ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5172

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
422832 - FA RK 12-5046
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van opname in psychiatrisch ziekenhuis op basis van Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2012 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie met betrekking tot de opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene was op 2 juli 2012 opgenomen op basis van een voorlopige machtiging, die op 20 juni 2012 was verleend. De rechtbank heeft de betrokkene op 14 november 2012 gehoord, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.F. Nelisse. De juridisch adviseur van de Parnassiagroep, mevrouw mr. M.M. Niele, heeft de rechtbank geadviseerd over de situatie van de betrokkene.

De betrokkene had zich niet kunnen verenigen met het advies van Parnassia om naar een andere locatie te gaan en stelde dat haar opname het gevolg was van haar verzet tegen dit advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op 9 juli 2012 met voorwaarden uit het ziekenhuis was ontslagen en dat zij nu bezig was met re-integratie. De rechtbank oordeelde dat de vraag of het psychiatrisch ziekenhuis de administratieve voorschriften had nageleefd, niet relevant was voor de beoordeling van de zaak.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet Bopz in overweging genomen, met name artikel 14d, dat bepaalt onder welke omstandigheden een betrokkene kan worden opgenomen. De rechtbank concludeerde dat er op basis van de huidige feiten en omstandigheden geen van de gronden voor vrijheidsbeneming aanwezig waren. Daarom heeft de rechtbank het bezwaar van de betrokkene tegen de beslissing van de geneesheer-directeur toegewezen en vastgesteld dat de voorwaardelijke machtiging herleefde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer : FA RK 12-5046
Zaaknummer : 422832
Datum beschikking : 28 november 2012
P- nummer : 1008992
Rechterlijke beslissing ex artikel 14e Wet Bopz
Beschikking op het op 6 juli 2012 ingekomen verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage met betrekking tot:
[de betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres betrokkene],
krachtens een sedert 2 juli 2012 als voorlopige machtiging geldende voorwaardelijke machtiging - verleend van 20 juni 2012 tot en met 19 december 2012 - verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, doch thans in verband met voorwaardelijk ontslag verblijvende op haar woonadres te [woonplaats betrokkene];
advocaat: mr. R.F. Nelisse te Rotterdam.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, locatie Albardastraat,
te 's-Gravenhage.
Procedure
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de brief d.d. 5 juli 2012 van de advocaat van de betrokkene aan de officier van justitie, met
het verzoek om op grond van artikel 14e lid 1 Wet Bopz de beslissing van de rechter te
verzoeken;
- de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie van de voorwaardelijke machtiging
in een voorlopige machtiging, gedateerd 2 juli 2012.
De rechtbank heeft de betrokkene op 14 november 2012 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat.
De rechtbank heeft zich in aanwezigheid van de betrokkene en haar advocaat laten voorlichten door de juridisch adviseur van de Parnassiagroep, mevrouw mr. M.M. Niele.
Verzoek
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een beslissing dient te nemen op een door de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz genomen beslissing tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Feiten
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 juni 2012 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden na dagtekening van de beschikking, onder de voorwaarden welke aan de betrokkene in het behandelingsplan zijn gesteld.
Op 2 juli 2012 heeft de geneesheer-directeur op grond van artikel 14 d lid 1 Wet Bopz, besloten betrokkene op te nemen voor de duur van de resterende termijn van de voorwaardelijke machtiging, omdat het gevaar niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden.
Gebleken is dat de betrokkene op 9 juli 2012 uit het psychiatrisch ziekenhuis is ontslagen met voorwaarden.
Beoordeling
De advocaat van de betrokkene heeft allereerst gesteld dat er een conversie heeft plaatsgevonden zonder dat er een beschikking van de rechtbank overgelegd kon worden. Krachtens artikel 53 van de Wet Bopz dient hiertoe een titel tot opneming getoond te worden. Hij heeft aangevoerd dat er op dat moment niet geconverteerd kon worden omdat er geen schriftelijke beslissing was en dat op grond daarvan de betrokkene niet opgenomen kon worden. Nu betrokkene daadwerkelijk is opgenomen, is er naar zijn oordeel sprake van een strafbaar feit. De betrokkene heeft daarvan aangifte gedaan. Voorts heeft de advocaat naar voren gebracht dat artikel 5 lid 4 van het EVRM bepaalt dat in het geval er sprake is van vrijheidsbeneming, een rechter dient te toetsen of dit gerechtvaardigd is.
Voorts heeft de advocaat naar voren gebracht dat er voor conversie twee criteria zijn, te weten indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden en wanneer betrokkene de voorwaarden niet naleeft. De advocaat heeft gesteld dat de beschikking niet bekend was en derhalve niet duidelijk was wat de voorwaarden inhielden. Discussiepunt over de voorwaarden was dat betrokkene problemen heeft met de medewerkers van de locatie Noord en zij daarom geen contact met hen wil hebben. De advocaat heeft indertijd ter zitting een brief van de huisarts van de betrokkene overgelegd, gedateerd 1 juni 2012, waarin de huisarts heeft aangegeven het wenselijk te vinden dat gezocht moet worden naar de mogelijkheden voor begeleiding door Parnassia op een andere locatie. De advocaat meent dat het niet ingaan van Parnassia op die brief ertoe heeft geleid dat het fout is gegaan.
De betrokkene heeft verklaard dat zij zich niet kon verenigen met het advies van Parnassia om voor het contact naar de locatie Noord te gaan. Zij was tegen dat advies ingegaan en zij meent dat dat de reden is dat zij opgenomen werd. Zij stelt dat zij toen geagiteerd was, maar dat er geen sprake was van gevaar op maatschappelijke teloorgang. Ook tijdens de opname was zij niet psychotisch, gezien zij al op 4 juli 2012 vrijheden heeft gekregen. Zij is nu aan het re-integreren en zij heeft een winstgevend bedrijf. Zij meent dat Parnassia haar schade heeft berokkend. De betrokkene heeft verklaard dat zij nu voor contact met Parnassia naar locatie Zuid gaat, maar dat zij eigenlijk naar een andere GGZ-instelling wil.
Mevrouw Niele heeft naar voren gebracht dat volgens jurisprudentie overgegaan kan worden tot conversie dan wel opneming van betrokkene, ongeacht dat er niet is gehandeld conform artikel 53 van de Wet Bopz. Zij meent dat er situaties kunnen ontstaan dat er dient te worden gehandeld in de geest van de Wet Bopz.
De betrokkene is twee keer gezien door een psychiater en daarbij is de betrokkene steeds meer gaan ontsporen. De betrokkene was in het eerste gesprek op 29 juni 2012 dysfoor, verwijtend en kon niet in haar verhaal gestopt worden. Na overleg met de geneesheer-directeur is toen besloten om eerst te kijken of de betrokkene met medicatie en een vrijwillige opname geholpen kon worden. Echter, tijdens het tweede gesprek op 2 juli 2012 was de betrokkene nog meer ontspoord en dreigend waarbij de angst voor agressie van betrokkene aanwezig was en er twee verpleegkundigen en een ervaren psychiater erbij moesten komen. Op dat moment moest er ingegrepen worden en zou een inbewaringstelling de aangewezen maatregel zijn, doch omdat de rechtbank op 20 juni 2012 de voorwaardelijke machtiging heeft verleend, is een omzetting daarvan het meest voor de hand liggend.
De beschikking was door de instelling nog niet ontvangen, maar wel was middels telefonisch contact met de griffie van de rechtbank al bekend dat er op 20 juni 2012 een machtiging was verleend. Niet bekend is of de betrokkene zich aan de medicatie-inname heeft gehouden, maar de reden van de opname was dat er sprake was van gevaar en agressie van de betrokkene jegens de hulpverleners. Mevrouw Niele heeft aangevoerd dat de begeleiding van de betrokkene thans moeizaam verloopt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank dient op een verzoek ex artikel 14 e wet Bopz, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 17 februari 2006, LJN AU7514, de zaak in volle omvang te beoordelen. Derhalve toetst de rechtbank niet of de geneesheer-directeur de beslissing tot conversie op de juiste gronden heeft genomen, maar gaat het om de in volle omvang te onderzoeken vraag of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing van de rechtbank geldende omstandigheden, (een van) de in de eerste twee volzinnen van het eerste lid van art. 14d wet Bopz genoemde gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich brengt, aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovengenoemd beoordelingskader, in deze procedure de vraag of het psychiatrisch ziekenhuis de administratieve voorschriften ex artikel 53 wet Bopz ten tijde van de conversie heeft nageleefd, niet relevant is.
In artikel 14d, eerste lid wet Bopz is bepaald dat de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis de betrokkene doet opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden. De geneesheer-directeur kan de betrokkene doen opnemen, wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft of op verzoek van de betrokkene.
Het is de rechtbank gebleken dat betrokkene op 2 juli 2012 is opgenomen en sinds 9 juli 2012 met voorwaardelijk ontslag is. Uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat betrokkene met name grote problemen had met de contacten op locatie Noord en dat dit heeft geleid tot opname. Sinds haar ontslag gaat betrokkene naar haar contacten met behandelaars, die inmiddels plaatsvinden op locatie Zuid. Weliswaar verlopen deze contacten moeizaam, maar ter zitting en uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat betrokkene de voorwaarden niet naleeft. Evenmin zijn omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er thans sprake is van een gevaar dat niet langer buiten de inrichting kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden.
De rechtbank is, gelet op al het vorenoverwogene, van oordeel dat op grond van de huidige feiten en omstandigheden geen van de gronden als genoemd in artikel 14 d eerste lid wet Bopz aanwezig zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur d.d. 2 juli 2012 toegewezen dient te worden.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het bezwaar van de betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur
d.d. 2 juli 2012 toe en verstaat dat de voorwaardelijke machtiging d.d. 20 juni 2012 herleeft.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Haan, bijgestaan door A.U. Hatuina als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.