echter niet dat partijen ten tijde van de overdracht concrete afspraken hebben gemaakt over de mate waarin de projecten die waren opgenomen op de investeringslijst onrendabel dienden te zijn. [A] bevestigt dat een deel van de projecten rendabel was, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat ieder afzonderlijk project in zekere mate onrendabel diende te zijn.
3.10.In aanmerking genomen dat (ook) uit de getuigenverklaringen van [A] en [C] volgt dat het tijdens de onderhandelingen voor de Gemeente essentieel was dat een bedrag van € 60 miljoen geïnvesteerd zou worden in de gemeente 's-Gravenzande en dat met het oog daarop is afgesproken dat dit geld zou worden geïnvesteerd in een aantal bijzondere projecten op het gebied van zorg, scholen en ouderen, terwijl over de rendabiliteit van deze projecten geen concrete afspraken zijn gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, de daarbij behorende investeringslijst en hetgeen zij over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen, niet meer heeft mogen verwachten dan dat Arcade een bedrag van € 60 miljoen zou besteden in projecten binnen de gemeente 's-Gravenzande met betrekking tot ouderenhuisvesting, zorg, woon- en leefomgeving met gemiddeld een zekere mate van onrendabiliteit.
3.11.Nu uit de getuigenverklaringen expliciet blijkt dat omtrent de (mate van) onrendabiliteit geen afspraak is gemaakt tussen partijen, acht de rechtbank het niet in lijn met de toen bestaande verwachtingen van partijen om thans (achteraf) aan de hand van de investeringslijst alsnog een (gemiddeld) onrendabiliteitspercentage vast te stellen. In zoverre komt de rechtbank terug van haar in het tussenvonnis gegeven eindbeslissing omtrent het toelaten van de Gemeente tot bewijs van het onrendabiliteitspercentage aan de hand van de in de investeringslijst genoemde projecten (zie onder 4.7). Het komt de rechtbank niet juist voor om nu achteraf uit de investeringslijst een overeengekomen onrendabiliteitspercentage te herleiden, terwijl dit in de besprekingen tussen partijen geen rol heeft gespeeld en partijen ook wisten dat het bepaald niet uitgesloten was dat de lijst niet onverkort kon worden uitgevoerd, zodat vervanging door andere projecten (die dan ongetwijfeld niet in precies dezelfde mate onrendabel zouden zijn) in de lijn der verwachtingen lag. De door partijen ingebrachte rapporten van 3P Netwerkpartners en Quintis waarin een onderbouwing wordt gegeven voor het volgens hen uit de investeringslijst voortvloeiende onrendabiliteitspercentage, worden derhalve door de rechtbank terzijde gesteld. Wel is de rechtbank van oordeel dat, nu vaststaat dat partijen bij het opstellen van de investeringslijst zijn uitgegaan van een zekere mate van onrendabiliteit en Arcade - op grond van haar stelling dat het in die tijd gebruikelijk was om gemiddeld 20% onrendabel te investeren - kennelijk rekening hield met een onrendabiliteitspercentage van gemiddeld 20%, dit percentage als minimumpercentage moet worden gehanteerd.
Nakoming investeringsverplichting
3.12.Bij tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen - onder 4.15 - dat, indien moet worden uitgegaan van een gemiddeld onrendabiliteitspercentage van 20% en de door partijen overeengekomen doelstellingen, Arcade tot een bedrag van € 26.102.261,- aan de investeringsverplichting heeft voldaan en nog een bedrag van € 1.124.552,- moet investeren. Nu uit het voorgaande volgt dat geen hoger onrendabiliteitspercentage heeft te gelden, houdt de rechtbank deze beslissing in stand.
3.13.De rechtbank verwerpt het betoog van de Gemeente dat zij - bij gebrek aan wetenschap - de stelling van Arcade heeft betwist dat van het door haar geïnvesteerde bedrag een bedrag van € 5.766.761,- onrendabel is. De Gemeente heeft ter comparitie gesteld dat zij de door Arcade gestelde bedragen wil controleren, maar een dergelijke stelling houdt op zichzelf geen - onderbouwde - betwisting in van de door Arcade reeds geruime tijd voor de comparitie (bij conclusie van antwoord) aangeleverde cijfers. De rechtbank ziet daarin dan ook onvoldoende aanleiding om terug te komen van de eerder door haar gegeven bindende eindbeslissing.
3.14.De rechtbank verwerpt voorts het bezwaar van Arcade tegen de beslissing van de rechtbank onder 4.11 van het tussenvonnis dat het project Acaciastraat e.o. inclusief Zandhorst, vermeld onder 10 (Arcade duidt dit abusievelijk aan als project 5) met een onrendabel investeringsbedrag van € 1.075.400,- (zie productie 5 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie) niet onder de investeringsverplichting valt. Arcade voert aan dat in de prestatieafspraken van zowel 2002 als 2003 is afgesproken dat jongerenhuisvesting eveneens een belangrijk aandachtsgebied vormt vanuit de intenties van de investeringsverplichting en dat dit ook blijkt uit een in 2008 gesloten leveringsakte. Naast het feit dat het hier om een bindende eindbeslissing gaat, merkt de rechtbank op dat uit het feit dat de Gemeente met Arcade heeft afgesproken dat deze woningen voor starters/jongeren zal realiseren, niet een goedkeuring volgt voor het ten laste brengen van deze investeringen op de investeringsverplichting uit 2001. Het bezwaar zou ook daarom moeten worden gepasseerd.
3.15.Bij conclusie na enquête, tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie heeft Arcade haar eis gewijzigd. Zij vordert thans een verklaring voor recht dat zij inmiddels (per ultimo 2011) tot een bedrag van € 34,4 miljoen heeft geïnvesteerd in projecten die voldoen aan de doelstelling van de investeringsverplichting, zodat daardoor ook een eventueel resterende verplichting - zoals vastgesteld hiervoor onder 3.12 - reeds is ingelost. Gelet op het stadium van de procedure waarin deze eiswijziging is gedaan, gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat de eiswijziging in strijd met de goede procesorde is. De Gemeente heeft immers op deze stelling niet meer kunnen reageren. Bovendien is een beslissing op dit onderdeel van de vordering niet noodzakelijk voor de oplossing van het geschil tussen partijen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen, nu door dit eindvonnis vast staat aan welke eisen de investeringen moeten voldoen, in staat zijn zelf te bepalen of de nieuwe door Arcade naar voren gebrachte investeringen voldoen aan (a) de doelstelling van de investeringsverplichting en (b) tezamen met de reeds beoordeelde investeringen beantwoorden aan een gemiddeld onrendabiliteitspercentage van ten minste 20%.
De rechtbank zal derhalve voor recht verklaren dat Arcade (ultimo 2008) nog voor € 1.124.552,- moet investeren.
Slotsom
3.16.De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat Arcade (ultimo 2008) nog een bedrag van € 1.124.552,- moet investeren in projecten in de Gemeente 's-Gravenzande die beantwoorden aan de zojuist genoemde voorwaarden. Met het oog daarop zal de rechtbank de primaire vordering van de Gemeente onder 1 en onder 2 met inachtneming van het bovenstaande gedeeltelijk toewijzen. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank eveneens dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat Arcade kan worden verplicht tot uitvoering van project 5 van de investeringslijst ("upgraden en verdichten Acaciacomplex"). Om die reden zal de rechtbank de primaire vordering van de Gemeente onder 3 afwijzen. Arcade heeft zich niet verzet tegen de verklaring voor recht als gevorderd onder primair sub 4, zodat deze vordering kan worden toegewezen. Nu de primaire vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering.
3.17.De Gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld van de procedure in conventie. De kosten aan de zijde van Arcade worden begroot op:
- griffierecht € 4.938,00
- salaris advocaat 9.633,00 (3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 14.571,00
De rechtbank zal over deze proceskosten de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW toewijzen, aangezien de rente over deze kosten niet kan worden aangemerkt als rente in de zin van art. 6:119a BW.
3.18.De rechtbank zal de in reconventie door Arcade gevorderde verklaringen voor recht toewijzen voor zover deze geen afbreuk doen aan de hierboven vastgestelde verplichtingen van Arcade. De rechtbank is van oordeel dat het merendeel van de gevorderde verklaringen voor recht een te ruime strekking heeft, zodat deze maar gedeeltelijk kunnen worden toegewezen. Om die reden zal de rechtbank de proceskosten van partijen in reconventie compenseren.
3.19.Tot slot wijst de rechtbank erop dat ook in reconventie geldt dat wanneer Arcade jegens de Gemeente kan aantonen voornoemd bedrag reeds nieuw te hebben geïnvesteerd in de gemeente 's-Gravenzande onder de voorwaarden zoals hiervoor omschreven, de verplichting om dit bedrag alsnog te investeren, is komen te vervallen.
4.De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1.verklaart voor recht dat Arcade (ultimo 2008) nog voor een bedrag van € 1.124.552,- diende te investeren in projecten die (a) ten goede komen aan de woongemeenschap 's-Gravenzande/Heenweg en (b) betrekking hebben op het terrein van de ouderenhuisvesting, zorg, woon- en leefomgeving,
4.2.verklaart voor recht dat bij de uitvoering van de onder 4.1 genoemde projecten een onrendabiliteitspercentage geldt van ten minste 20%,
4.3.verklaart voor recht dat Arcade aan de investeringsverplichting heeft voldaan, wanneer zij uitvoering heeft gegeven aan de hiervoor onder 4.1 vermelde verplichting en dat Arcade vanaf dat moment aan Bijlage 11.2 bij de overeenkomst op geen enkele wijze meer rechten kan ontlenen (dus ook geen ontwikkelrecht voor de genoemde schoollocaties op de investeringslijst),
4.4.veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Arcade tot op heden begroot op € 14.571,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
4.7.verklaart voor recht dat Arcade (ultimo 2008) aan de investeringsverplichting heeft voldaan voor een bedrag van € 26.102.261,-,
4.8.verklaart voor recht dat Arcade (ultimo 2008) nog € 1.124.552,- diende te investeren,
4.9.bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
4.10.wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, mr. D. Aarts en mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.