Overwegingen
1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
2. Ingevolge artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
3. Volgens verweerders beleid verwoord in paragraaf A6/4.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – voor zover hier van belang – kan alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, deze maatregel in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid toegepast worden. In paragraaf A6/4.3.4 van de Vc is vermeld dat hoewel de maatregel niet aan een wettelijke termijn is gebonden, ook hierbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel toegepast worden) in acht genomen dienen te worden.
4. Verweerder heeft aan eiseres de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw opgelegd omdat het belang van de openbare orde dit vordert en heeft hierbij tevens van belang geacht dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten en zij niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft ter zitting in dit verband toegelicht dat eiseres veel procedures heeft gevoerd en verwezen naar het afwijzende asielbesluit van 11 september 2008, waarbij een vertrektermijn van vier weken is gegeven waaraan eiseres zich niet heeft gehouden.
Verweerder heeft ter zitting de grond dat eiseres onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit laten vallen. De hiertegen ingediende beroepsgrond behoeft geen bespreking meer.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de gronden waarop de maatregel rust deze niet kunnen dragen. Bij de grond ‘dat eiseres niet voldaan zou hebben aan haar rechtsplicht om Nederland te verlaten’ is geen enkele rekenschap gegeven van de omstandigheid dat zij op 14 augustus 2012 naar Guinee is gevlogen, maar dat de toegang van haar kinderen door de autoriteiten is geweigerd en dat zij naar Nederland is teruggebracht. Eiseres kan, zoals blijkt uit de mislukte uitzetting op 14 augustus 2012, niet terugkeren naar Guinee. Hier komt bij dat eiseres op dit moment geen plicht heeft om Nederland te verlaten. Zij mag immers het bezwaar tegen de weigering een EU document af te geven in Nederland afwachten.
Verweerder heeft niet gemotiveerd op welke manier de openbare orde de maatregel vordert.
5.1 Verweerder heeft in het besluit tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel niet gemotiveerd waarom het belang van de openbare orde deze vordert en niet gemotiveerd waarom daarbij tevens van belang is dat eiseres niet voldaan heeft aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. In het besluit is immers geen enkele onderbouwing terug te vinden. De door verweerder ter zitting gegeven motivering kan voorts niet als een deugdelijke motivering worden aangemerkt, nu de verwijzing naar het afwijzende asielbesluit van 11 september 2008 en andere procedures die eiseres zou hebben gevoerd voor de rechtbank niet inzichtelijk maakt of eiseres zich al dan niet aan eerdere (opvolgende) vertrektermijnen en –verplichtingen (al dan niet na rechtmatig verblijf) heeft gehouden. Van deze procedures bevinden zich immers geen stukken in het dossier.
Indien al moet worden aangenomen dat eiseres niet heeft voldaan aan een eerdere verplichting of eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten binnen een bepaalde termijn, dan heeft verweerder niet onderbouwd waarom hieruit volgt dat de openbare orde de maatregel vordert. Voorts heeft verweerder in het besluit noch in zijn toelichting ter zitting aandacht besteed aan het zich wel in het dossier bevindende afwijzende besluit van 17 augustus 2012 naar aanleiding van de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw en waarin staat dat gebleken is dat eiseres niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en zij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. De maatregel van 24 augustus 2012 is derhalve opgelegd, terwijl aan eiseres nog een vertrektermijn was gegund als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Vw. De beroepsgrond slaagt.
6. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat uit het besluit niet blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of een lichter middel volstaat, hetgeen al maakt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres wijst op de aanhangige procedures, het rechtmatig verblijf en de mislukte uitzetting en de omstandigheid dat eiseres zich nooit eerder aan het toezicht heeft onttrokken, zodat een wekelijkse meldplicht een passender middel is.
6.1 Ook deze beroepsgrond slaagt. Uit het besluit van 24 augustus 2012 blijkt niet dat verweerder bij de oplegging van de maatregel overeenkomstig zijn beleid, zoals hierboven beschreven, heeft bezien of is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en of is bekeken of een lichter middel kan worden toegepast. De toelichting van verweerder ter zitting dat juist omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar rechtsplicht Nederland te verlaten de maatregel het juiste middel is en de maatregel al een lichter middel is, getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een afweging als in verweerders beleid bedoeld.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd nu het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen. Nu de aan eiseres opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel van meet af aan onrechtmatig is geweest komt eiseres met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel waarbij de bewegingsvrijheid wordt beperkt, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank het niet onredelijk aan eiseres ten gevolge van de ten onrechte opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel een immateriële schadevergoeding toe te kennen van, zoals ter zitting gevraagd, € 35,00 per dag dat zij die maatregel heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten onrechte gedurende 56 dagen (24 augustus 2012 tot 19 oktober 2012) in haar bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding aan eiseres van een totaal bedrag van € 1.960,00.
9. Overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, van de Awb zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van 19 oktober 2012;
- vernietigt het besluit van 24 augustus 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 1.960,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ad € 874,-, welke kosten verweerder aan eiseres dient te vergoeden.