Ten aanzien van AWB 12 / 13307:
15. Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat verweerder in het besluit inzake het bezwaarschrift ongewenstverklaring in strijd met de wet de termijn voor vrijwillig vertrek van vier weken die was gegund bij besluit van 24 november 2011 teniet heeft gedaan. Het besluit van 24 november 2011 geldt als terugkeerbesluit en latere terugkeerbesluiten doen daaraan niet af. Nu jegens verzoeker een terugkeerbesluit is genomen met een daarbij behorende vertrektermijn van vier weken, had hem op de in het besluit van 20 april 2012 neergelegde grondslag, dat verzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten, geen inreisverbod opgelegd kunnen worden, aldus verzoeker.
16. Verweerder stelt zich onder 3.7 van het verweerschrift op het standpunt dat de bij besluit van 24 november 2011 gegeven vertrektermijn van 28 dagen is vervangen door een in het besluit tot ongewenstverklaring gegeven nieuw terugkeerbesluit van 15 december 2011 (uitgereikt op 4 januari 2012) met een vertrektermijn van 0 dagen. Dit terugkeerbesluit is gericht op rechtsgevolg nu eiser binnen de termijn van 28 dagen een nieuw terugkeerbesluit met een nieuwe termijn heeft ontvangen.
Ter zitting heeft verweerder verklaard de verwijzing in het verweerschrift naar het besluit van 15 december 2011 in te trekken en zich op het standpunt gesteld dat de bij besluit van 24 november 2011 gegeven vertrektermijn is gewijzigd door het naar aanleiding van het bezwaarschrift inzake ongewenstverklaring gegeven nieuwe terugkeerbesluit van 20 april 2012 met een vertrektermijn van 0 dagen. Dit terugkeerbesluit is op rechtsgevolg gericht omdat daarin een andere vertrektermijn is gegeven.
17. Bij meeromvattende beschikking van 24 november 2011 heeft verweerder jegens verzoeker een terugkeerbesluit uitgevaardigd en overeenkomstig artikel 62, eerste lid, Vw daarbij een termijn gesteld van 28 dagen. Het tegen deze meeromvattende beschikking ingediende bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op vanwege de toepasselijkheid van artikel 73, tweede lid, aanhef en onder b, Vw. De aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning is immers geweigerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e, Vw: verzoeker is (uiteindelijk) bij arrest van de Hoge Raad van [datum] veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en tien maanden wegens overtreding van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (oplichting), artikel 420 bis, lid 1, onder a, artikel 420ter Sr (witwassen) en artikel 140, lid 1, Sr (deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven) en artikel 47 lid 1 sub 1 Sr. Door het indienen van het bezwaarschrift ontstaat derhalve geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, Vw, zodat geen nieuw terugkeerbesluit is vereist.
18. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat het terugkeerbesluit van 24 november 2011 is vervangen door het terugkeerbesluit gegeven bij het besluit tot ongewenstverklaring van 15 december 2011, dat is uitgereikt en derhalve eerst in werking is getreden op 4 januari 2012, en waarbij is bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Immers, bij besluit op bezwaar van 20 april 2012 inzake de ongewenstverklaring is het op 4 januari 2012 in werking getreden besluit tot ongewenstverklaring ongedaan gemaakt.
19. In het besluit op bezwaar van 20 april 2012 inzake de ongewenstverklaring heeft verweerder overwogen dat is gebleken dat verzoeker niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat verzoeker Nederland uit eigen beweging dient te verlaten en dat deze kennisgeving een terugkeerbesluit is in de zin van artikel 62a, tweede lid, Vw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit terugkeerbesluit, in het licht van het terugkeerbesluit van 24 november 2011, ten overvloede genomen en roept geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. Daarbij komt dat op 20 april 2012 de reeds in het besluit van 24 november 2011 gestelde vertrektermijn van vier weken was verstreken, zodat geen sprake is van een verkorting van die termijn. Ook in zoverre is de mededeling van 20 april 2012 dus niet op rechtsgevolg gericht.
20. Een en ander laat onverlet en doet niets af aan de mededeling van verweerder in het besluit van 24 november 2011 dat verzoeker bij een tijdig ingediend bezwaarschrift de uitslag van de bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten. Zoals hiervoor is uiteengezet heeft deze mededeling geen juridische consequenties in de zin dat hierdoor het besluit wordt opgeschort en rechtmatig verblijf ontstaat. De mededeling heeft slechts betekenis van feitelijke aard.
21. Nu het terugkeerbesluit van 24 november 2011 met een vertrektermijn van 28 dagen als uitgangspunt heeft te gelden, is het inreisverbod ten onrechte gegeven op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Er is geen sprake van een situatie waarin de vreemdeling Nederland op grond van artikel 62, tweede lid, Vw onmiddellijk diende te verlaten. Reeds hierom komt het besluit van 20 april 2012 voor vernietiging in aanmerking. Daarenboven is, zoals verzoeker terecht heeft betoogd en door verweerder ter zitting is toegegeven, het inreisverbod ten onrechte uitgevaardigd voor een termijn van 10 jaren. Immers, artikel 6.5a, vijfde lid, sub b, Vreemdelingenbesluit (Vb) bepaalt dat de duur van een inreisverbod ten hoogste tien jaar bedraagt, indien het een vreemdeling betreft die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan onder meer blijken uit een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu verzoeker is veroordeeld voor een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is bedreigd.
22. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit van 20 april 2012, naar aanleiding van het bezwaarschrift inzake ongewenstverklaring, vernietigen voor zover het de uitvaardiging van het inreisverbod betreft.
Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
23. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Ten aanzien van AWB 12 / 16616: