ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4970

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/29193
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de voortduring van de maatregel van bewaring, opgelegd op 3 augustus 2012. Eiser, een staatloze asielzoeker, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de overname van eiser door de Franse autoriteiten beoordeeld, in het kader van de Dublinverordening.

De rechtbank overweegt dat verweerder, de minister, niet kan worden verweten dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het indienen van het overnameverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder binnen de geldende termijn van drie weken een nieuw overnameverzoek heeft ingediend na een negatief antwoord van de Franse autoriteiten. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat de Franse autoriteiten op 27 september 2012 akkoord zijn gegaan met de overname van eiser, wat op 1 oktober 2012 door verweerder is bevestigd.

Eiser heeft betoogd dat er inconsistenties zijn in de communicatie van verweerder en dat de voortduring van de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de voortduring van de maatregel van bewaring, gezien de belangenafweging en de omstandigheden van de zaak, in redelijkheid gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de opheffing van de maatregel van bewaring niet werd bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 29193
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], staatloos, verblijvende in [locatie],
eiser,
(gemachtigde: mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage) .
Procesverloop
Op 3 augustus 2012 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 12 september 2012 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de maatregel van bewaring en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2012. Eiser is in persoon verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Bij brieven van 2 oktober 2012 heeft verweerder deze informatie verstrekt. Bij brief van diezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de aanvullende gegevens van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gesloten.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2. Bij de belangenafweging zal de rechtbank in ieder geval betrekken de duur van de maatregel van bewaring, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om het vertrek van eiser te bespoedigen.
3. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 23 augustus 2012 (AWB 12/25093).
4. Namens eiser is - samengevat- het volgende aangevoerd. Op 13 september 2012 zou overdracht van eiser mogelijk zijn en op 19 september 2012 toch weer niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de Franse autoriteiten weigeren eiser over te nemen in het kader van de Dublinverordening.
In reactie op de op 1 oktober 2012 door verweerder gegeven nadere informatie heeft eiser op 2 oktober 2012 het volgende aangevoerd. Eiser zou op 5 oktober 2012 overgedragen kunnen worden. Verweerder heeft ten onrechte niet de gevraagde gegevens aan de rechtbank toegezonden, zoals de op zitting besproken telefoonnotitie van 28 september 2012. Kennelijk in de plaats daarvan is een memo van 1 oktober 2012 verstrekt, uit welke niet kan worden opgemaakt dat de Franse autoriteiten akkoord zouden zijn met de overname van eiser. Dit bericht staat haaks op het door verweerder eveneens toegezonden bericht van 27 september 2012 dat de Franse autoriteiten akkoord zouden zijn met de Dublinclaim. Dit bericht verhoudt zich in ieder geval niet met het feit dat verweerder kenbaar heeft gemaakt dat er op 28 september 2012 een rappel is gezonden naar de Franse autoriteiten. Voorts is de berichtgeving van verweerder dubieus, nu op 5 oktober 2012 een overdracht aan de Franse autoriteiten kenbaar is gemaakt, terwijl uit een later bericht van verweerder is gebleken dat een vlucht op 5 oktober 2012 niet mogelijk is. Daarnaast heeft verweerder met betrekking tot de overdracht van eiser onvoldoende voortvarend gehandeld.
5. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt het volgende. Op 18 augustus 2012 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Op 20 augustus 2012 is voor eiser een overnameverzoek ingediend op grond van artikel 16 juncto artikel 20, eerste lid, onder b van Verordening (EG) 343/2003 (verder: de Dublinverordening). Op 4 september 2012 is Frankrijk door het verstrijken van de reactietermijn op basis van artikel 20, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek. In verband hiermee was de overdracht van eiser aan de Franse autoriteiten gepland voor 10 september 2012. Op 4 september 2012 hebben de Franse autoriteiten alsnog het overnameverzoek afgewezen. De vlucht voor eiser is daarom op 5 september 2012 geannuleerd. Bij brief van 13 september 2012 heeft bureau Dublin de Franse autoriteiten meegedeeld dat zij, omdat zij niet tijdig hebben gereageerd op het overnameverzoek, verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek. Op 14 september 2012 is bekend geworden dat de Franse autoriteiten niet akkoord gaan met de overname van eiser op 19 september 2012. In verband hiermee is de vlucht voor eiser voor die datum geannuleerd. Op 17 september 2012 is opnieuw een overnameverzoek voor eiser ingediend bij de Franse autoriteiten. Op 28 september 2012 is hierover bij de Franse autoriteiten gerappelleerd. Op diezelfde datum is met eiser een vertrekgesprek gevoerd.
6. In de door verweerder op 2 oktober 2012 toegezonden nadere informatie is het volgende vermeld. Op 27 september 2012 hebben de Franse autoriteiten een claimakkoord voor eiser afgegeven. Het claimakkoord is op 27 september 2012 ontvangen. Vanwege het digitale proces rond de postverwerking is het akkoord eerst op 1 oktober 2012 door de behandelend ambtenaar ontvangen. Op 2 oktober 2012 is bekend geworden dat eiser op 5 oktober 2012 zal worden overgedragen aan de Franse autoriteiten. In aanvulling hierop heeft verweerder bij brief van diezelfde datum aangegeven dat de overdracht van eiser niet op 5 oktober maar op 8 oktober 2012 zal plaatsvinden in verband met de omstandigheid dat de vluchten voor 5 oktober 2012 zijn volgeboekt.
7. In artikel 20 eerste lid, onder b en c, van de Dublinverordening is het volgende bepaald.
b) De voor terugname aangezochte lidstaat is verplicht de gegevens te verifiëren en op verzoek te antwoorden, en wel zo spoedig mogelijk en onder geen beding later dan één maand nadat het aan hem is voorgelegd. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt deze termijn teruggebracht tot twee weken.
c) Indien de om terugname verzochte lidstaat niet reageert binnen de onder b) genoemde termijn van één maand of twee weken, wordt hij geacht in te stemmen met terugname van de asielzoeker.
8. In artikel 5, eerste en tweede lid van verordening (EG) nr. 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van de Dublinverordening (verder: de Uitvoeringsverordening), is het volgende bepaald.
1. Wanneer de aangezochte lidstaat na onderzoek van oordeel is dat op grond van de voorgelegde elementen niet kan worden besloten dat hij verantwoordelijk is, wordt het negatieve antwoord dat hij de verzoekende lidstaat toezendt uitvoerig gemotiveerd en worden de redenen voor weigering in detail uiteengezet.
2. Wanneer de verzoekende lidstaat van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, kan hij vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht. Van deze mogelijkheid moet gebruik worden gemaakt binnen de drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord. De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen twee weken te antwoorden. Deze aanvullende procedure leidt er in geen geval toe dat de in artikel 18 leden 1 en 6 en artikel 20 lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 343/2003 bedoelde termijnen opnieuw ingaan.
9. Gelet op de onder rechtsoverweging 5 en 6 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder in het kader van voormeld overnameverzoek onvoldoende voortvarend heeft gewerkt. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat verweerder in reactie op het negatieve antwoord de Franse autoriteiten op 27 september 2012 een nieuw overnameverzoek bij genoemde autoriteiten heeft ingediend. Derhalve binnen de daarvoor geldende termijn van drie weken als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening. Voorts blijkt uit de op 1 oktober 2012 door verweerder toegezonden brief van de Franse autoriteiten, d.d. 27 september 2012, dat genoemde autoriteiten akkoord zijn gegaan met de overname van eiser. De stelling van eiser in dit kader, dat het op 2 oktober 2012 door verweerder toegezonden memo van 1 oktober 2012 en de brief van 27 september 2012 van de Franse autoriteiten haaks op elkaar staan, volgt de rechtbank niet. Daartoe wordt overwogen dat verweerder in de aan deze stukken gehechte brief heeft aangegeven dat vanwege het digitale proces rond de postverwerking het claimakkoord van 27 september 2012 op 1 oktober 2012 door de behandelend ambtenaar is ontvangen. Hiermee wordt duidelijk dat voormelde stukken elkaar hebben gekruist. Voorts heeft verweerder in zijn aanvullende brief van 2 oktober 2012 aangegeven dat de overdracht van eiser op 5 oktober 2012 geen doorgang kan vinden omdat de vluchten van die datum zijn volgeboekt. Dit acht de rechtbank, anders dan eiser, een geldige reden om de overdracht drie dagen later te laten plaatsvinden.
10. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
11. Het beroep is ongegrond.
12. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de maatregel van bewaring niet zal bevelen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.