insolventienummer: 10/309 R
uitspraakdatum : 16 november 2012
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
In de schuldsaneringsregeling van:
Schuldenaar,
geboren op [geboorte datum] geboorteplaats (Dominicaanse Republiek),
ten tijde van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling
wonende te [woonadres], [adres],
heeft de rechter-commissaris op 4 juli 2012 een voordracht gedaan strekkende tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de schuldenaar is bij vonnis van 7 mei 2010 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van mr. P. van Essen tot rechter-commissaris. M.L.H. Blok (GKB), kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, is benoemd tot bewindvoerder.
De rechter-commissaris heeft haar voordracht gegrond op de volgende feiten en omstandigheden:
Schuldenaar is bij vonnis van 17 november 2011, dus na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling, veroordeeld voor het plegen van witwassen, gepleegd in de periode van 21 maart 2005 tot en met
29 september 2009. De schuldenaar had ten tijde van de toelatingszitting op 7 mei 2010 op grond van artikel 350 lid 3 sub f Faillissementswet moeten melden dat een strafrechtelijk onderzoek tegen hem liep. Dat deze vordering buiten de schuldsaneringsregeling valt doet niet af aan het feit dat verzoeker het lopend strafrechtelijk onderzoek had moeten melden omdat dit mogelijk een afwijzingsgrond zou zijn geweest.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 november 2012. Bij deze behandeling zijn zowel schuldenaar, vergezeld door zijn advocaat mr. M.J.N. Vermeij, als de bewindvoerder, verschenen en gehoord.
De schuldenaar heeft, met name bij monde van zijn advocaat, ter terechtzitting aangevoerd dat, naar zijn mening de schuldsaneringsregeling niet stopgezet dient te worden, gezien de aard van de strafzaak. Schuldenaar heeft in de strafzaak geen bijstand van een advocaat gehad. De strafzaak van schuldenaar ziet op geld dat hij heeft overgemaakt voor prostituees die werkzaam zijn in Den Haag naar familieleden in landen als de Dominicaanse Republiek, waar niet iedereen over een bankrekening beschikt. Het overmaken van het geld is verlopen via een money transfer en is aldus gezien als witwassen. De advocaat heeft er voorts op gewezen dat een dergelijke manier van overboeking van geld in dergelijke landen als normaal wordt gezien. Hij heeft aangevoerd dat het naar zijn oordeel discriminatoir zou zijn de schuldsaneringsregeling te beëindigen vanwege dit feit. Ten aanzien van de strafprocedure heeft de advocaat nog aanvullend verklaard dat schuldenaar is gehoord op 6 mei 2010. Dit was op de avond voor de toelatingszitting. Na dit verhoor, waarin schuldenaar weliswaar is gehoord als verdachte heeft schuldenaar gedurende anderhalf jaar niet van justitie vernomen. Uiteindelijk is hij op 17 november 2011 veroordeeld wegens gewoontewitwassen, heeft een taakstraf opgelegd gekregen van 170 uur en een ontnemingsmaatregel van € 4.200,--. Op die ontnemingsmaatregel lost schuldenaar € 50 per maand af en momenteel staat nog € 3.600,-- open. Na beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou schuldenaar meer financiële ruimte hebben om af te lossen. Schuldenaar heeft verklaard dat hij tot dat moment niet eerder met Justitie in aanraking was geweest.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat de schuldenaar strafrechtelijk is veroordeeld tot een werkstraf van 170 uur en een ontnemingsmaatregel opgelegd heeft gekregen van € 4.200,-- wegens gewoontewitwassen. Dit laatste is een nieuwe schuld. Overigens heeft de bewindvoerder verklaard dat de regeling verlengd zou kunnen worden, teneinde binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling de nieuwe schuld af te lossen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen en dat zij door doen of nalaten de uitvoering van de regeling niet belemmeren of frustreren. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting moet worden geoordeeld of en in hoeverre schuldenaar zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen.
Een van de verplichtingen als hiervoor bedoeld is om ten tijde van de toelatingszitting alle feiten en omstandigheden te vertellen, die van belang kunnen zijn voor het oordeel van de rechter om een schuldenaar al dan niet toe te laten. Deze verplichting is aan actieve verplichting van de schuldenaar, omdat op hem de bewijslast rust dat hij voor toelating in aanmerking komt.
Gebleken is dat schuldenaar tijdens de toelatingszitting de rechtbank niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij werd verdacht van strafbare feiten en in verband daarmee daags tevoren was gehoord. Vervolgens is schuldenaar tijdens de periode van de schuldsaneringsregeling, bij vonnis van 17 november 2011, veroordeeld tot een taakstraf van 170 uur voor het plegen van witwassen, gepleegd in de periode van 21 maart 2005 tot en met 29 september 2009. Bovendien is hem een ontnemingsmaatregel opgelegd van € 4.200,--. De rechtbank merkt de schuld, die uit deze ontnemingsmaatregel voortvloeit, aan als een nieuwe schuld, terwijl het niet toegestaan is om tijdens de periode van de schuldsanering nieuwe schulden aan te gaan.
Niet alleen dit gegeven, maar ook het navolgende betrekt de rechtbank in zijn oordeel. Uit het door schuldenaar overgelegde proces-verbaal van verhoor van 6 mei 2010 blijkt dat schuldenaar niet alleen geld heeft overgemaakt naar familieleden van de eerder genoemde prostituees, op hun verzoek, maar dat hij ook geld heeft overgemaakt naar zijn eigen familieleden, waarbij hij eraan toevoegt dat dat ‘gewoon hulp’ betrof. Uit deze verklaring van schuldenaar leidt de rechtbank af dat hij voorafgaand aan zijn toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, wellicht zelfs onverplicht, geld heeft overgemaakt naar familieleden, waardoor hij ervoor heeft gekozen om zijn schuldeisers niet te voldoen en waardoor hij zijn schuldeisers heeft benadeeld. Zouden deze gegevens aan de rechtbank bekend zijn geweest, waarbij de rechtbank meteen aantekent dat het de verplichting is geweest van schuldenaar om deze gegevens aan de rechtbank ten tijde van de toelatingszitting te melden, dan zou deze benadeling van schuldeisers reden zijn geweest het verzoek tot toelating tot de regeling af te wijzen.
Op grond van het voorgaande en met toepassing van artikel 350 leden 1 en 2 sub f. van de Faillissementswet komt de rechtbank tot het oordeel dat de schuldsaneringsregeling niet in stand kan blijven en tussentijds dient te worden beëindigd. De rechtbank zal in die zin beslissen.
De rechtbank zal daarnaast het salaris van de bewindvoerder en het bedrag van de door deze gemaakte kosten vaststellen. Het is de rechtbank gebleken dat er onvoldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen zodat een verificatievergadering achterwege kan blijven. Er kan worden volstaan met het opmaken van een slotuitdelingslijst, nu er wel enig actief is. De rechtbank geeft aan de bewindvoerder opdracht om het restantactief – na voldoening van het salaris en de kosten – te verdelen onder de crediteuren.
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar] voornoemd;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, M.L.H. Blok (GKB), vast op € 1.539,86, inclusief de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft opdracht aan de bewindvoerder om het resterende actief -na voldoening van het salaris van de bewindvoerder en de kosten- te verdelen onder de crediteuren.
Gewezen door mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2012, in aanwezigheid van J.P.C.G. van der Wielen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Gravenhage.